archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
De klant is koning, in principe Abdelrachid Khalil

1011BS Horecaleven
In het afgeprijsde iglo-tentje van de Vroom & Dreesman moest ik mijn nachtrust proberen te krijgen. Nooit eerder had ik op een luchtbed geslapen, of in een tentje, en toen moest het ineens. Ik had geen keuze. Als achtjarige droomde ik van reizen naar warme tropische oorden. De waarheid was helaas anders. De Nederlandse zomer bleek een waterballet. De zes weken van mijn basisschoolvakantie verbleef ik in Egmond. Ik weet zeker dat het niet Egmond aan Zee was, maar of het Egmond aan den Hoef of Egmond-Binnen was, dat weet ik dan weer niet. Het was er in ieder geval verrekte koud in de zomer van 1993. En ik werd als achtjarig jongetje verplicht met mijn ouders mee te gaan, om rillend in mijn tentje, op een luchtbedje, van mijn vakantie te genieten.

Overdag mocht ik over het strand banjeren, terwijl mijn ouders aan het werk waren. Mijn vader was de trotse eigenaar van een strandpaviljoen in het kustplaatsje Bergen aan Zee. De plaats waar Youp van ’t Hek zijn arrogante gezicht zo nu en dan laat zien, omdat hij daar zomers verblijft, en waar cocaïne bij je bier geliefder is dan borrelhapjes, al had ik dat toen nog niet door. Ook kon ik nog niet genieten van de ondergaande zon en de zacht kabbelende zee. De regenachtige dagen waren geen mooi schouwspel van Moeder Natuur om vanaf de duinen te bekijken, die waren gewoon kut. En mijn vader was op van de zenuwen en schold de hele dag op alles en iedereen. Niet alleen de zomer viel in het water, maar zijn investering ook.

Dat was mijn allereerste kennismaking met de horeca. Eerder had ik al wel gehoord dat mijn vader een restaurant had in het Friese plaatsje Dokkum. Wat daarmee is gebeurd heb ik nooit helemaal begrepen. Het was – zeg maar ─ voor mijn tijd. Mijn vader had zich in Nederland tot horecaman gemaakt. Het tweede jaar op het strand was 1994 en dat was qua zomer al een veel beter jaar. Het was hetzelfde jaar dat Nederland op het WK in de voorrondes met 2-1 van Marokko won. Dat was het Marokko dat zelfs van Saoedi-Arabië verloor. En het kampioenschap waar Nederland er in de kwartfinale uit lag, omdat ze verloren van Brazilië.

Overigens ook het wereldkampioenschap in de Verenigde Staten waar Maradonna positief werd getest op Efedrine en werd geschorst, met als vervolg dat Argentinië alleen de eerste twee wedstrijden (waar Maradonna nog mee deed) won. Maar ik kon de wedstrijden alleen in de herhaling zien, want overdag moest ik verplicht op het strand spelen. Ik had de wereld aan garnalen gevangen, die ik zelfs wel eens heb gegeten, en voor een knaak verkocht aan dikke mannen in strakke zwembroeken. De dikke mannen vergaten dan vervolgens na het afrekenen de garnalen mee te nemen, waardoor ik mij erg beledigd voelde. Dit horecaleven ging door tot mijn vader zijn strandpaviljoen verkocht aan ex-hockeykeeper Maarten Sikking, die het paviljoen wel een leuk speelgoedje voor zijn aanzienlijk jongere vrouw vond.

Eindelijk was ik verlost van het horecaleven. Mijn vader kon een normale baan nemen en dan kon ik zomers gewoon met mijn vriendjes spelen. Als mijn vriendjes tenminste niet voor de hele zomer naar Marokko vertrokken. Ik was nog nooit ver buiten Nederland geweest. Een keertje in Spanje, maar toen was ik een peuter, daar kon ik mij geen fuck meer van herinneren. Alleen de foto’s en de verhalen over hoe mooi ik de zee vond, daar werd ik mee dood gegooid. Blijkbaar had ik ‘JATER!’ uitgeroepen en met mijn handjes in de lucht ben ik toen op de zee afgerend. En ‘jater’ betekende dan ‘water’ in mijn peutertaaltje. Toen mijn vader het strandpaviljoen had gingen we wel rond de verjaardag van mijn moeder ─ 13 november ─ een midweek naar een Centerparks-vakantiepark.

