archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Brief uit ... delen printen terug
Herinneringen aan een gewelddadig Uganda (1) Jan Dekker

Jan Dekker
De recente film The Last King of Scotland gaat over Idi Amin, de militair die in Januari 1971 na een staatsgreep de macht overnam in Uganda en in 1979 op zijn beurt werd verdreven door Tanzaniaanse troepen. In die tijd woonde ik in Uganda en heb persoonlijk meegemaakt hoe dit regime al snel ontaardde in onderdrukking, vervolging en moordpartijen. Amin zelf heb ik één keer ontmoet en de film roept dan ook levendige herinneringen op, maar ook vragen. Vooral de vraag hoe het toch kon dat een steile Nederlander zoals ik, voor het eerst in de tropen, zo onverstoord en bijna onaangedaan wist te reageren op die gebeurtenissen. Misschien was het het gevoel dat je dit soort dingen nu eenmaal kunt verwachten in Afrika. Misschien de gewenning aan dood en geweld die ik inmiddels al had ondergaan.

In 1969 vertrok ik met vrouw en kind naar Makerere University in Kampala voor een driejarig contract. Mijn voornaamste taak was om kinderen te testen die 10-15 jaar eerder opgenomen waren geweest voor ondervoeding. Bijna 100 kinderen werden opgespoord door de oudere padvinders Semindi en Mukasa, en vervolgens thuis bezocht. De kinderen woonden in wijdverspreide locaties en elk bezoek was een excursie van wel 80-90 km ver. Mijn assistente, de onvolprezen Janet Kabanda (Mrs.K.), een gescheiden vrouw met kinderen, wees me tijdens een van de eerste tochten op een fietser die met enige moeite aan de rand van de weg balanceerde. Er was een lange plank dwars op zijn fiets bevestigd en hij nam een groot deel van de murramweg in beslag. Ik kon hem maar met moeite vermijden.

De man vervoerde een lichaam dat in boomschors gewikkeld op de plank lag; misschien op weg van een ziekenhuis naar huis voor de begrafenis. De dood was op veel manieren zichtbaar. Verkeersslachtoffers die omgekomen waren bleven midden op de weg liggen totdat ze werden opgehaald door politie of ambulance, toegedekt door takken terwijl het publiek op een respectabele afstand bleef uit vrees dat contact met de dode onheil zou brengen. Het openbare vervoer bestond grotendeels uit matatus (minibusjes) die geregeld naast de weg belandden en betrokken waren bij spectaculaire aanrijdingen. Op een ochtend passeerde ik een matatu die de avond daarvoor een frontale botsing had gehad met een vrachtauto die inmiddels was weggesleept. Het eerste wat ik zag was een lichaam dat uit de achterdeur met het hoofd naar beneden hing. Op de voorbank zaten drie mannen van middelbare leeftijd rechtop naast elkaar. De middelste had een baard en ze zagen er alle drie erg grauw uit, maar zonder verwondingen, verenigd in de dood alsof ze klaar zaten om verder te rijden.

Maar het beperkte zich niet tot verkeersslachtoffers. Op een vroege ochtend, in de buurt van een afgelegen dorp brachten twee mannen een andere man op met zijn armen gestrekt voor zich uit en een touw om de polsen gebonden. ‘Een dief die vannacht betrapt is en naar het politiebureau wordt gebracht’, wist Mrs.K. Maar dat politiebureau werd nooit bereikt want 's middags op de terugweg lag het lichaam langs de weg, gelyncht door de dorpsbevolking. Een paar maanden later, weer vroeg in de ochtend, deed zich een identieke situatie voor en ik besloot een poging te doen om een leven te redden. Ik stopte snel en informeerde enthousiast of ze een dief te pakken hadden en dat ik wel wilde helpen hen naar de politie te brengen. Vervolgens met z’n allen in mijn VW-bus naar het bureau, waar de agenten zich matig enthousiast toonden over mijn initiatief. ‘Ach,’ zei, Mrs.K, ‘hij zal vreselijk slaag krijgen maar hij komt er tenminste levend vanaf.’

