archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Doe het toch op één dag Paul Bordewijk

1610BS Eén dagVolgende week woensdag zijn de verkiezingen voor provinciale staten. Die vertegenwoordigen ons tegenover het provinciaal bestuur, maar hebben een nog vele belangrijker taak: Statenleden functioneren ook als kiesvrouw/man voor de Eerste Kamer. Het spijt me voor Statenlid Willem Minderhout, maar dat is waar iedereen naar uitkijkt, omdat het kabinet waarschijnlijk zijn meerderheid in de Eerste Kamer verliest.

Kiezers houden niet van partijen die in de regering zitten. Dat tijdens de vorige regeringsperiode de kiezers van de PvdA gillend weg liepen valt wel te begrijpen en dat geldt nu ook voor die van D66, die hun partij zijn kroonjuwelen in het water zag werpen. Maar ook het CDA staat er slecht voor en daar begrijp ik niets van: je stemt op een grijze middenpartij, die partij treedt toe tot een grijs middenkabinet dat een grijze middenkoers vaart en dan stem je ineens weer wat anders.
Dat zou allemaal niet erg zijn, wanneer de Eerste Kamer zou doen wat je in een tweekamerstelsel mag verwachten. Zo’n stelsel is in Nederland voor het eerst voorgesteld in 1797, door de Commissie Van de Rhoer, waarbij ter wille van de machtenscheiding de Eerste Kamer, de grootste, verantwoordelijk was voor het maken van wetten en de Tweede Kamer de wetsvoorstellen vervolgens diende goed of af te keuren. Dit werd ook vastgelegd in de Staatsregeling van 1798. De gehele volksvertegenwoordiging werd in één keer gekozen, waarna de leden zelf uitmaakten wie tot de Eerste en wie tot de Tweede Kamer ging behoren.

In essentie werkt ons huidige tweekamerstelsel hetzelfde, zei het dat de toenmalige Eerste Kamer nu de Tweede heet en dat de huidige Eerste Kamer indirect verkozen wordt. Heel lang functioneerde de Eerste Kamer ook zoals de commissie Van de Rhoer dat bedoeld moet hebben. De meeste wetten die de Tweede Kamer gepasseerd zijn komen ook door de Eerste Kamer, al worden daar vaak wel kritische opmerkingen gemaakt. Af en toe haalt een wetsontwerp het niet in de Eerste Kamer, maar dat gebeurde tot voor kort alleen wanneer het werd afgekeurd door een fractie uit het coalitiekamp.

Daar konden best goede redenen voor zijn. Democratie is mooi, maar je moet de werking van de Tweede Kamer ook niet idealiseren. De meeste Kamerleden worden niet betrokken bij de kabinetsformatie, of bij discussies over de hoofdlijnen. Maar het zijn wel behoorlijk ambitieuze mensen, anders word je geen Kamerlid. In plaats van zich met de hoofdlijnen bezig te houden, waarbij hun inbreng alleen maar ergernis oplevert, concentreren ze zich op hun eigen ‘portefeuille’, waar ze door de scherpe taakverdeling in de meeste fracties heer en meester zijn.
Het gevolg hiervan is een stroom van amendementen en initiatiefvoorstellen waar door de Tweede Kamer niet echt goed naar gekeken wordt, omdat men elkaar wat ‘gunt’. Bij initiatiefwetsontwerpen die door de Tweede Kamer zijn aangenomen komt het regelmatig voor dat als ze in de Eerste Kamer moeten worden verdedigd, de indiener geen kamerlid meer is en er niemand anders gevonden kan worden voor de verdediging. Toch gaat het dan om een wetsontwerp dat door de Tweede Kamer als geheel ondersteund is. Zo solistisch opereren Kamerleden vaak.

