archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Europa en de Navo André Jansens

0113 Europa en de NAVODe NAVO en Europa, of misschien iets concreter de Europese Unie (EU), komen langzaam maar zeker in mekaars vaarwater terecht in militaire aangelegenheden.
Hoe is dat zo gekomen en wat moeten we eraan doen?
Na1945 was er sprake van een wankele vrede. Daarom sloten Frankrijk en Groot-Brittannië in 1947 een vriendschapsverdrag om automatisch wederzijdse bijstand te verlenen in het geval van agressie. Hierbij vreesden beide landen vooral voor de hervatting van een aanvalspolitiek van de zijde van de Duitse Bondsrepubliek. Dit verdrag stimuleerde de Benelux-landen. Het jaar nadien ondertekenden zij het Pact van Brussel. Een militaire, economische, sociale en culturele samenwerking tussen de aangesloten landen werd beoogd. De overeenkomst betekende voor Nederland het afscheid van zijn traditionele neutrale politiek.
Vermits de Sovjet-Unie meer en meer blijk gaf van een uitgesproken expansiedrang werd de militaire indamming van de communisten topprioriteit. Berlijn, dat vanaf april 1948 voor nagenoeg een jaar door de Sovjets geblokkeerd werd, was de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. In 1949 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) opgericht om de veiligheid van niet-communistische landen tegen de eventuele agressie van de Sovjet-Unie te verzekeren. Een onderlinge militaire samenwerking, en vooral de Amerikaanse inbreng, moest de militaire balans in Europa wat in evenwicht brengen. Zo waren we in ‘de koude oorlog’ terecht gekomen.
De oprichting van de NAVO was echter voorlopig niet gewichtig genoeg om de nobele Europese militaire ambitie te doven. Na enkele strubbelingen werd het Pact van Brussel in 1954 uitgebreid met de toetreding van Duitsland en Italië. De West-Europese Unie (WEU) was geboren, maar de Europese leiders hadden het te druk met de economie, op militair vlak was van enige concurrentie met de NAVO nog geen sprake. De WEU bleef wel een centraal punt voor gemeenschappelijke Europese veiligheidsinspanningen, althans op papier, en werkte met de NAVO samen. De WEU vormde ook de brug met Frankrijk, dat al sedert 1958 uit de militaire structuur van de NAVO was gestapt en dat bij monde van president Charles de Gaulle predikte voor het Europa der Vaderlanden, liefst zonder de Britten. Frankrijk zou trouwens onafgebroken blijven pleiten voor een sterker Europa, los van de Verenigde Staten (VS). Vanaf de jaren tachtig werd het blazoen van de WEU toch een beetje opgepoetst. De VS wensten immers dat Europa meer voor zijn eigen defensie zorgde. Met de Verklaring van Rome van 1984 gaf Europa aan bereid te zijn meer hooi op de vork te nemen. De WEU zou voortaan een belangrijke bijdrage leveren aan de operaties van de Verenigde Naties (VN).
Tijdens het laatste decennium van de eeuw deed zich een belangrijke kentering voor in de betrekkingen tussen Europa en de NAVO. Deze evolutie moet gezien worden tegen de achtergrond van de Europese onmacht tijdens de Balkanoorlog en het einde van de Koude Oorlog. Dit laatste feit had tot gevolg dat de doelstellingen van de NAVO geherformuleerd werden. De WEU werd op papier de gewapende arm van de EU, maar in de praktijk kwam daar niet veel van terecht. De Kosovo-oorlog illustreerde nogmaals de militaire onmacht van Europa en de slagkracht van de NAVO dankzij de VS. De Europese burger begreep trouwens moeilijk hoe Europa, met 60 % van het defensiebudget van de VS, slechts 10 % operationele capaciteit kon inzetten.
Belangrijke beslissingen volgden elkaar vanaf toen snel op, althans volgens EU-normen. Na het slakkengangetje van de voorbije jaren kunnen we zelfs gewagen van een olympisch sprintnummer. Oordeel zelf. In 1998, tijdens de Anglo-Franse topontmoeting van St-Malo, gaven beide landen te kennen dat de EU over de capaciteit moet beschikken voor autonome actie, gebaseerd op geloofwaardige militaire strijdkrachten. Tijdens de Europese Raad van Helsinki van december 1999 beslisten de Vijftien dat de EU tegen 2003 over een snelle interventiemacht van 60.000 man moet kunnen beschikken, inzetbaar binnen 60 dagen. Voor de EU was het moment van de militaire waarheid aangebroken. Triomfalisme heeft inmiddels plaats moeten maken voor de nuchtere vaststelling dat politieke slogans gevolgd moeten worden door militaire investeringen, een opgave die in een situatie van verschrompelende Europese staatskassen onuitvoerbaar blijkt. Het resultaat van dit alles is – en dit ondanks de noeste arbeid van 18 Europese projectgroepen – dat de snelle Europese interventiemacht mooi oogt op papier maar in de praktijk een quasi lege doos blijkt te zijn.
