Het is nacht. Madame de Merteuil slaapt onrustig in haar hemelbed in Huis Valmont. Op haar nachtkastje ligt een opengeslagen boek, met het omslag naar boven gekeerd. Het is een pocketuitgave van Enfance van Madame Roland. Het beeld vervloeit en we bevinden ons in de droom van de markiezin. We zien haar weer als klein meisje door de straten van Troyes zwerven. Er hangt een zware, koude mist. De mensen op straat haasten zich naar huis zonder op elkaar te letten. Plotseling bevindt ze zich weer op de Place du Fauteuil bij de immense kathedraal van Sint Eustachius. Voor het standbeeld van Sint Scenario laat ze zich op haar knieën vallen. Het meisje slaat haar blik op naar het heiligenbeeld dat langzaam zijn hoofd in haar richting draait.
Het beeld vervloeit weer. De volwassen markiezin zit met Sint Scenario aan een tafeltje in een café. Ze drinken Kwakbier uit de traditionele retortvormige glazen. De sfeer is gemoedelijk. Zowel de markiezin als de heilige zijn onopvallend gekleed. Slechts haar hoog opgestoken haar detoneert in deze omgeving, maar de overige gasten kijken niet op of om. Ze zijn er wel aan gewend dat excentriekelingen dit café bezoeken.
‘Ik ben blij dat u mij weer in de gelegenheid hebt gesteld om mijn eigen verhaal te vertellen. Ik vind het alleen nog wat moeilijk te aanvaarden dat ik daarvoor van een heilige afhankelijk ben. Dat strookt niet met mijn materialistische opvoeding en overtuiging. Ik hoop dat u daar begrip voor heeft. Ik zal mij daar echter bij neer moeten leggen. Als fictief personage heb ik geen keus.’
Sint Scenario zwijgt. De markiezin kijkt even nerveus om zich heen. Ze haalt diep adem, herpakt zich en kijkt hautain naar haar tekstschrijver. Sint Scenario pakt pen en papier. Op dicteersnelheid begint Madame de Merteuil te praten.
‘Ik zit met een groot probleem. Anders dan Choderlos de Laclos heeft beschreven ben ik niet van adellijke geboorte, maar een burgermeisje uit een intellectueel gezin. Ik worstel nu echter met de vraag hoe ik mij, met behoud van mijn waardigheid, op zal werken tot markiezin. Hoe ik, met andere woorden, een markies aan de haak sla. Het lijkt mij verraad aan de principes van mijn vader die ik ook de mijne acht. Ook mijn jansenistische moeder moest niet veel van de adel hebben.
Choderlos de Laclos legt de woorden in mijn mond dat ik ‘aangezien ik niet in het klooster was geweest, geen goede vriendin bezat en door een waakzame moeder in de gaten werd gehouden’ als meisje slechts de vaagste vermoedens van de liefde had. Hij vertelt dat ik pas achter de details kwam toen ik mijn biechtvader vertelde ‘te hebben gedaan wat alle vrouwen doen’. Ingenieus gevonden, maar afgezien van de bescherming die mijn vrome moeder me probeerde te geven, klopt er niets van. Slechts waar hij schrijft dat ik ‘mijn beginselen zelf gevormd heb, zodat ik kan zeggen dat ik een schepping van mezelf ben’ heeft hij mij raak geschetst. Ik ben echter nooit uitgehuwelijkt geweest aan Merteuil. Ik had immers naam noch kapitaal te bieden?
Hella Haasse heeft, dat moet ik haar nageven, een goede poging gedaan door mij rolmodellen uit de literatuur toe te meten. Maar wat moet ik met een Moll Flanders, of een Manon Lescaut als rolmodel? Ik zou me nooit afhankelijk maken van wat men wel een ‘suikeroompje’ noemt. Niet dat ik het ze kwalijk neem, maar zo beroerd waren mijn omstandigheden niet, als dochter van een kundig chirurgijn. Maar stel dat ik in die situatie zou zijn gekomen dan had ik mij nooit, zoals Moll Flanders, of – die noemt mevrouw Haasse niet, maar is vergelijkbaar – Fanny Hill me van mijn verleden gedistantieerd hebben, zodra ik eindelijk in een huwelijk met ‘de ware’ een gerespecteerde dame geworden zou zijn .
Mevrouw Haasse heeft wel gelijk als ze veronderstelt dat ik wel neer zal kijken op zedige kwezels als Richardson’s Clarissa Harlowe en Pamela. Maar is er een tussenweg? Kun je een verstandige, zelfstandige en gerespecteerde vrouw zijn en toch zinnelijk? Is er een tussenweg tussen de hoer en de nette huisvrouw? Choderlos beschrijft adequaat hoe ik dat doe als ik eenmaal weduwe van een markies ben: zedig voor de schermen en libertijns er achter. Hij dicht me echter twee zwakheden toe: verliefdheid op Valmont en wraakzucht op De Gercourt. Daar had hij zijn redenen voor, maar dat zal ik u te zijner tijd onthullen. Ik worstel echter nog steeds met de vraag hoe ik, als ik echt geleefd had, een markies zou hebben versierd. Ik denk niet dat ik antwoord zal vinden in vrouwenlevens uit de literatuur, die – hoe kan het ook anders – door mannen geschreven zijn.