Wil het tweekamerstelsel goed kunnen werken dan moeten fracties in de Eerste Kamer een zekere distantie bewaren tegenover hun partijgenoten in de Tweede Kamer. Maar dat verdwijnt wanneer de samenstelling van de twee kamers te veel gaat verschillen en het kabinet zijn meerderheid in de Eerste Kamer verliest. Oppositiepartijen verwachten dan van hun afgevaardigden in de Eerste Kamer dat ze zullen helpen het de regering zo lastig mogelijk te maken en zeker niet stemmen voor een wetsvoorstel waar hun partij in de Tweede Kamer tegen heeft gestemd.
Daarmee verwerven die partijen zich een onderhandelingspositie, waarbij van alles tegen elkaar kan worden uitgeruild. Jesse Klaver en Thierry Baudet kijken daar al reikhalzend naar uit. Het probleem is echter dat daarmee de fracties in de Eerste Kamer de noodzakelijke afstand tot de Tweede Kamer verliezen en de fracties van de regeringspartijen ook niet meer de mogelijkheid hebben om zich nog eens achter de oren te krabben of zij het wel zo’n goed compromis vinden.
Wanneer het zo gaat kun je de Eerste Kamer beter opheffen en dat wordt ook steeds vaker voorgesteld. Het is echter haast niet te doen omdat dan een Grondwetswijziging nodig is waar tweederde van de leden van de Eerste Kamer mee moet instemmen. Er verdwijnt dan ook een rem op al te veel hobbyisme in de Tweede Kamer.

In plaats van de Eerste Kamer op te heffen, kunnen we beter bevorderen dat de politieke samenstelling van de twee kamers hetzelfde is, zoals vroeger toen de electorale verschuivingen veel kleiner waren. Dat kan worden geregeld zonder de Grondwet aan te passen, door te bepalen dat verkiezingen van de Tweede Kamer en van provinciale staten op dezelfde dag plaatsvinden. Meestal zullen dezelfde partijen dan in beide kamers een meerderheid hebben en als dat niet zo is zullen de verschillen klein zijn en kan er bij de kabinetsformatie rekening mee worden gehouden, door een kabinet te vormen dat in beide kamers voor vier jaar een meerderheid heeft.

Dat kan volgens de Grondwet. Artikel 129 lid 4 schrijft een zittingsduur van vier jaar voor bij provinciale staten en de gemeenteraad, ‘behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen’. Dat laatste werd bij voorbeeld toegepast in 1987, toen de zittingsduur van de provinciale staten op vijf jaar werd vastgesteld om een eind te maken aan de situatie dat Raads- en Statenverkiezingen in hetzelfde jaar werden gehouden. Je zou nu in de wet kunnen opnemen dat na ontbinding van de Tweede Kamer op dezelfde dag waarop de nieuwe Kamer wordt gekozen, er ook nieuwe Statenverkiezingen worden gehouden.

Leden van Provinciale Staten zullen dat niet leuk vinden. De Statenverkiezingen worden dan nog meer genationaliseerd, maar dat is toch al zo. Lijsttrekkers voor de Eerste Kamer komen ook steeds meer naar voren. Voor de provincies staat daartegenover dat de opkomst zo veel hoger wordt en daarmee hun legitimatie. Die wordt zomaar groter dan die van de gemeenteraden. Wel betekent het dat gedeputeerden hun politiek leven minder zeker zijn, want daaraan kan zomaar een eind gemaakt worden als gevolg van een kabinetscrisis. Maar politiek is toch een onzeker bestaan.
Omdat nu de politieke samenstelling van de Eerste Kamer in vier jaar niet verandert, terwijl voor de Tweede Kamer elk moment nieuwe verkiezingen kunnen worden gehouden, is de indirecte verkiezing van de Eerste Kamer in feite relevanter geworden dan de rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer. Daar een eind aan maken lijkt me een zwaarder wegend belang dan de bestaanszekerheid van gedeputeerden.

