archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Daar zaten Sint en Piet Marcel Duyvestijn

0105 Daar zaten ....Het was druilerig weer. En toch was ik vrolijk. Ik liep in de Koningslaan, de brede straat achter de Koninginneweg waar ik altijd mijn auto parkeer. Ik liep een beetje te fluiten en mijn autosleutels rinkelden in mijn hand alsof de voordeur heel dicht bij was. In gedachte kuste ik mijn aanstaande vrouw al. Die gedachte deed mijn glimlach uitgroeien tot een gezichtsbrede, bijna pijnlijke vrolijkheid. Zo erg zelfs dat ik er een kreetje uitgooide. Een ingehouden, door mijn lippen weggetrokken “Joepie.” Toen ik net het pad tussen de twee hotels wilde doorsteken, hoorde ik stemmen. Het is misschien een rare tic van me dat ik me direct concentreer op wat er gezegd wordt. En dus hoorde ik de volgende zinnen. Ik luisterde zo geconcentreerd dat ik mijn sleutels liet vallen. “Zo kan het niet langer, Ard,” hoorde ik een vrouwenstem zeggen. “Nee, dit is inderdaad belachelijk.”

Het pad tegenover mijn huis, tussen de twee hotels door, is te smal om zomaar ongemerkt door heen te wandelen zonder de mensen op het bankje te storen. Tegelijkertijd werd ik benieuwd. Wat kon zo niet langer doorgaan? Maar terwijl mijn oren gespitst waren op elk geluid zwegen de man en de vrouw in de steeg. Waarschijnlijk hadden ze mijn vallende sleutels gehoord en wachtten ze nu tot ik voorbij zou lopen. Er restte mij niets anders dan door te lopen. En daar zat Sinterklaas, mijter naast hem op het bankje. Hij had zijn armen breeduit op de leuning van het bankje gelegd. Zwarte Piet zat te frummelen aan zijn veer en zat een beetje voorovergebogen, maar keek op toen ik langskwam.
“Hé Sinterklaas.” Ik keek naar Zwarte Piet. Ik had heel veel verwacht, maar dat het pratende koppel de Goedheiligman en zijn knecht was, kon ik niet bevroeden. Piet had het moeilijk. Er liep een witte kronkelig slootje door de zwarte verf op haar wangen.
Ze knikte naar me en probeerde te glimlachen ter begroeting. En Sint zei gedag.

Toen ik thuiskwam, was ik zo vervuld van spanning dat ik direct naar boven rende om van achter het raam van ons huis te kijken wat er nog meer gebeurde. Hoewel ik net niet kon zien wat er in dat steegje gebeurde, bleef ik wachten. Toen Marieke, mijn aanstaande vrouw, thuiskwam, zaten we met z’n tweeën naar de opening van het pad te kijken. Er gebeurde echter niets.
Een kwartier. “Ze kunnen ook aan de andere kant weggelopen zijn.”
Een half uur. “Volgens mij zijn ze nu weg.”
Na drie kwartier zag ik Sint met zijn mijter onder zijn arm, de baard onder de kin vandaan trekkend uit het steegje komen. Hij keek nog een keer achterom. Zwarte Piet was waarschijnlijk de andere kant op gelopen of zat nog op dat bankje, dat kon ik niet zien. Toen draaide Sint zich om en liep, met gebogen hoofd, het hotel binnen.

© 2004 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Daar zaten Sint en Piet Marcel Duyvestijn
0105 Daar zaten ....Het was druilerig weer. En toch was ik vrolijk. Ik liep in de Koningslaan, de brede straat achter de Koninginneweg waar ik altijd mijn auto parkeer. Ik liep een beetje te fluiten en mijn autosleutels rinkelden in mijn hand alsof de voordeur heel dicht bij was. In gedachte kuste ik mijn aanstaande vrouw al. Die gedachte deed mijn glimlach uitgroeien tot een gezichtsbrede, bijna pijnlijke vrolijkheid. Zo erg zelfs dat ik er een kreetje uitgooide. Een ingehouden, door mijn lippen weggetrokken “Joepie.” Toen ik net het pad tussen de twee hotels wilde doorsteken, hoorde ik stemmen. Het is misschien een rare tic van me dat ik me direct concentreer op wat er gezegd wordt. En dus hoorde ik de volgende zinnen. Ik luisterde zo geconcentreerd dat ik mijn sleutels liet vallen. “Zo kan het niet langer, Ard,” hoorde ik een vrouwenstem zeggen. “Nee, dit is inderdaad belachelijk.”

Het pad tegenover mijn huis, tussen de twee hotels door, is te smal om zomaar ongemerkt door heen te wandelen zonder de mensen op het bankje te storen. Tegelijkertijd werd ik benieuwd. Wat kon zo niet langer doorgaan? Maar terwijl mijn oren gespitst waren op elk geluid zwegen de man en de vrouw in de steeg. Waarschijnlijk hadden ze mijn vallende sleutels gehoord en wachtten ze nu tot ik voorbij zou lopen. Er restte mij niets anders dan door te lopen. En daar zat Sinterklaas, mijter naast hem op het bankje. Hij had zijn armen breeduit op de leuning van het bankje gelegd. Zwarte Piet zat te frummelen aan zijn veer en zat een beetje voorovergebogen, maar keek op toen ik langskwam.
“Hé Sinterklaas.” Ik keek naar Zwarte Piet. Ik had heel veel verwacht, maar dat het pratende koppel de Goedheiligman en zijn knecht was, kon ik niet bevroeden. Piet had het moeilijk. Er liep een witte kronkelig slootje door de zwarte verf op haar wangen.
Ze knikte naar me en probeerde te glimlachen ter begroeting. En Sint zei gedag.

Toen ik thuiskwam, was ik zo vervuld van spanning dat ik direct naar boven rende om van achter het raam van ons huis te kijken wat er nog meer gebeurde. Hoewel ik net niet kon zien wat er in dat steegje gebeurde, bleef ik wachten. Toen Marieke, mijn aanstaande vrouw, thuiskwam, zaten we met z’n tweeën naar de opening van het pad te kijken. Er gebeurde echter niets.
Een kwartier. “Ze kunnen ook aan de andere kant weggelopen zijn.”
Een half uur. “Volgens mij zijn ze nu weg.”
Na drie kwartier zag ik Sint met zijn mijter onder zijn arm, de baard onder de kin vandaan trekkend uit het steegje komen. Hij keek nog een keer achterom. Zwarte Piet was waarschijnlijk de andere kant op gelopen of zat nog op dat bankje, dat kon ik niet zien. Toen draaide Sint zich om en liep, met gebogen hoofd, het hotel binnen.
© 2004 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2