Deze pijnlijke werkelijkheid heeft nochtans enige veiligheidscreativiteit kunnen losweken. De NAVO, ook al geconfronteerd met een uitgesproken onderbesteding voor militaire uitrusting bij haar Europese leden, heeft inmiddels een grondige herstructurering ondergaan met vooral minder hoofdkwartieren, maar ook met snel inzetbare, getrainde en goed uitgeruste troepen. Het concept van de NATO Response Force (NRF) dwingt respect af, omdat enkel troepen met een kwaliteitslabel in aanmerking komen. Inmiddels bewijst de NAVO dat de weliswaar nog bescheiden ontplooiing in Afghanistan bevredigend werkt.
Dit voorbeeld en het besef, dat de wegkwijnende snelle interventiemacht een alternatief vereist, heeft ook de EU tot enige initiatieven aangespoord. In 2003 zorgde een Europese troepenmacht, 416 man sterk, voor de veiligheid in Macedonië. Vanaf juni verplaatste de EU, onder Franse leiding en op vraag van de VN, zijn militaire bakens naar Afrika voor een periode van 3 maanden. Tijdens de operatie Artemis damde een troepenmacht van 1500 man in noordoost Congo een humanitaire catastrofe in. Sommigen beweren dat het hier een proefontplooiing betrof om de Frans-Britse afspraken van Le Touquet van begin 2003 te toetsen aan de werkelijkheid.
Het derde naoorlogse Frans-Brits initiatief, om over een specifieke Europese slagkracht te kunnen beschikken, zou eindelijk misschien wel eens een succesverhaal kunnen worden. De bescheiden opzet: slechts 1500 man, geloofwaardig, inzetbaar binnen 15 dagen, zonder supplementaire hoofdkwartieren noch overdreven NAVO-steun, is toch wel een markante troef. Naast de 2 initiatiefnemers hebben ondertussen ook Italië en Duitsland zich duidelijk geëngageerd om de gevechtsgroepen of battlegroups voor Europese interventies beschikbaar te stellen. Er waait bijgevolg toch wel een gunstige wind.
De historische schets van het naoorlogse Europa illustreert een gestadig aanzwellende concurrentieslag tussen de EU en de NAVO. Waar deze laatste defensieorganisatie tijdens de Koude Oorlog de militaire wijsheid en macht in pacht had, blijkt de frustratie, voortvloeiend uit de Europese verdeeldheid en zwakte tijdens de Balkanoorlog, de Europeanen te stimuleren om een eigen beleid te ontwikkelen. De ooit zo hoog aangeprezen WEU zakt weliswaar weg in een moeras van procedures maar kan haar taken overhevelen naar de EU. Toch blijven daar de handicaps van een tekort aan militaire investeringen en een gebrek aan ervaring. Bovendien getuigt het niet van veel creatief denken indien twee militaire organisaties mekaar bekampen en de al zo schaarse budgettaire middelen oppeuzelen door dubbele structuren en capaciteiten.
Zowel de EU als de NAVO kunnen een duidelijke scheidingslijn trekken zonder overlapping van hun bevoegdheden. De EU zou zich, overigens zonder een soort internationaal Rode Kruis te worden, specifiek kunnen richten op in actie komen als het kanongebulder verstomt Is. Een militaire beslissing afdwingen zou een taak kunnen zijn voor de NAVO. Het veroverde gebied omvormen tot een rechtsstaat zou de EU-opdracht kunnen worden. Spijtig genoeg is er een gegronde vrees dat dit voor beide partijen toch wel aantrekkelijk ambitieniveau te veel idealistische trekjes vertoont. De toenemende militaire concurrentie tussen de NAVO en de EU lijkt onafwendbaar en zal op termijn weinig heil brengen voor de Europese burger. Of zou de noodzaak te bezuinigen onze regeringsleiders en volksvertegenwoordigers tot moedige ingrepen dwingen?


