Regelmatig kwamen ze bij ons aan de deur. De een kwam dagelijks, de ander wekelijks, afhankelijk van de waren die zij aan de man trachten te brengen. De melkboer met de motor op het voorwiel van zijn kar, de slager met de grote mand voorop zijn fiets en de bakker met zijn bakfiets en die wonderlijke handrem zagen we elke dag. We zagen de truck van de groenteman met de twee grote klokken achterop en de bus van de handelaar in huishoudelijke artikelen die wekelijks op de woensdagmiddag langskwamen. En op zaterdagmiddag de stinkkar van de visboer die altijd tussen de aankondiging van zijn vis niet kon nalaten te vloeken, omdat er in onze buurt zo weinig vis gekocht werd: ‘Haring, godverdomme en gebakken vis’.
Maar door de regelmaat wist iedereen waar hij aan toe was. Precies op tijd stonden de lege flessen ter inlevering klaar. De manden werden op tijd in de gang gezet, zodat als het zover was naar buiten kon worden gesneld om er het verse brood of de groente in te doen. De boodschappenlijstjes voor de handelaar in huishoudelijke artikelen werden op vaste tijden ingevuld en bij hem ingeleverd.
Alleen die ene vreemde man, die man met zijn lange haar en altijd zijn sandalen aan, die rare man, die kwam niet regelmatig. Waarom dat weet ik niet. Kwam hij langs als hij geld nodig had, of wisselde hij van wijk en nam hij het niet zo nauw met de regelmaat? Men vond het een beetje vieze man, met zijn gore handschoenen, waar, omdat de topjes van de vingers van de handschoenen waren afgeknipt, smerige vingers uitstaken. Maar het was mijn favoriete straatbezoeker. Het was de man met de accordeon. Hij kwam altijd een beetje zwierig de straat in en speelde een wals. Het leek of hij dansend op zijn eigen driekwartsmaat de straat in liep. Als ik hem hoorde naderen dook ik snel achter de heg die onze voortuin van het trottoir scheidde. De heg hing wat over, dus hij kon mij niet zien, terwijl ik genoot van zijn muziek.
Hij belde bij iedereen aan en speelde dan even voor de gesloten deur om weer zwalkend naar het volgende huis te lopen. De onoplettende bewoner die opendeed werd getrakteerd op een nieuw deuntje en na een diepe buiging wreef de man met de accordeon met zijn duim en wijsvinger over elkaar teneinde de bewoner te bewegen geld te deponeren in een bakje dat hij bovenop zijn accordeon had geschroefd. Geld zou er nooit uitvallen, want als iemand er iets in had gedaan, liep hij spelend achteruit het pad af naar het trottoir, maar pas nadat hij eerst het geld uit het bakje had gehaald om het in zijn binnenzak te laten glijden.
Hij bleef altijd aan de voordeur op de stoep wachten. Speelde dan een tijdje en keek naar binnen. Als hij iets zag bewegen belde hij nogmaals aan en wachtte geduldig tot er open werd gedaan, terwijl hij een nieuwe wals inzette. Die procedure duurde lang en herhaalde zich bij elke deur die gesloten bleef. Stiekem hoopte ik dat er niemand open zou doen. Des te langer genoot ik van zijn muziek.
Op een dag zag hij mij liggen achter de heg en sprak me aan: ‘Zo, jongentje, verstop je je voor mij?’. Hij rook naar drank, maar had heldere blauwe ogen, die mij vriendelijk aankeken. Ik prevelde dat ik dat niet voor hem deed, maar bang was dat hij niet meer zou spelen als hij mij zag. ‘Dat zou ik nooit doen, want ik speel graag en de mensen vinden het leuk als ik langskom’. Dat laatste was volgens mij niet helemaal waar. Maar vanaf die dag liep ik met hem mee en belde ik bij de mensen aan om geld te doen in het bakje dat we van de accordeon hadden losgeschroefd. Hij bleef op het trottoir en speelde en speelde en ik was een gelukkig mens.
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
|