Ik heb uiteindelijk (bijna) alle parken gezien, op de Eemhof en het Heijderbos na. Zelfs in België. Uiteindelijk kocht mijn vader een steakhouse in het Gelderse plaatsje Elst. Een vreetschuur waar spareribs van de houtskoolgril het meest verkochte product was. Ook verkocht mijn vader shoarmaschotels, want de eigenaar voor mijn vader was een Egyptenaar, en die verkopen zelfs in een Frans sterrenrestaurant nog shoarma. In mijn witte overhemd met zwart giletje heb ik mijzelf daar de kneepjes van het barkeepen bij gebracht. Om na een paar jaar toen mijn vader zijn tweede restaurant opende, als een volleerde barman iedereen van drankjes te voorzien.

Uiteindelijk, na mijn jeugd in de horeca doorgebracht te hebben, weet ik dat de horeca kut is. Lachen tegen mensen die je het bloed onder je nagels vandaan halen, omdat zij uiteindelijk geld betalen waar jij van moet leven. Met dat hele principe van de klant is koning veeg ik nu mijn ietwat behaarde reet af. De haat tegen mensen, die zich in mijn tengere lichaam heeft vastgezet, is ontstaan in de tijden dat mijn vader werkzaam was in de horeca. De mens is ondankbaar en weet altijd iets te vinden dat niet goed is. Als de friet niet te koud is, dan is ‘ie te zout. En als het vlees niet te rood is dan is het te doorbakken.

Diep respect koesterde ik voor mijn vader toen hij die brallerige kakkers, die geen geld hadden voor een sterrenrestaurant, maar wel de service en het eten verwachtten van een sterrenrestaurant, op hun pafferige bek sloeg. Ondertussen werk ik ook ‘met mensen’ en moet ik elke dag als voetveeg fungeren voor types die alles beter denken te weten. En dat is heel erg, maar de horeca, dat is ECHT niets voor mij.
 
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
Illustratrice in opleiding: http://www.neetje.nl


© 2013 Abdelrachid Khalil meer Abdelrachid Khalil - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
De klant is koning, in principe Abdelrachid Khalil
1011BS Horecaleven
In het afgeprijsde iglo-tentje van de Vroom & Dreesman moest ik mijn nachtrust proberen te krijgen. Nooit eerder had ik op een luchtbed geslapen, of in een tentje, en toen moest het ineens. Ik had geen keuze. Als achtjarige droomde ik van reizen naar warme tropische oorden. De waarheid was helaas anders. De Nederlandse zomer bleek een waterballet. De zes weken van mijn basisschoolvakantie verbleef ik in Egmond. Ik weet zeker dat het niet Egmond aan Zee was, maar of het Egmond aan den Hoef of Egmond-Binnen was, dat weet ik dan weer niet. Het was er in ieder geval verrekte koud in de zomer van 1993. En ik werd als achtjarig jongetje verplicht met mijn ouders mee te gaan, om rillend in mijn tentje, op een luchtbedje, van mijn vakantie te genieten.

Overdag mocht ik over het strand banjeren, terwijl mijn ouders aan het werk waren. Mijn vader was de trotse eigenaar van een strandpaviljoen in het kustplaatsje Bergen aan Zee. De plaats waar Youp van ’t Hek zijn arrogante gezicht zo nu en dan laat zien, omdat hij daar zomers verblijft, en waar cocaïne bij je bier geliefder is dan borrelhapjes, al had ik dat toen nog niet door. Ook kon ik nog niet genieten van de ondergaande zon en de zacht kabbelende zee. De regenachtige dagen waren geen mooi schouwspel van Moeder Natuur om vanaf de duinen te bekijken, die waren gewoon kut. En mijn vader was op van de zenuwen en schold de hele dag op alles en iedereen. Niet alleen de zomer viel in het water, maar zijn investering ook.

