archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
De man die ze niet zagen zitten Gerbrand Muller

0816BZ Bankje
Ik was op de derde dag van de Vierdaagse de weg kwijt geraakt. Tegen de avond begreep ik dat ik de eindstreep niet meer zou halen en naar mijn medaille kon fluiten, al had ik vandaag waarschijnlijk een grotere afstand dan de voorgeschreven veertig kilometer afgelegd. De eeltplek op mijn rechtervoet begon me bij elke stap meer te hinderen. Om de plek te ontzien begon ik mijn voet op ongebruikelijke manieren neer te zetten waardoor mijn voetspieren in een kramptoestand dreigden te raken. Tot mijn geluk had ik de rand van het Limburgse dorp L... bereikt toen mijn voet alle dienst weigerde. De afstand tot een paar honderd meter verderop tussen geboomte verscholen cafeetje was te groot om hinkend af te leggen en ik liet me zonder nadenken in een stoel vallen die deel uitmaakte van een tweezits tuinmeubel dat op de stoep voor een huis stond.

‘Neemt u me niet kwalijk dat ik hier zomaar neerval,’ zei ik tegen de man die in de andere stoel van het tuinmeubel zat.
‘Geneer u niet.’
‘Als je voeten het allebei laten afweten houdt het op.’
‘Ik ben er niet.’
‘Dank u wel. Ik zal uw rust niet lang verstoren.’
‘Ik ben er niet.’
Ik liet mijn ogen op de man rusten. Hij leunde met half gesloten ogen achterover. Misschien had ik hem wakker gemaakt en probeerde hij opnieuw de slaap te vatten, misschien had hij alleen maar last van de zon die net weer door de wolken was gebroken. Zijn gezicht had een bleke kleur, zoals bij iemand die weinig buiten komt. Het was overigens een fijn gezicht, niet het minst door de rimpels en plooien langs de wangen en om de mond waardoor het gezicht me deed denken aan de bezonken trekken van een kop die ik eens in het beeldenpark van Sonsbeek had gezien, lang geleden, zodat de naam van de beeldhouwer me is ontschoten.
‘Ik zal mijn mond houden en als mijn ene voet het weer doet stap ik op,’ zei ik.
‘Praat zoveel u wilt, u stoort me niet.’

Ik bedankte de man opnieuw, maakte mijn schoenveter los en haalde de schoen van mijn voet. Ik betastte de zere plek en boog en strekte de voet om de pijn te laten wegstromen. Ik zag er vanaf de man te vertellen dat ik de Vierdaagse liep en verdwaald was, want ik begreep dat het hem weinig zou interesseren. In plaats daarvan vroeg ik wat hij bedoelde met zijn opmerking dat hij er niet was. Hij antwoordde dat hij van jongsaf de neiging had gehad zichzelf weg te cijferen. Lange tijd had hij moeite gedaan die neiging te onderdrukken, maar nu tilde hij er niet meer zwaar aan. In gezelschap had hij dikwijls het gevoel dat hij er niet was, een indruk die werd versterkt doordat mensen hem ook werkelijk vaak niet leken te zien. Hij vroeg zich soms af of hij wel bestond. Ik verzekerde hem dat ik hem direct op de plaats waar hij zat had zien zitten.
‘De uitzondering bevestigt de regel.’
‘Als u twijfelt of de mensen u wel zien, wat denkt u dan dat u bent?’ ‘Een geest?’ voegde ik eraan toe toen de man bleef zwijgen. ‘Een onstoffelijk wezen?’
‘Een onstoffelijk wezen neemt geen ruimte in. Dat gaat voor mij niet op.’
‘U neemt ruimte in, maar u twijfelt of u wel bestaat.’
‘Als ik niet besta, bestaat de ruimte die ik inneem misschien ook niet.’
‘U denkt, hoe vreemder de veronderstelling, des te dichter ligt ze bij de waarheid. Ziet u zichzelf wel?’
‘Mijn ogen zijn goed.’

