Nummer 6 Jaargang 9 12 januari 2012 |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept | |
Brief in een boek gevonden (Merteuil 6) | Willem Minderhout |
Het ware leven van Madame de Merteuil (6)
Beste Frits, De dames Haasse en De Merteuil blijven me op de meest onverwachte momenten achtervolgen. Gisteren bladerde ik door het onlangs verschenen boek Met bonzend hart. Brieven aan Hella Haasse van Willem Nijholt. Ineens viel mijn blik op een brief die niet aan Hella Haasse gericht was maar verrassend genoeg begon met ‘Geachte heer Minderhout’. Van schrik liet ik het boek bijna uit mijn handen vallen. Ik … Ach, lees zelf maar:
Geachte heer Minderhout,
Mij wordt in het hiernamaals blijkbaar geen rust gegund. De ene Willem publiceert een boek vol aan mij gerichte brieven, de andere Willem permitteert zich het zich zelfs om mij te dwingen zelf brieven te schrijven. U zult begrijpen dat ik de eerste variant verre prefereer. Ik zit hier voor mijn rust! Willem Nijholt is bovendien een goede vriend van me geweest, terwijl ik u – voor zover ik weet – zelfs nooit ontmoet heb. Ik verdenk u er zelfs van dat u mij en mijn oeuvre slechts zeer gebrekkig kent.
In mijn postume positie kan ik mij moeilijk verweren, maar ik hoop dat ik u langs deze weg kan bewegen om mij niet langer brieven te laten schrijven waar ik niet geheel en al achter sta. U blijkt partij gekozen te hebben in een controverse die Madame de Merteuil met mij is aangegaan. U heeft de markiezin zelfs het voorrecht geschonken om, via uw hand, haar echte verhaal te doen. Ik geef toe dat ik mij in mijn Daal-en-Bergse Brieven niet al te druk gemaakt heb om de mening van Madame de Merteuil zelf. Dat is overigens geen nieuws. Ik schrijf met zoveel woorden dat ‘de vrouw met wie ik van gedachten gewisseld heb’ uit mijzelf is voortgekomen. Ik heb zelfs de eigenschap van schrijvers ‘om hun eigen gevoelens en gedachten te gebruiken als materiaal voor een eigen schepping’ openlijk gehekeld.
Ik geef toe dat ik gebruik, zo u wilt misbruik, van Madame de Merteuil heb gemaakt om mijn neiging mezelf te verliezen in twee uitersten, cerebrale spelletjes en fantasmen, onder woorden en daarmee onder controle te brengen. Ik meen dat echter op een heel integere wijze te hebben gedaan. Hooguit kan de markiezin mij verwijten dat ik haar de schuld van het bankroet van de dames Wolff en Deken in de schoenen heb geschoven. Ik heb daarvoor inderdaad geen enkel bewijs, maar ik kon mijn verlangen niet onderdrukken om op deze wijze een historisch raadsel op literaire wijze op te lossen.
Ik neem onmiddellijk aan dat Madame de Merteuil niet uit Trévoux, maar uit Troyes afkomstig is, zoals zij schrijft. Het zou me echter wel hogelijk verbazen als haar voornaam Hélene zal blijken te zijn. Ik heb in haar nooit een willoos slachtoffer van het lot gezien. Eerder het tegendeel.
Wat mij echter wel steekt is dat u, al dan niet in conspiratie met de markiezin, mijn woorden verdraait. Een regel uit mijn gedicht ‘Stroomversnelling’ - Zo ben ik in een transparanten doos geklonken - interpreteert u alsof ik mijzelf ooit een ‘transparante doos’ gevonden zou hebben. Zelfs u moet begrijpen dat ik nooit en te nimmer het woord ‘doos’ in de door u gesuggereerde zin gebruikt zou hebben. Sterker nog: in die tijd – ik schreef het tijdens de oorlog - werd dit woord, voor zover ik weet, niet op deze vulgaire wijze gebruikt!
Het gedicht – een jeugdwerk – geeft naar mijn mening wel mijn levenslange worsteling aan tussen mijn verlangen naar het avontuur en het onbekende enerzijds en de huiselijke geborgenheid en gebondenheid aan één plek anderzijds. Ik zag inderdaad in Madame de Merteuil een ‘snelle zeemeeuw, een zil'vren vis, beweeg'lijk in den stroom’, terwijl ik – jaren nadat ik dit gedicht geschreven had – nog steeds vreesde te verkwijnen ‘als een anemoon, die loom in donker water wiegt en deint’.
Ik weet dat ik aan uw schrijversgrillen ben overgeleverd als eens Madame de Merteuil aan de mijne. Indien u haar echter het recht toekent haar eigen verhaal te vertellen, dan hoop ik dat u ook mij het voorrecht schenkt om mijn kant van de zaak te belichten zonder mij uw eigen gevoelens en gedachten in de mond te leggen. Ik weet uit ervaring dat dat moeilijk is, daarom verzoek ik u niets in uw Leunstoel te publiceren zonder voorafgaand overleg met mij.
Tot slot wil ik u vragen om een poging te doen de markiezin te overtuigen van mijn goede intenties. Indien ik haar ten onrechte gegriefd heb, ben ik bereid haar daarvoor mijn oprechte excuses aan te bieden.
Met vriendelijke groet,
Hella Haasse
Gebruikte bronnen:
Willem Nijholt (2011), Met bonzend hart. Brieven aan Hella Haasse, Querido, Amsterdam.
Hella Haasse (1945), ‘Stroomversnelling’, http://hans-mellendijk.blogspot.com/2011_09_01_archive.html
Hella Haasse (1976), Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven, Amsterdam, Querido |
|
© 2012 Willem Minderhout |