--------
Het plaatje is van Henk Klaren


© 2019 Paul Bordewijk meer Paul Bordewijk - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Doe het toch op één dag Paul Bordewijk
1610BS Eén dagVolgende week woensdag zijn de verkiezingen voor provinciale staten. Die vertegenwoordigen ons tegenover het provinciaal bestuur, maar hebben een nog vele belangrijker taak: Statenleden functioneren ook als kiesvrouw/man voor de Eerste Kamer. Het spijt me voor Statenlid Willem Minderhout, maar dat is waar iedereen naar uitkijkt, omdat het kabinet waarschijnlijk zijn meerderheid in de Eerste Kamer verliest.

Kiezers houden niet van partijen die in de regering zitten. Dat tijdens de vorige regeringsperiode de kiezers van de PvdA gillend weg liepen valt wel te begrijpen en dat geldt nu ook voor die van D66, die hun partij zijn kroonjuwelen in het water zag werpen. Maar ook het CDA staat er slecht voor en daar begrijp ik niets van: je stemt op een grijze middenpartij, die partij treedt toe tot een grijs middenkabinet dat een grijze middenkoers vaart en dan stem je ineens weer wat anders.
Dat zou allemaal niet erg zijn, wanneer de Eerste Kamer zou doen wat je in een tweekamerstelsel mag verwachten. Zo’n stelsel is in Nederland voor het eerst voorgesteld in 1797, door de Commissie Van de Rhoer, waarbij ter wille van de machtenscheiding de Eerste Kamer, de grootste, verantwoordelijk was voor het maken van wetten en de Tweede Kamer de wetsvoorstellen vervolgens diende goed of af te keuren. Dit werd ook vastgelegd in de Staatsregeling van 1798. De gehele volksvertegenwoordiging werd in één keer gekozen, waarna de leden zelf uitmaakten wie tot de Eerste en wie tot de Tweede Kamer ging behoren.

In essentie werkt ons huidige tweekamerstelsel hetzelfde, zei het dat de toenmalige Eerste Kamer nu de Tweede heet en dat de huidige Eerste Kamer indirect verkozen wordt. Heel lang functioneerde de Eerste Kamer ook zoals de commissie Van de Rhoer dat bedoeld moet hebben. De meeste wetten die de Tweede Kamer gepasseerd zijn komen ook door de Eerste Kamer, al worden daar vaak wel kritische opmerkingen gemaakt. Af en toe haalt een wetsontwerp het niet in de Eerste Kamer, maar dat gebeurde tot voor kort alleen wanneer het werd afgekeurd door een fractie uit het coalitiekamp.

Daar konden best goede redenen voor zijn. Democratie is mooi, maar je moet de werking van de Tweede Kamer ook niet idealiseren. De meeste Kamerleden worden niet betrokken bij de kabinetsformatie, of bij discussies over de hoofdlijnen. Maar het zijn wel behoorlijk ambitieuze mensen, anders word je geen Kamerlid. In plaats van zich met de hoofdlijnen bezig te houden, waarbij hun inbreng alleen maar ergernis oplevert, concentreren ze zich op hun eigen ‘portefeuille’, waar ze door de scherpe taakverdeling in de meeste fracties heer en meester zijn.
Het gevolg hiervan is een stroom van amendementen en initiatiefvoorstellen waar door de Tweede Kamer niet echt goed naar gekeken wordt, omdat men elkaar wat ‘gunt’. Bij initiatiefwetsontwerpen die door de Tweede Kamer zijn aangenomen komt het regelmatig voor dat als ze in de Eerste Kamer moeten worden verdedigd, de indiener geen kamerlid meer is en er niemand anders gevonden kan worden voor de verdediging. Toch gaat het dan om een wetsontwerp dat door de Tweede Kamer als geheel ondersteund is. Zo solistisch opereren Kamerleden vaak.