Om het gesprek een andere wending te geven prees ik de uitbundig bloeiende geraniums die tussen ons in stonden en die volgens mij samen met de zoet geurende viooltjes aan mijn voeten mooi contrasteerden met het robuuste en rustieke karakter van het tuinmeubel.
‘Stoel, tafel en bergplaats ineen: toegepaste kunst, zegt mijn broer.’
‘Uw broer heeft het misschien in elkaar gezet.’
‘Geproduceerd. Ik had een fijnzinniger ontwerp gemaakt, maar dat zag hij niet zitten.’
‘U bent ontwerper.’
‘Ik ontwerp weleens iets. Een meubeltje, een theekopje, een affiche, een boekomslag. Luchtfietserij zegt mijn broer.’
‘U gaat me toch niet vertellen dat niemand uw ontwerpen ziet zitten.’
De man begon van het ene ogenblik op het andere te schudden van het lachen. In het begin lachte hij geluidloos en bewogen alleen zijn borst en buik, later kwamen er hese geluiden uit zijn keel. Tenslotte richtte hij zich op en streek met zijn handen over zijn gezicht terwijl hij me met tranende ogen aankeek.
‘Zo te zien heeft u er geen moeite mee.’

Even plotseling als hij begonnen was stopte de man met lachen. ‘Het is mijn probleem niet.’
‘Als u uw ontwerpen bewaart worden ze misschien ooit nog eens uitgevoerd.’ Ik voegde eraan toe dat hij zijn tijd misschien vooruit was: soms was er tijd nodig om de geesten voor een nieuwe gedachte rijp te maken. De mensen zaten gevangen in de geest van hun tijd, alleen eenlingen konden daar soms aan ontsnappen, maar hun originele gedachten werden vaak pas na een halve of hele eeuw gemeengoed.
‘U vertelt me geen nieuws.’ De man kneep een oog dicht, het drong tot me door dat hij me een knipoog gaf en onaangenaam getroffen vroeg ik hem op licht hatelijke toon waarmee hij eigenlijk de kost had verdiend, want van alle afgewezen ontwerpen kon hij onmogelijk rijk zijn geworden. Hij kneep hetzelfde oog opnieuw dicht, boog zich naar me toe en vertelde dat hij een carrière van twaalf ambachten en dertien ongelukken had gehad. Dat kreeg je als je maar lang genoeg dacht dat ze je niet zagen zitten. ‘Ik ben nachtwaker geweest, parkeerwachter, gelddrager...’
‘Goeie beroepen voor mensen die ze niet zien zitten.’
‘... glazenwasser, colporteur, pizzakoerier...’
‘U zit al op de helft van twaalf.’
‘... aanzegger, schoonmaker, boswachter...’
‘Mag ik verder gaan? Onderbreekt u me als ik een beroep noem dat u níét heeft uitgeoefend. ‘Vuurtorenwachter, goochelaar, acrobaat. Hiermee zitten we op twaalf. Kok, souffleur, hovenier... welke beroepen zijn er nog meer, ik kan er niet eens op komen.’
‘Magazijnbediende, suppoost, toneelknecht...’
‘U bent een duizendpoot!’