© 2004 André Jansens meer André Jansens - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Europa en de Navo André Jansens
0113 Europa en de NAVODe NAVO en Europa, of misschien iets concreter de Europese Unie (EU), komen langzaam maar zeker in mekaars vaarwater terecht in militaire aangelegenheden.
Hoe is dat zo gekomen en wat moeten we eraan doen?
Na1945 was er sprake van een wankele vrede. Daarom sloten Frankrijk en Groot-Brittannië in 1947 een vriendschapsverdrag om automatisch wederzijdse bijstand te verlenen in het geval van agressie. Hierbij vreesden beide landen vooral voor de hervatting van een aanvalspolitiek van de zijde van de Duitse Bondsrepubliek. Dit verdrag stimuleerde de Benelux-landen. Het jaar nadien ondertekenden zij het Pact van Brussel. Een militaire, economische, sociale en culturele samenwerking tussen de aangesloten landen werd beoogd. De overeenkomst betekende voor Nederland het afscheid van zijn traditionele neutrale politiek.
Vermits de Sovjet-Unie meer en meer blijk gaf van een uitgesproken expansiedrang werd de militaire indamming van de communisten topprioriteit. Berlijn, dat vanaf april 1948 voor nagenoeg een jaar door de Sovjets geblokkeerd werd, was de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. In 1949 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) opgericht om de veiligheid van niet-communistische landen tegen de eventuele agressie van de Sovjet-Unie te verzekeren. Een onderlinge militaire samenwerking, en vooral de Amerikaanse inbreng, moest de militaire balans in Europa wat in evenwicht brengen. Zo waren we in ‘de koude oorlog’ terecht gekomen.
De oprichting van de NAVO was echter voorlopig niet gewichtig genoeg om de nobele Europese militaire ambitie te doven. Na enkele strubbelingen werd het Pact van Brussel in 1954 uitgebreid met de toetreding van Duitsland en Italië. De West-Europese Unie (WEU) was geboren, maar de Europese leiders hadden het te druk met de economie, op militair vlak was van enige concurrentie met de NAVO nog geen sprake. De WEU bleef wel een centraal punt voor gemeenschappelijke Europese veiligheidsinspanningen, althans op papier, en werkte met de NAVO samen. De WEU vormde ook de brug met Frankrijk, dat al sedert 1958 uit de militaire structuur van de NAVO was gestapt en dat bij monde van president Charles de Gaulle predikte voor het Europa der Vaderlanden, liefst zonder de Britten. Frankrijk zou trouwens onafgebroken blijven pleiten voor een sterker Europa, los van de Verenigde Staten (VS). Vanaf de jaren tachtig werd het blazoen van de WEU toch een beetje opgepoetst. De VS wensten immers dat Europa meer voor zijn eigen defensie zorgde. Met de Verklaring van Rome van 1984 gaf Europa aan bereid te zijn meer hooi op de vork te nemen. De WEU zou voortaan een belangrijke bijdrage leveren aan de operaties van de Verenigde Naties (VN).
Tijdens het laatste decennium van de eeuw deed zich een belangrijke kentering voor in de betrekkingen tussen Europa en de NAVO. Deze evolutie moet gezien worden tegen de achtergrond van de Europese onmacht tijdens de Balkanoorlog en het einde van de Koude Oorlog. Dit laatste feit had tot gevolg dat de doelstellingen van de NAVO geherformuleerd werden. De WEU werd op papier de gewapende arm van de EU, maar in de praktijk kwam daar niet veel van terecht. De Kosovo-oorlog illustreerde nogmaals de militaire onmacht van Europa en de slagkracht van de NAVO dankzij de VS. De Europese burger begreep trouwens moeilijk hoe Europa, met 60 % van het defensiebudget van de VS, slechts 10 % operationele capaciteit kon inzetten.
Belangrijke beslissingen volgden elkaar vanaf toen snel op, althans volgens EU-normen. Na het slakkengangetje van de voorbije jaren kunnen we zelfs gewagen van een olympisch sprintnummer. Oordeel zelf. In 1998, tijdens de Anglo-Franse topontmoeting van St-Malo, gaven beide landen te kennen dat de EU over de capaciteit moet beschikken voor autonome actie, gebaseerd op geloofwaardige militaire strijdkrachten. Tijdens de Europese Raad van Helsinki van december 1999 beslisten de Vijftien dat de EU tegen 2003 over een snelle interventiemacht van 60.000 man moet kunnen beschikken, inzetbaar binnen 60 dagen. Voor de EU was het moment van de militaire waarheid aangebroken. Triomfalisme heeft inmiddels plaats moeten maken voor de nuchtere vaststelling dat politieke slogans gevolgd moeten worden door militaire investeringen, een opgave die in een situatie van verschrompelende Europese staatskassen onuitvoerbaar blijkt. Het resultaat van dit alles is – en dit ondanks de noeste arbeid van 18 Europese projectgroepen – dat de snelle Europese interventiemacht mooi oogt op papier maar in de praktijk een quasi lege doos blijkt te zijn.
