Ik krijg meer en meer de indruk dat mijn huis wordt overgenomen door de natuur. Daar is altijd al enigszins sprake van geweest door de opdringerige wingerd waarmee mijn voorgevel bedekt is. Die wingerd was vanaf mijn dertiende, toen ik er dagelijks langs fietste op weg naar school, de aanleiding voor het verlangen daar te wonen, ergens achter die gevel met die uitbundige wingerd die in de herfst zo prachtig rood kleurt. Dat is mij dus gelukt. Hij wordt binnenkort weer prachtig rood, maar het is natuurlijk een woekerplant. Er zitten kleine handjes aan, die alles vastpakken en door de kieren van ramen en deuren onuitgenodigd via de vensterbank zich optrekken naar het plafond. De wingerd is van harte welkom. Als in de winter alle ramen hermetisch geloten zijn stikt hij vanzelf de moord.
Andere ongenode gasten maken het zich makkelijk door overal draden te spannen en webben te construeren. Nu is een spin in het najaar niet ongewoon, maar spinrag heb ik het hele jaar door. Het valt me meestal niet zo op, want het hangt aan het plafond en daar valt mijn blik niet zo vaak op, maar soms zie ik het opeens in allerlei hoeken en gaten, als ik schoonmaak met een bril op. Zo'n ragje is niet zo'n ramp, maar er worden heden ten dage ook spinnen bij geleverd, dode zowel als levende, met de door hen buit gemaakte prooi in de vorm van dode vliegen en andere insecten. Daar ben ik allemaal wat minder van gecharmeerd.
Niet hinderlijke, maar wel tragische gasten vormen de nachtvlinders. Ze vliegen naar binnen onder luid gezoem en vleugelgeklepper, maar kunnen nooit een uitweg vinden en gaan een wisse dood tegemoet. Hetzelfde gebeurt overigens ook met dagvlinders. Ze hebben bij mij binnen niets te zoeken dan mijn bewondering voor hun prachtige kleuren, maar dat zet voor het overleven niet veel zoden aan de dijk.
Al jaren deel ik het huis met minstens één muis. Ik bedoel te zeggen dat ik er altijd maar één zie en zowel niet weet of het altijd dezelfde is, noch of hij de representant is van een hele familie, die hem, of haar natuurlijk, als verkenner vooruit heeft gestuurd. Met één muis zit ik niet echt. Ik zie hem of haar maar eenmaal in de drie maanden en waarom hij of zij dan weer aan mij verschijnt is me een raadsel, maar hij of zij moet wel maken dat hij/zij wegkomt. Wat krijgen we nou! Iedere keer als ik muis weer vergeten ben en ook de angst dat het niet één muis betreft, maar een hele kolonie, zie ik muis weer voorbij flitsen. Op een bepaalde manier vormen we zo een heel gelukkig paar.
Een andere ongenode gast die zich laatst aandiende, was een merel, die vanaf het balkon de keuken was ingevlogen en met zichzelf geen raad wist. Vroeger losten mijn katten het probleem van binnen vliegende vogels altijd op, maar nu sta ik er alleen voor. Wat te doen met een zangvogel in paniek? Binnen de kortste keren was hij een paar maal het hele huis doorgevlerkt, van kamer naar kamer en steeds maar tegen de ramen vliegend, terwijl alle openstaande ramen hardnekkig vermeden werden. Ik had zielsveel te doen met de vogel, maar hij was zo dom. Ik dacht dat vogels iets deden met luchtstromen en zo, maar deze trok zich daar niet veel van aan. En in zijn paniek scheet hij en passant het hele huis onder. 'Wat ligt daar in mijn bed, oma?' 'Oh, niks bijzonders, schat, een beetje merelpoep. Vogeluitwerpselen werden bij ons thuis 'ijt' genoemd, of mogelijk 'eit'. Ik heb het woord nooit geschreven gezien en zelfs in mijn Van Dale van 1961 komt het woord niet voor. Niettemin zat mijn huis onder de 'ijt' en wist die arme merel pas een veilig heenkomen te vinden toen ik alle ramen had open gezet.
Nee, dan de meesjes. Die heb ik zelf gelokt met een open huisje op het balkon waar altijd een mezenbolletje in hangt, of en bakje met zaadjes in staat. Omdat ze toch bovenin de bomen wonen, hebben ze er geen enkel bezwaar tegen dat deze voedselverstrekking plaats vindt op drie hoog. Toen ze al dat grut moesten voeden was zo'n mezenbol een groot gemak. Dan hoefden ze voor de voedselvoorziening niet zo'n moeite te doen. Later kwamen de kleintjes mee, gingen op het randje zitten en moeder plukte wat uit de mezenbol en propte het in hun bekjes. Eerlijk gezegd begreep ik hier niet zoveel van. Die halfwas meesjes konden wel al overal mee naar toe vliegen, maar waarom moesten ze dan nog gevoed worden? Ze leken wel een beetje op de huidige 25-plus generatie, die het ouderlijk huis niet wil verlaten.
Het leuke van de meesjes is, dat ze niet alleen het balkon bevolken, maar ook de keuken enigszins hebben gekolonialiseerd. Vanaf het balkon vliegen ze sans gêne de keuken in en uit, alsof die plek inmiddels ook tot hun territorium behoort en maken veel misbaar als de rechtmatige eigenaar bezit neemt van die ruimte om maatregelen te treffen tegen uitdroging.
Binnenkort gaat de deur van het balkon naar de keuken echter weer een paar maanden dicht. De vogels zijn dan op zichzelf en de bijvoeding aangewezen, maar dan is er wel weer andere 'natuur' die naar binnen wil. Via het gangraampje dringt wel eens een klein sprinkhanenplaagje naar binnen en op zolder vond ik deze winter opmerkelijk veel dode bijen.
Dat wij nogal paradoxaal tegenover de natuur staan heb ik al eens eerder aangekaart. Als bloemen uit de 'natuur' onze tuin binnendringen, spreken we van 'onkruid' en zetten de tuin vol met gekweekte 'natuur'. De ganzen voor onze deur moeten hun bek houden of anders in de koelapparatuur van de poelier verdwijnen en wilde zwijnen moeten ook hun plaats kennen, want anders wordt het jachtverbod opgeheven.
Met de natuur in mijn huis kan ik heel goed leven. Waar waar bij mij de grens ligt, weet ik ook niet. Misschien een leuk onderwerp voor een griezelfilm.
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
|