De man stak me de hand toe, ik deinsde onwillekeurig terug en de man begon opnieuw te lachen. Zijn lichaam schudde weer, er kwamen opnieuw hese geluiden uit zijn keel, maar toen ik flauw begon mee te lachen hield hij ermee op.
‘Hoe gaat het met uw voet?’
‘Beter! Ik denk dat ik me nu wel naar dat cafeetje kan toeslepen.’
‘Ik jaag u niet weg.’
‘Maar ik wil niet langer uw rust verstoren.’ Ik trok mijn schoen aan en kwam overeind. ‘Heel aardig dat ik hier heb mogen zitten.’
‘Ik jaag u niet weg,’ herhaalde de man. ‘Reisleider ben ik ook geweest, en ik heb gezongen, maar u heeft nog niet naar mijn eigenlijke vak gevraagd. Wiskunde. Als u een probleem heeft dan vertaal ik het in wiskundige termen en los het in een formule voor u op. U begrijpt de formule niet, maar het probleem is de wereld uit. Wiskunde is de enige taal die mensen spreken zonder echt te begrijpen wat ze eigenlijk zeggen. De kwestie van de verhouding tussen een gekromde ruimte en een bol in meerdere dimensies is opgelost, althans in formules beschreven, we weten op grond van formules hoeveel universele kwadratische vormen er zijn, ik kan u het getal zeggen, de geboorte van elementaire deeltjes uit trillende snaren is in steeds fantastischer formules beschreven, ik meen veel van de formules te kunnen volgen, maar begrijp ik ook wat ze zeggen? Ik heb trouwens een formule gevonden die bewijst dat wij niet bestaan. Volgens een formule van Gödel bestaat tijd niet. Als tijd niet bestaat, bestaan u en ik ook niet, want wij bestaan alleen in de tijd. Kijkt u eens naar deze formule. Hij haalde een zakmes uit zijn binnenzak, klapte er een pennemesje uit en begon ermee in de tafel te krassen. Met tegenzin gevolg gevend aan zijn uitnodigend wenkende gebaar boog ik me over de tafel. Er ontstond een licht gevoel in mijn hoofd terwijl ik de tekens las die hij in het hout had geschreven.
‘Begrijpt u het?’ vroeg hij, naar me opkijkend.
‘U bent een duivelskunstenaar!’
Ik kneep spottend een oog dicht en liep van hem vandaan in de richting van het cafeetje. In plaats van licht begon mijn hoofd terwijl ik het cafeetje naderde hoe langer hoe zwaarder te voelen.

De volgende ochtend ben ik nog naar de plaats teruggekeerd om een foto van de man te nemen. Hij was er niet en op het bijgaande plaatje ziet u de man dus niet zitten, geheel in overeenstemming waarschijnlijk met wat hij gewild zou hebben. Wel kunt u misschien in het hout links van de geranium de formule onderscheiden.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2011 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Ontmoetingen" -
Bezigheden > Ontmoetingen
De man die ze niet zagen zitten Gerbrand Muller
0816BZ Bankje
Ik was op de derde dag van de Vierdaagse de weg kwijt geraakt. Tegen de avond begreep ik dat ik de eindstreep niet meer zou halen en naar mijn medaille kon fluiten, al had ik vandaag waarschijnlijk een grotere afstand dan de voorgeschreven veertig kilometer afgelegd. De eeltplek op mijn rechtervoet begon me bij elke stap meer te hinderen. Om de plek te ontzien begon ik mijn voet op ongebruikelijke manieren neer te zetten waardoor mijn voetspieren in een kramptoestand dreigden te raken. Tot mijn geluk had ik de rand van het Limburgse dorp L... bereikt toen mijn voet alle dienst weigerde. De afstand tot een paar honderd meter verderop tussen geboomte verscholen cafeetje was te groot om hinkend af te leggen en ik liet me zonder nadenken in een stoel vallen die deel uitmaakte van een tweezits tuinmeubel dat op de stoep voor een huis stond.

‘Neemt u me niet kwalijk dat ik hier zomaar neerval,’ zei ik tegen de man die in de andere stoel van het tuinmeubel zat.
‘Geneer u niet.’
‘Als je voeten het allebei laten afweten houdt het op.’
‘Ik ben er niet.’
‘Dank u wel. Ik zal uw rust niet lang verstoren.’
‘Ik ben er niet.’
Ik liet mijn ogen op de man rusten. Hij leunde met half gesloten ogen achterover. Misschien had ik hem wakker gemaakt en probeerde hij opnieuw de slaap te vatten, misschien had hij alleen maar last van de zon die net weer door de wolken was gebroken. Zijn gezicht had een bleke kleur, zoals bij iemand die weinig buiten komt. Het was overigens een fijn gezicht, niet het minst door de rimpels en plooien langs de wangen en om de mond waardoor het gezicht me deed denken aan de bezonken trekken van een kop die ik eens in het beeldenpark van Sonsbeek had gezien, lang geleden, zodat de naam van de beeldhouwer me is ontschoten.
‘Ik zal mijn mond houden en als mijn ene voet het weer doet stap ik op,’ zei ik.
‘Praat zoveel u wilt, u stoort me niet.’

