Op gezette tijden logeerde mijn oom bij zijn moeder. ‘s Morgens om stipt zeven uur werd hij gewekt, of beter gezegd wakker gemaakt, door de nieuwsuitzending die weerklonk uit de radio, die zij op een vast volume had staan en van stroom voorzag door de stekker in het stopcontact te steken.
Na het nieuws, dus nog voor de dagelijkse filemelding werd de stekker weer uit het stopcontact getrokken en bleef de radio uit tot de volgende morgen. Eenmaal radionieuws per dag was genoeg; ’s middags werd de krant bezorgd en zorgvuldig doorgelezen.
Samen dronken zij de vorige avond klaargemaakte thee, die aan het eind van de avond al aardig was afgekoeld, maar zich ’s nacht op de kachel warm pruttelde. Het zwarte vocht deed de smaakpapillen krimpen, maar terwijl ze hun beschuit aten, spraken ze over betere tijden.
Het avondgesprek werd voortgezet. ‘Ik weet nog dat jij precies wist,’ kruimelde hij ‘wanneer het water steeg en daalde. Je liep dan de dijk op en riep naar ons dat het niet lang meer duurde of het zou weer zakken.’
‘Ik voelde dat aan mijn eigen water, het leken communicerende vaten, de rivier en mijn blaas. Als het daalde, werd mijn drang tot de gang naar het toilet ook minder. Vreemd hè, jongen.’
Ze bleef hem jongen noemen en hij liet dat, want hij voelde zich een jongen, zoals elke man zich jongen voelt als hij bij zijn moeder is. ‘Ik doe straks de boodschappen wel even.’ Hij verheugde zich te wandelen onder de poort door naar de rivier, luid snuivend van astma en genot. En hopend dat hij niemand tegen kwam. Het praten levert niets op, alsof zijn intern geheugen vol gelopen was tijdens zijn ritten op de tram. Genoeg was het geweest. Stilte en een zacht windje om het hoofd.
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
****************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door:
Het Genootschap De Leunstoel.
|