Ik probeer het antwoord te vinden bij echte vrouwen uit de achttiende eeuw. In Belle van Zuylen meen ik een geestverwant te hebben gevonden. Zij schrijft echter wel heel openlijk over haar amoureuze gevoelens, maar of zij ook de daad bij het woord voegde beschrijft zij niet. En per slot van rekening was zij zelf wel van adel.’
Madame de Merteuil stopt even met praten en neemt een grote slok Kwak. Het amberkleurige vocht klokt uit het glas en er loopt een straaltje langs haar wang. Terwijl ze met een zakdoek haar gezicht bet, trekt ze het notitieblok naar zich toe en kijkt goedkeurend naar de aantekeningen. Ze schuift het blok terug en recht haar rug.
‘Eindelijk dacht ik een echt rolmodel gevonden te hebben in Madame Roland. Zij heeft, terwijl ze in afwachting was van haar proces en – uiteindelijk – de guillotine het verhaal van haar jeugd beschreven. Een dappere vrouw, die – weliswaar in het kielzog van haar man – een belangrijke rol speelde in de partij der Girondijnen. Hoewel ik geen enkel ideaal de dood waard vind, bewonder ik haar zeer.
Wat lees ik echter in haar memoires? Ze is buitengewoon openhartig over haar eerste kennismaking met de wensen van het andere geslacht maar haar reactie zou niet de mijne zijn. Maar laat ik niet in raadselen spreken. U wees mij op de episode uit de memoires van Casanova waarin zijn vriend een dikke dame tweemaal langs achteren neemt terwijl zij voorover uit het raam hangt om een executie te aanschouwen. De jonge Manon Phlipon, de latere Madame Roland, heeft een vergelijkbare ervaring. Terwijl zij uit het raam hangt om naar een voorbijkomende fanfare te kijken duwt een knecht van haar vader zijn stijve geslacht tegen haar billen. Anders dan de dikke dame van Casanova laat ze dit echter niet over haar kant gaan. Tot zover vind ik dat heel begrijpelijk. Ze schrijft echter dat ze door deze ervaring haar huwelijksnacht, op haar vijfentwintigste!, verrassend en onaangenaam vindt. Kijk zo’n gansje wil ik dus ook niet zijn. Maar wat dan wel?
Mijn waarde Sint Scenario, hoe gaan we dit aanpakken?’
Sint Scenario schrijft de laatste zinnen van de markiezin op, kijkt haar aan en schraapt zijn keel. ‘We gaan weer terug naar de keukentafel in Troyes.’
De vader van Madame de Merteuil en Julien de Lamettrie zitten aan tafel. Een half afgekloven speenvarken en een halflege fles eau de vie de poire staan op tafel. De jonge Madame de Merteuil staat verborgen achter een gordijn toe te kijken.
De chirurgijn is een verhaal aan het vertellen. Lamettrie ligt hikkend van het lachen over de tafel gebogen. ‘En toen … Toen zij die b.. bisschop tegen Madame L.. Laure: ‘Ik moest u eigenlijk laten opsluiten in het Hôpital. Ik heb in uw e… etablissement een geduchte coup de pied de Vénus opgelopen, waardoor ik gedwongen ben de hoofdstad te verlaten om in mijn diocees te herstellen. Het is waar wat ze zeggen er is geen e… eerlijkheid meer in de wereld en je weet niet meer wie je kunt vertrouwen.’ Lamettrie glijdt al schaterlachend van zijn kruk. Even later zien we zijn hand tastend boven het tafelblad uitkomen. Als zijn hand de fles gevonden heeft grijpt hij hem vast en grist hem van tafel. Even later krabbelt hij weer op en met een ernstig gezicht zegt hij: ‘Je kunt het die man ook niet kwalijk nemen, mijn beste. Waarom zou hij zich aan het celibaat moeten houden? Hoe zou hij het kunnen? Het wordt allemaal bewerkstelligd door de wanorde en het geraas van het bloed en de geesten, die met een ongemene vaart op hol slaan en de caverneuze lichamen tot zwellen brengen.’
‘Het is een kenmerk van het slijmcelepitheel van de vrouw dat ons mannen bloedstuwingen in een bepaalde extremiteit bezorgt’, antwoordde de vader van Madame de Merteuil beamend. ‘Sterker nog’, antwoordde Lamettrie, ‘er hoeft in de verste verte geen slijmcelepitheel in de buurt te zijn. Alleen al de gedachte aan een mooie vrouw doet mijn caverneuze lichamen zwellen.’ ‘Opschepper! Met zoveel drank in je lijf kun jij alleen nog maar zwetsen. Kom we gaan naar bed.’
Bronnen:
Hella Haasse (1976), Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven, Amsterdam, Querido
P.A.F. Choderlos de Laclos (1782, 2002), Liaisons Dangereuses Arbeiderspers, Amsterdam Antwerpen
Madame Roland, Enfance, (2002), Gallimard, Parijs.
Julien Offray de Lamettrie (1748, 1978), De mens een machine, Boom, Meppel