Ik bedankte de man opnieuw, maakte mijn schoenveter los en haalde de schoen van mijn voet. Ik betastte de zere plek en boog en strekte de voet om de pijn te laten wegstromen. Ik zag er vanaf de man te vertellen dat ik de Vierdaagse liep en verdwaald was, want ik begreep dat het hem weinig zou interesseren. In plaats daarvan vroeg ik wat hij bedoelde met zijn opmerking dat hij er niet was. Hij antwoordde dat hij van jongsaf de neiging had gehad zichzelf weg te cijferen. Lange tijd had hij moeite gedaan die neiging te onderdrukken, maar nu tilde hij er niet meer zwaar aan. In gezelschap had hij dikwijls het gevoel dat hij er niet was, een indruk die werd versterkt doordat mensen hem ook werkelijk vaak niet leken te zien. Hij vroeg zich soms af of hij wel bestond. Ik verzekerde hem dat ik hem direct op de plaats waar hij zat had zien zitten.
‘De uitzondering bevestigt de regel.’
‘Als u twijfelt of de mensen u wel zien, wat denkt u dan dat u bent?’ ‘Een geest?’ voegde ik eraan toe toen de man bleef zwijgen. ‘Een onstoffelijk wezen?’
‘Een onstoffelijk wezen neemt geen ruimte in. Dat gaat voor mij niet op.’
‘U neemt ruimte in, maar u twijfelt of u wel bestaat.’
‘Als ik niet besta, bestaat de ruimte die ik inneem misschien ook niet.’
‘U denkt, hoe vreemder de veronderstelling, des te dichter ligt ze bij de waarheid. Ziet u zichzelf wel?’
‘Mijn ogen zijn goed.’

Om het gesprek een andere wending te geven prees ik de uitbundig bloeiende geraniums die tussen ons in stonden en die volgens mij samen met de zoet geurende viooltjes aan mijn voeten mooi contrasteerden met het robuuste en rustieke karakter van het tuinmeubel.
‘Stoel, tafel en bergplaats ineen: toegepaste kunst, zegt mijn broer.’
‘Uw broer heeft het misschien in elkaar gezet.’
‘Geproduceerd. Ik had een fijnzinniger ontwerp gemaakt, maar dat zag hij niet zitten.’
‘U bent ontwerper.’
‘Ik ontwerp weleens iets. Een meubeltje, een theekopje, een affiche, een boekomslag. Luchtfietserij zegt mijn broer.’
‘U gaat me toch niet vertellen dat niemand uw ontwerpen ziet zitten.’
De man begon van het ene ogenblik op het andere te schudden van het lachen. In het begin lachte hij geluidloos en bewogen alleen zijn borst en buik, later kwamen er hese geluiden uit zijn keel. Tenslotte richtte hij zich op en streek met zijn handen over zijn gezicht terwijl hij me met tranende ogen aankeek.
‘Zo te zien heeft u er geen moeite mee.’

