Zeven jaar geleden deed ik het voor het eerst: een huttentocht met mijn vader. Deze zomer vervolgen we onze tocht. Zes dagen lopen we van hut naar hut, hoog in de Zwitserse Alpen. De dagen zijn heerlijk simpel: we staan op om zes uur, eten wat, pakken de rugzak in, en gaan op pad. Laat in de middag komen we aan bij de volgende hut, alwaar we een douche nemen, wat drinken en ons een calorierijk diner laten voorschotelen door de huttenwaard. Daarna kunnen we onze ogen nauwelijks openhouden en zoeken we nog voor tien uur het stapelbed op. De meegebrachte boeken blijven ongelezen onder in de rugzak zitten.
Op één na. Rory Stewart, gewezen diplomaat in Irak en humanitair werker in Afghanistan, schreef een boek over zijn veertig dagen durende wandeltocht van Herat naar Kabul in 2002, toen net de nieuwe regering de macht – in theorie – had overgenomen van de Taliban. Door besneeuwde passen en langs snelstromende rivieren liep hij de blaren op zijn voeten, onderwijl zowel gastvrij ontvangen als met stenen belaagd.
Ik krijg ook bijna een steen tegen mijn hoofd, maar niet van een achterdochtige Afghaan. Loslopende schapen boven het bergpad veroorzaken steenval; mijn vader kan me net op tijd wegtrekken. Andere vergelijkingen met de tocht van Stewart gaan tevens maar half op. Hij heeft alles wat hij nodig heeft in zijn rugzak zitten, net zoals wij. Maar voor een paar luxe-artikelen die wij ons kunnen veroorloven, zoals worst van de Albert Heijn en een extra schoon hemd, heeft hij geen ruimte. Mijn vader en ik moeten ons over grote sneeuwvelden naar de overkant worstelen, en hoewel het blauwe gletsjermeer in de stijle diepte me in eerste instantie bedenkingen geeft, wordt het nooit zo angstaanjagend als de vierduizenders die Stewart (in de winter) moet oversteken, waarbij hij dikwijls tot zijn liezen of verder wegzakt in de sneeuw.
Toch voel ik me verbonden met Stewart en de eenzaamheid en stilte die hij beschrijft. Het lopen en klimmen brengt een aangename leegte in mijn hoofd; het verzetten van de ene voet voor de ander is al wat belangrijk is. Inademen, linkervoet omhoog, uitademen, rechtervoet omhoog. Ik heb geen behoefte om mijn iPod met opzwepende nummers aan te zetten. Integendeel. Ik doe enkel mijn koptelefoon op als ik ’s avonds na het eten nog even buiten ga zitten met mijn rug tegen de hut aan en ik de bergtoppen om me heen langzaam indigoblauw zie worden. Ik luister naar het gedownloade boek van Cormac McCarthy, die in 2007 de Pullitzer Price won voor zijn roman over een vader en zoon die te voet door een post-apocalyptisch landschap op weg zijn naar het zuiden van de Verenigde Staten. Ook een wandelboek, zij het nog dramatischer dan het relaas van Stewart.
Met mijn vader eet ik risotto en pasta, kijk ik naar de opgaande zon en steek ik een vuurtje aan voor een pan water. Hij bepaalt mijn wandeltempo. Stewart en McCarthy bepalen het tempo in mijn hoofd.
The Places in Between van Rory Stewart (2006) en The Road van Cormac McCarthy (2006)
***************************************
|