Iemand die op het platteland een voetganger of fietser aanreed liep ook het gevaar van een dergelijk volksgericht en kon ter plaatse worden doodgeslagen. Nieuwkomers in het land werd aangeraden om in zo’n geval nooit te stoppen, maar door te rijden naar het dichtstbijzijnde politiebureau. Mijn collega Peter R. reed op weg naar Hoima een kind aan dat plotseling overstak. Hij stopte wel, omdat hij uiteindelijk zijn hele leven in Afrika had gewoond en als cultureel antropoloog ervaring had met lastige situaties. Tevens was hij vergezeld van zijn vrouw, een Ugandese uit dat deel van het land, maar dat hielp evenmin en hij werd zonder pardon aangevallen door de woedende dorpelingen. Eenmaal ontkomen reed hij wel naar het dichtstbijzijnde politiebureau. De aanwezige agenten vonden het nodig zich te bewapenen alvorens naar de plaats van het ongeluk te vertrekken.

Misschien reageerde Peter op dezelfde manier als ik toen mij hetzelfde overkwam en een voetganger die langs de weg rende plotseling voor de wielen kreeg. Het slachtoffer leek eerst onder de auto te verdwijnen maar kwam na de noodstop gestrekt weer te voorschijn en werd wel 10-20 meter weggeslingerd. Ik dacht geen moment over doorrijden maar alleen aan hoe het slachtoffer er aan toe was, die inmiddels was opgestaan en weer in elkaar gezakt. Mijn collega, Paget S., een kinderarts, onderzocht de man die we vervolgens naar het Mulago ziekenhuis brachten, overigens zonder enige problemen met de omstanders. Wat ons in dit geval waarschijnlijk heeft gered was dat het slachtoffer niet in dit dorp woonde, maar bijrijder was op een vrachtwagen die was gestopt om iets uit te laden.

Het politieke klimaat in Uganda werd in 1970 steeds maar grimmiger. Er waren aanslagen op president Obote (of zijn dubbelganger volgens de geruchten). Hoge legerofficieren waren betrokken bij de smokkel van goud- en ivoor uit de Congo. Obote had zijn huis op orde maar was wel zo onverstandig het land te verlaten voor een Commonwealth Conferentie, om de Engelsen de les te lezen over apartheid en alles wat er verder mis was in Afrika. Het nieuws van de staatsgreep, op 25 januari 1971, kwam via de BBC en verder bleef het stil. Stil en zonnig als op alle andere dagen. Een beetje mistig nog. Iedereen bleef thuis, maar na een paar uur wachten werden spelletjes georganiseerd voor de kinderen van het tiental gezinnen dat op onze compound woonde. Iedereen deed enthousiast mee totdat plotseling in de naastgelegen tuin automatische wapens begonnen te ratelen en we ons te laat realiseerden dat onze buurman, die Commissioner of Prisons was, blijkbaar werd opgehaald door Amin getrouwe soldaten. Ik greep mijn zoontje bij de arm en rende met de andere ouders en kinderen naar het dichtstbijzijnde huis, de onderste split-level verdieping, en dook veilig onder de tafel. Mijn toenmalige vrouw, die binnenshuis bezig was, kwam verschrikt naar buiten rennen om haar kind te redden en vond een verlaten compound waarvan ze nog meer in de war raakte, totdat zij op haar beurt door iemand naar binnen werd getrokken.

Omdat alles rustig was besloten mijn buurman en ik om de tweede dag poolshoogte te gaan nemen in het centrum van de stad. Omdat we niets bijzonders konden ontdekken besloten we koffie te drinken in het International Hotel, een hoge wolkenkrabber met een goed uitzicht over het centrum van de stad. Maar ook vanuit deze positie was er niets bijzonders te zien, behalve dat er minder verkeer was dan gebruikelijk. Aan het einde van de ochtend gingen we terug naar huis om verslag uit te brengen aan de achterblijvers. Later bleek dat een uur nadat we waren vertrokken het leger het hotel was binnengevallen, op zoek naar voormalige ministers van de Obote-regering die zich hier inderdaad hadden verborgen. Daarbij was het niet zachtzinnig toegegaan, niet met de ministers maar ook niet met de andere hotelgasten en bezoekers.
 