Deze pijnlijke werkelijkheid heeft nochtans enige veiligheidscreativiteit kunnen losweken. De NAVO, ook al geconfronteerd met een uitgesproken onderbesteding voor militaire uitrusting bij haar Europese leden, heeft inmiddels een grondige herstructurering ondergaan met vooral minder hoofdkwartieren, maar ook met snel inzetbare, getrainde en goed uitgeruste troepen. Het concept van de NATO Response Force (NRF) dwingt respect af, omdat enkel troepen met een kwaliteitslabel in aanmerking komen. Inmiddels bewijst de NAVO dat de weliswaar nog bescheiden ontplooiing in Afghanistan bevredigend werkt.
Dit voorbeeld en het besef, dat de wegkwijnende snelle interventiemacht een alternatief vereist, heeft ook de EU tot enige initiatieven aangespoord. In 2003 zorgde een Europese troepenmacht, 416 man sterk, voor de veiligheid in Macedonië. Vanaf juni verplaatste de EU, onder Franse leiding en op vraag van de VN, zijn militaire bakens naar Afrika voor een periode van 3 maanden. Tijdens de operatie Artemis damde een troepenmacht van 1500 man in noordoost Congo een humanitaire catastrofe in. Sommigen beweren dat het hier een proefontplooiing betrof om de Frans-Britse afspraken van Le Touquet van begin 2003 te toetsen aan de werkelijkheid.
Het derde naoorlogse Frans-Brits initiatief, om over een specifieke Europese slagkracht te kunnen beschikken, zou eindelijk misschien wel eens een succesverhaal kunnen worden. De bescheiden opzet: slechts 1500 man, geloofwaardig, inzetbaar binnen 15 dagen, zonder supplementaire hoofdkwartieren noch overdreven NAVO-steun, is toch wel een markante troef. Naast de 2 initiatiefnemers hebben ondertussen ook Italië en Duitsland zich duidelijk geëngageerd om de gevechtsgroepen of battlegroups voor Europese interventies beschikbaar te stellen. Er waait bijgevolg toch wel een gunstige wind.
De historische schets van het naoorlogse Europa illustreert een gestadig aanzwellende concurrentieslag tussen de EU en de NAVO. Waar deze laatste defensieorganisatie tijdens de Koude Oorlog de militaire wijsheid en macht in pacht had, blijkt de frustratie, voortvloeiend uit de Europese verdeeldheid en zwakte tijdens de Balkanoorlog, de Europeanen te stimuleren om een eigen beleid te ontwikkelen. De ooit zo hoog aangeprezen WEU zakt weliswaar weg in een moeras van procedures maar kan haar taken overhevelen naar de EU. Toch blijven daar de handicaps van een tekort aan militaire investeringen en een gebrek aan ervaring. Bovendien getuigt het niet van veel creatief denken indien twee militaire organisaties mekaar bekampen en de al zo schaarse budgettaire middelen oppeuzelen door dubbele structuren en capaciteiten.
Zowel de EU als de NAVO kunnen een duidelijke scheidingslijn trekken zonder overlapping van hun bevoegdheden. De EU zou zich, overigens zonder een soort internationaal Rode Kruis te worden, specifiek kunnen richten op in actie komen als het kanongebulder verstomt Is. Een militaire beslissing afdwingen zou een taak kunnen zijn voor de NAVO. Het veroverde gebied omvormen tot een rechtsstaat zou de EU-opdracht kunnen worden. Spijtig genoeg is er een gegronde vrees dat dit voor beide partijen toch wel aantrekkelijk ambitieniveau te veel idealistische trekjes vertoont. De toenemende militaire concurrentie tussen de NAVO en de EU lijkt onafwendbaar en zal op termijn weinig heil brengen voor de Europese burger. Of zou de noodzaak te bezuinigen onze regeringsleiders en volksvertegenwoordigers tot moedige ingrepen dwingen?
© 2004 André Jansens
powered by CJ2