Dat was mijn allereerste kennismaking met de horeca. Eerder had ik al wel gehoord dat mijn vader een restaurant had in het Friese plaatsje Dokkum. Wat daarmee is gebeurd heb ik nooit helemaal begrepen. Het was – zeg maar ─ voor mijn tijd. Mijn vader had zich in Nederland tot horecaman gemaakt. Het tweede jaar op het strand was 1994 en dat was qua zomer al een veel beter jaar. Het was hetzelfde jaar dat Nederland op het WK in de voorrondes met 2-1 van Marokko won. Dat was het Marokko dat zelfs van Saoedi-Arabië verloor. En het kampioenschap waar Nederland er in de kwartfinale uit lag, omdat ze verloren van Brazilië.

Overigens ook het wereldkampioenschap in de Verenigde Staten waar Maradonna positief werd getest op Efedrine en werd geschorst, met als vervolg dat Argentinië alleen de eerste twee wedstrijden (waar Maradonna nog mee deed) won. Maar ik kon de wedstrijden alleen in de herhaling zien, want overdag moest ik verplicht op het strand spelen. Ik had de wereld aan garnalen gevangen, die ik zelfs wel eens heb gegeten, en voor een knaak verkocht aan dikke mannen in strakke zwembroeken. De dikke mannen vergaten dan vervolgens na het afrekenen de garnalen mee te nemen, waardoor ik mij erg beledigd voelde. Dit horecaleven ging door tot mijn vader zijn strandpaviljoen verkocht aan ex-hockeykeeper Maarten Sikking, die het paviljoen wel een leuk speelgoedje voor zijn aanzienlijk jongere vrouw vond.

Eindelijk was ik verlost van het horecaleven. Mijn vader kon een normale baan nemen en dan kon ik zomers gewoon met mijn vriendjes spelen. Als mijn vriendjes tenminste niet voor de hele zomer naar Marokko vertrokken. Ik was nog nooit ver buiten Nederland geweest. Een keertje in Spanje, maar toen was ik een peuter, daar kon ik mij geen fuck meer van herinneren. Alleen de foto’s en de verhalen over hoe mooi ik de zee vond, daar werd ik mee dood gegooid. Blijkbaar had ik ‘JATER!’ uitgeroepen en met mijn handjes in de lucht ben ik toen op de zee afgerend. En ‘jater’ betekende dan ‘water’ in mijn peutertaaltje. Toen mijn vader het strandpaviljoen had gingen we wel rond de verjaardag van mijn moeder ─ 13 november ─ een midweek naar een Centerparks-vakantiepark.

Ik heb uiteindelijk (bijna) alle parken gezien, op de Eemhof en het Heijderbos na. Zelfs in België. Uiteindelijk kocht mijn vader een steakhouse in het Gelderse plaatsje Elst. Een vreetschuur waar spareribs van de houtskoolgril het meest verkochte product was. Ook verkocht mijn vader shoarmaschotels, want de eigenaar voor mijn vader was een Egyptenaar, en die verkopen zelfs in een Frans sterrenrestaurant nog shoarma. In mijn witte overhemd met zwart giletje heb ik mijzelf daar de kneepjes van het barkeepen bij gebracht. Om na een paar jaar toen mijn vader zijn tweede restaurant opende, als een volleerde barman iedereen van drankjes te voorzien.

Uiteindelijk, na mijn jeugd in de horeca doorgebracht te hebben, weet ik dat de horeca kut is. Lachen tegen mensen die je het bloed onder je nagels vandaan halen, omdat zij uiteindelijk geld betalen waar jij van moet leven. Met dat hele principe van de klant is koning veeg ik nu mijn ietwat behaarde reet af. De haat tegen mensen, die zich in mijn tengere lichaam heeft vastgezet, is ontstaan in de tijden dat mijn vader werkzaam was in de horeca. De mens is ondankbaar en weet altijd iets te vinden dat niet goed is. Als de friet niet te koud is, dan is ‘ie te zout. En als het vlees niet te rood is dan is het te doorbakken.

Diep respect koesterde ik voor mijn vader toen hij die brallerige kakkers, die geen geld hadden voor een sterrenrestaurant, maar wel de service en het eten verwachtten van een sterrenrestaurant, op hun pafferige bek sloeg. Ondertussen werk ik ook ‘met mensen’ en moet ik elke dag als voetveeg fungeren voor types die alles beter denken te weten. En dat is heel erg, maar de horeca, dat is ECHT niets voor mij.
 
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
Illustratrice in opleiding: http://www.neetje.nl
© 2013 Abdelrachid Khalil
powered by CJ2