Even plotseling als hij begonnen was stopte de man met lachen. ‘Het is mijn probleem niet.’
‘Als u uw ontwerpen bewaart worden ze misschien ooit nog eens uitgevoerd.’ Ik voegde eraan toe dat hij zijn tijd misschien vooruit was: soms was er tijd nodig om de geesten voor een nieuwe gedachte rijp te maken. De mensen zaten gevangen in de geest van hun tijd, alleen eenlingen konden daar soms aan ontsnappen, maar hun originele gedachten werden vaak pas na een halve of hele eeuw gemeengoed.
‘U vertelt me geen nieuws.’ De man kneep een oog dicht, het drong tot me door dat hij me een knipoog gaf en onaangenaam getroffen vroeg ik hem op licht hatelijke toon waarmee hij eigenlijk de kost had verdiend, want van alle afgewezen ontwerpen kon hij onmogelijk rijk zijn geworden. Hij kneep hetzelfde oog opnieuw dicht, boog zich naar me toe en vertelde dat hij een carrière van twaalf ambachten en dertien ongelukken had gehad. Dat kreeg je als je maar lang genoeg dacht dat ze je niet zagen zitten. ‘Ik ben nachtwaker geweest, parkeerwachter, gelddrager...’
‘Goeie beroepen voor mensen die ze niet zien zitten.’
‘... glazenwasser, colporteur, pizzakoerier...’
‘U zit al op de helft van twaalf.’
‘... aanzegger, schoonmaker, boswachter...’
‘Mag ik verder gaan? Onderbreekt u me als ik een beroep noem dat u níét heeft uitgeoefend. ‘Vuurtorenwachter, goochelaar, acrobaat. Hiermee zitten we op twaalf. Kok, souffleur, hovenier... welke beroepen zijn er nog meer, ik kan er niet eens op komen.’
‘Magazijnbediende, suppoost, toneelknecht...’
‘U bent een duizendpoot!’

De man stak me de hand toe, ik deinsde onwillekeurig terug en de man begon opnieuw te lachen. Zijn lichaam schudde weer, er kwamen opnieuw hese geluiden uit zijn keel, maar toen ik flauw begon mee te lachen hield hij ermee op.
‘Hoe gaat het met uw voet?’
‘Beter! Ik denk dat ik me nu wel naar dat cafeetje kan toeslepen.’
‘Ik jaag u niet weg.’
‘Maar ik wil niet langer uw rust verstoren.’ Ik trok mijn schoen aan en kwam overeind. ‘Heel aardig dat ik hier heb mogen zitten.’
‘Ik jaag u niet weg,’ herhaalde de man. ‘Reisleider ben ik ook geweest, en ik heb gezongen, maar u heeft nog niet naar mijn eigenlijke vak gevraagd. Wiskunde. Als u een probleem heeft dan vertaal ik het in wiskundige termen en los het in een formule voor u op. U begrijpt de formule niet, maar het probleem is de wereld uit. Wiskunde is de enige taal die mensen spreken zonder echt te begrijpen wat ze eigenlijk zeggen. De kwestie van de verhouding tussen een gekromde ruimte en een bol in meerdere dimensies is opgelost, althans in formules beschreven, we weten op grond van formules hoeveel universele kwadratische vormen er zijn, ik kan u het getal zeggen, de geboorte van elementaire deeltjes uit trillende snaren is in steeds fantastischer formules beschreven, ik meen veel van de formules te kunnen volgen, maar begrijp ik ook wat ze zeggen? Ik heb trouwens een formule gevonden die bewijst dat wij niet bestaan. Volgens een formule van Gödel bestaat tijd niet. Als tijd niet bestaat, bestaan u en ik ook niet, want wij bestaan alleen in de tijd. Kijkt u eens naar deze formule. Hij haalde een zakmes uit zijn binnenzak, klapte er een pennemesje uit en begon ermee in de tafel te krassen. Met tegenzin gevolg gevend aan zijn uitnodigend wenkende gebaar boog ik me over de tafel. Er ontstond een licht gevoel in mijn hoofd terwijl ik de tekens las die hij in het hout had geschreven.
‘Begrijpt u het?’ vroeg hij, naar me opkijkend.
‘U bent een duivelskunstenaar!’
Ik kneep spottend een oog dicht en liep van hem vandaan in de richting van het cafeetje. In plaats van licht begon mijn hoofd terwijl ik het cafeetje naderde hoe langer hoe zwaarder te voelen.

De volgende ochtend ben ik nog naar de plaats teruggekeerd om een foto van de man te nemen. Hij was er niet en op het bijgaande plaatje ziet u de man dus niet zitten, geheel in overeenstemming waarschijnlijk met wat hij gewild zou hebben. Wel kunt u misschien in het hout links van de geranium de formule onderscheiden.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2011 Gerbrand Muller
powered by CJ2