*************************************************
De Leunstoel is gebouwd door Peppered.
Ga voor informatie over dat bureau naar www.peppered.nl
 
*****************************************
Floris Wiegerinck is ontwerper en tekenaar.
Ga voor informatie naar www.floriswiegerinck.nl


© 2007 Jan Dekker meer Jan Dekker - meer "Brief uit ..."
Beschouwingen > Brief uit ...
Herinneringen aan een gewelddadig Uganda (1) Jan Dekker
Jan Dekker
De recente film The Last King of Scotland gaat over Idi Amin, de militair die in Januari 1971 na een staatsgreep de macht overnam in Uganda en in 1979 op zijn beurt werd verdreven door Tanzaniaanse troepen. In die tijd woonde ik in Uganda en heb persoonlijk meegemaakt hoe dit regime al snel ontaardde in onderdrukking, vervolging en moordpartijen. Amin zelf heb ik één keer ontmoet en de film roept dan ook levendige herinneringen op, maar ook vragen. Vooral de vraag hoe het toch kon dat een steile Nederlander zoals ik, voor het eerst in de tropen, zo onverstoord en bijna onaangedaan wist te reageren op die gebeurtenissen. Misschien was het het gevoel dat je dit soort dingen nu eenmaal kunt verwachten in Afrika. Misschien de gewenning aan dood en geweld die ik inmiddels al had ondergaan.

In 1969 vertrok ik met vrouw en kind naar Makerere University in Kampala voor een driejarig contract. Mijn voornaamste taak was om kinderen te testen die 10-15 jaar eerder opgenomen waren geweest voor ondervoeding. Bijna 100 kinderen werden opgespoord door de oudere padvinders Semindi en Mukasa, en vervolgens thuis bezocht. De kinderen woonden in wijdverspreide locaties en elk bezoek was een excursie van wel 80-90 km ver. Mijn assistente, de onvolprezen Janet Kabanda (Mrs.K.), een gescheiden vrouw met kinderen, wees me tijdens een van de eerste tochten op een fietser die met enige moeite aan de rand van de weg balanceerde. Er was een lange plank dwars op zijn fiets bevestigd en hij nam een groot deel van de murramweg in beslag. Ik kon hem maar met moeite vermijden.

De man vervoerde een lichaam dat in boomschors gewikkeld op de plank lag; misschien op weg van een ziekenhuis naar huis voor de begrafenis. De dood was op veel manieren zichtbaar. Verkeersslachtoffers die omgekomen waren bleven midden op de weg liggen totdat ze werden opgehaald door politie of ambulance, toegedekt door takken terwijl het publiek op een respectabele afstand bleef uit vrees dat contact met de dode onheil zou brengen. Het openbare vervoer bestond grotendeels uit matatus (minibusjes) die geregeld naast de weg belandden en betrokken waren bij spectaculaire aanrijdingen. Op een ochtend passeerde ik een matatu die de avond daarvoor een frontale botsing had gehad met een vrachtauto die inmiddels was weggesleept. Het eerste wat ik zag was een lichaam dat uit de achterdeur met het hoofd naar beneden hing. Op de voorbank zaten drie mannen van middelbare leeftijd rechtop naast elkaar. De middelste had een baard en ze zagen er alle drie erg grauw uit, maar zonder verwondingen, verenigd in de dood alsof ze klaar zaten om verder te rijden.

Maar het beperkte zich niet tot verkeersslachtoffers. Op een vroege ochtend, in de buurt van een afgelegen dorp brachten twee mannen een andere man op met zijn armen gestrekt voor zich uit en een touw om de polsen gebonden. ‘Een dief die vannacht betrapt is en naar het politiebureau wordt gebracht’, wist Mrs.K. Maar dat politiebureau werd nooit bereikt want 's middags op de terugweg lag het lichaam langs de weg, gelyncht door de dorpsbevolking. Een paar maanden later, weer vroeg in de ochtend, deed zich een identieke situatie voor en ik besloot een poging te doen om een leven te redden. Ik stopte snel en informeerde enthousiast of ze een dief te pakken hadden en dat ik wel wilde helpen hen naar de politie te brengen. Vervolgens met z’n allen in mijn VW-bus naar het bureau, waar de agenten zich matig enthousiast toonden over mijn initiatief. ‘Ach,’ zei, Mrs.K, ‘hij zal vreselijk slaag krijgen maar hij komt er tenminste levend vanaf.’