Wil het tweekamerstelsel goed kunnen werken dan moeten fracties in de Eerste Kamer een zekere distantie bewaren tegenover hun partijgenoten in de Tweede Kamer. Maar dat verdwijnt wanneer de samenstelling van de twee kamers te veel gaat verschillen en het kabinet zijn meerderheid in de Eerste Kamer verliest. Oppositiepartijen verwachten dan van hun afgevaardigden in de Eerste Kamer dat ze zullen helpen het de regering zo lastig mogelijk te maken en zeker niet stemmen voor een wetsvoorstel waar hun partij in de Tweede Kamer tegen heeft gestemd.
Daarmee verwerven die partijen zich een onderhandelingspositie, waarbij van alles tegen elkaar kan worden uitgeruild. Jesse Klaver en Thierry Baudet kijken daar al reikhalzend naar uit. Het probleem is echter dat daarmee de fracties in de Eerste Kamer de noodzakelijke afstand tot de Tweede Kamer verliezen en de fracties van de regeringspartijen ook niet meer de mogelijkheid hebben om zich nog eens achter de oren te krabben of zij het wel zo’n goed compromis vinden.
Wanneer het zo gaat kun je de Eerste Kamer beter opheffen en dat wordt ook steeds vaker voorgesteld. Het is echter haast niet te doen omdat dan een Grondwetswijziging nodig is waar tweederde van de leden van de Eerste Kamer mee moet instemmen. Er verdwijnt dan ook een rem op al te veel hobbyisme in de Tweede Kamer.

In plaats van de Eerste Kamer op te heffen, kunnen we beter bevorderen dat de politieke samenstelling van de twee kamers hetzelfde is, zoals vroeger toen de electorale verschuivingen veel kleiner waren. Dat kan worden geregeld zonder de Grondwet aan te passen, door te bepalen dat verkiezingen van de Tweede Kamer en van provinciale staten op dezelfde dag plaatsvinden. Meestal zullen dezelfde partijen dan in beide kamers een meerderheid hebben en als dat niet zo is zullen de verschillen klein zijn en kan er bij de kabinetsformatie rekening mee worden gehouden, door een kabinet te vormen dat in beide kamers voor vier jaar een meerderheid heeft.

Dat kan volgens de Grondwet. Artikel 129 lid 4 schrijft een zittingsduur van vier jaar voor bij provinciale staten en de gemeenteraad, ‘behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen’. Dat laatste werd bij voorbeeld toegepast in 1987, toen de zittingsduur van de provinciale staten op vijf jaar werd vastgesteld om een eind te maken aan de situatie dat Raads- en Statenverkiezingen in hetzelfde jaar werden gehouden. Je zou nu in de wet kunnen opnemen dat na ontbinding van de Tweede Kamer op dezelfde dag waarop de nieuwe Kamer wordt gekozen, er ook nieuwe Statenverkiezingen worden gehouden.

Leden van Provinciale Staten zullen dat niet leuk vinden. De Statenverkiezingen worden dan nog meer genationaliseerd, maar dat is toch al zo. Lijsttrekkers voor de Eerste Kamer komen ook steeds meer naar voren. Voor de provincies staat daartegenover dat de opkomst zo veel hoger wordt en daarmee hun legitimatie. Die wordt zomaar groter dan die van de gemeenteraden. Wel betekent het dat gedeputeerden hun politiek leven minder zeker zijn, want daaraan kan zomaar een eind gemaakt worden als gevolg van een kabinetscrisis. Maar politiek is toch een onzeker bestaan.
Omdat nu de politieke samenstelling van de Eerste Kamer in vier jaar niet verandert, terwijl voor de Tweede Kamer elk moment nieuwe verkiezingen kunnen worden gehouden, is de indirecte verkiezing van de Eerste Kamer in feite relevanter geworden dan de rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer. Daar een eind aan maken lijkt me een zwaarder wegend belang dan de bestaanszekerheid van gedeputeerden.

--------
Het plaatje is van Henk Klaren
© 2019 Paul Bordewijk
powered by CJ2