Iemand die op het platteland een voetganger of fietser aanreed liep ook het gevaar van een dergelijk volksgericht en kon ter plaatse worden doodgeslagen. Nieuwkomers in het land werd aangeraden om in zo’n geval nooit te stoppen, maar door te rijden naar het dichtstbijzijnde politiebureau. Mijn collega Peter R. reed op weg naar Hoima een kind aan dat plotseling overstak. Hij stopte wel, omdat hij uiteindelijk zijn hele leven in Afrika had gewoond en als cultureel antropoloog ervaring had met lastige situaties. Tevens was hij vergezeld van zijn vrouw, een Ugandese uit dat deel van het land, maar dat hielp evenmin en hij werd zonder pardon aangevallen door de woedende dorpelingen. Eenmaal ontkomen reed hij wel naar het dichtstbijzijnde politiebureau. De aanwezige agenten vonden het nodig zich te bewapenen alvorens naar de plaats van het ongeluk te vertrekken.

Misschien reageerde Peter op dezelfde manier als ik toen mij hetzelfde overkwam en een voetganger die langs de weg rende plotseling voor de wielen kreeg. Het slachtoffer leek eerst onder de auto te verdwijnen maar kwam na de noodstop gestrekt weer te voorschijn en werd wel 10-20 meter weggeslingerd. Ik dacht geen moment over doorrijden maar alleen aan hoe het slachtoffer er aan toe was, die inmiddels was opgestaan en weer in elkaar gezakt. Mijn collega, Paget S., een kinderarts, onderzocht de man die we vervolgens naar het Mulago ziekenhuis brachten, overigens zonder enige problemen met de omstanders. Wat ons in dit geval waarschijnlijk heeft gered was dat het slachtoffer niet in dit dorp woonde, maar bijrijder was op een vrachtwagen die was gestopt om iets uit te laden.

Het politieke klimaat in Uganda werd in 1970 steeds maar grimmiger. Er waren aanslagen op president Obote (of zijn dubbelganger volgens de geruchten). Hoge legerofficieren waren betrokken bij de smokkel van goud- en ivoor uit de Congo. Obote had zijn huis op orde maar was wel zo onverstandig het land te verlaten voor een Commonwealth Conferentie, om de Engelsen de les te lezen over apartheid en alles wat er verder mis was in Afrika. Het nieuws van de staatsgreep, op 25 januari 1971, kwam via de BBC en verder bleef het stil. Stil en zonnig als op alle andere dagen. Een beetje mistig nog. Iedereen bleef thuis, maar na een paar uur wachten werden spelletjes georganiseerd voor de kinderen van het tiental gezinnen dat op onze compound woonde. Iedereen deed enthousiast mee totdat plotseling in de naastgelegen tuin automatische wapens begonnen te ratelen en we ons te laat realiseerden dat onze buurman, die Commissioner of Prisons was, blijkbaar werd opgehaald door Amin getrouwe soldaten. Ik greep mijn zoontje bij de arm en rende met de andere ouders en kinderen naar het dichtstbijzijnde huis, de onderste split-level verdieping, en dook veilig onder de tafel. Mijn toenmalige vrouw, die binnenshuis bezig was, kwam verschrikt naar buiten rennen om haar kind te redden en vond een verlaten compound waarvan ze nog meer in de war raakte, totdat zij op haar beurt door iemand naar binnen werd getrokken.

Omdat alles rustig was besloten mijn buurman en ik om de tweede dag poolshoogte te gaan nemen in het centrum van de stad. Omdat we niets bijzonders konden ontdekken besloten we koffie te drinken in het International Hotel, een hoge wolkenkrabber met een goed uitzicht over het centrum van de stad. Maar ook vanuit deze positie was er niets bijzonders te zien, behalve dat er minder verkeer was dan gebruikelijk. Aan het einde van de ochtend gingen we terug naar huis om verslag uit te brengen aan de achterblijvers. Later bleek dat een uur nadat we waren vertrokken het leger het hotel was binnengevallen, op zoek naar voormalige ministers van de Obote-regering die zich hier inderdaad hadden verborgen. Daarbij was het niet zachtzinnig toegegaan, niet met de ministers maar ook niet met de andere hotelgasten en bezoekers.
 
*************************************************
De Leunstoel is gebouwd door Peppered.
Ga voor informatie over dat bureau naar www.peppered.nl
 
*****************************************
Floris Wiegerinck is ontwerper en tekenaar.
Ga voor informatie naar www.floriswiegerinck.nl
© 2007 Jan Dekker
powered by CJ2