archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Misdaadboeken delen printen terug
Een harde jongen moet niet zeuren Theo Capel

Eens was er Robert B. Parker. Hij debuteerde in 1973 met The Godwulf Manuscript, waarin Spenser optrad, een keiharde, goedgebekte privé-detective die zich ook als smulpaap liet kennen. Met dat eerste boek stond eigenlijk meteen vast dat Spenser nummero vier was in het rijtje van eeuwige helden uit de privé-detectiveroman. Na Sam Spade van Hammett, Philip Marlowe van Chandler en Lew Archer van Ross Macdonald was er eindelijk de opvolger die al diverse malen valselijk was aangekondigd. De critici en de vakgenoten waren het met elkaar eens dat hier een nieuwe grootmeester in wording was opgestaan. Voor zijn vierde Spenser-verhaal Promised Land kreeg Parker de Edgar-trofee van de Mystery Writers of America en de nieuwe club van schrijvers van privé-detectives, de Private Eye Writers of America, gunden hem vanaf hun begin in 1982 elk jaar wel een nominatie.
En toen hield het midden jaren tachtig op. Dat kwam niet door gebrek aan nieuw werk. Parker bleef in straf tempo door schrijven, maar hij verloor zijn succes d'estime. Gelukkig voor hem werd zijn lezerskring groter en groter. Dennis Lehane, een van de succesvolle jonge honden van dit moment, die ook uit Boston afkomstig is, vertelde dat je niet gewoon met Bob Parker over straat kan lopen. Hij is niet alleen een locale held, maar een schrijver met internationale faam. En Parker schreef onverdroten verder.

Onlangs verscheen Back Story als pocketboek (No exit press, Van Ditmar boekimport, € 12,95). Het is nummer 30 is de serie met Spenser en heeft alles wat de kenners zo tegenstaat. En dat is dan de vaste vriendenschaar van Spenser: zijn gevoelige vriendin Susan, zijn zwarte maat en vechtmachine Hawk en zijn hond Pearl. Of eigenlijk is Pearl van Susan, wat haar nog erger maakt. Ik voel met alle kenners mee, maar ik wil ook wel even zeggen dat er in Back Story vaart zit en gelukkig ook nog wat van de gevatheid uit het begin in de boeken. Dat het maakwerk en geen maatwerk is, zie ik ook wel. Maar al lezende denk je dat er eens een moment zal komen dat de vroege Parker weer toeslaat.
En wat zou een mooier moment zijn geweest dan de dood van de hond. Ik kon een grijns niet onderdrukken toen ik er op bladzijde twee van Back Story over las. Maar ik had beter moeten weten. Op bladzijde 25 gaan Spenser en Susan in een kennel een vervangend exemplaar halen die ze weer Pearl noemen en die weer in bed bij hen mag slapen, met zijn voorpoten op het tuinhek naar voorbijgangers mag blaffen, ongevraagd je gezicht likken en al die andere ergerlijke dingen die honden spontaan doen. En nooit krijgt hij een tik met een opgerolde krant om zich te leren gedragen. En dan die vreselijke gesprekken met die begrijpende Susan die psychotherapeute is en na vele, vele boeken nog steeds zo aantrekkelijk is dat Spenser wel elk kwartier met haar de koffer in zou willen duiken. En dan Hawk die zo ontwikkeld is en alle dames opvliegers bezorgt en als het nodig is iedereen een nekschot kan geven.

Het is in de latere boeken vaak zoeken naar de Spenser die scherp en droog de moderne mens en de zieke maatschappij te kakken zet en die van een verdroogde tomaat, oude boterhammen en wat verder in de koelkast ligt toch nog iets lekkers kan maken.

In Back Story gaat Spenser overigens als vriendendienst uitzoeken wie de moeder van een meisje een kleine dertig jaar geleden bij een bakoverval neerschoot. Daar komt uiteraard nieuwe narigheid van.
Of Robert Parker ontdekte dat hij van een oorspronkelijke figuur een goed verkopende confectie uitvoering kon maken, of dat hij trachtte als een kunstenaar steeds meer overbodig geachte details weg te laten op zoek naar de ultieme verbeelding, zou het onderwerp voor een mooie afstudeerscriptie kunnen zijn. Net zoals hij zelf afstudeerde op het werk van zijn grote voorgangers in het genre. Voor de critici heeft hij echter min of meer afgedaan. Die richten hun aandacht op de nieuwe helden en die zijn er gelukkig genoeg. De laatste jaren roemde de PWA werk van Robert Crais, Laura Lippman, Don Winslow, Dennis Lehane, George Pelecanos, James Hall en dan zijn dat maar voorbeelden. Oorspronkelijkheid staat bij die auteurs voorop. Maar wat gebeurt er als ze net als Parker doorbreken naar een groot publiek? Zullen ze dan ook snel begrijpen dat de beste vorm van een vervolg de herhaling is? En dat een gestage productie tot creatieve zuinigheid gaat leiden? Ophouden is dan een mooi alternatief. Chandler werd wereldberoemd met een klein oeuvre en Dennis Lehane hield met zijn serie-hoofdpersonen al weer op nadat hij eigenlijk er net mee begonnen was. Robert B. Parker weet van geen ophouden. En daar valt eigenlijk ook het nodige voor te zeggen.

© 2004 Theo Capel meer Theo Capel - meer "Misdaadboeken"
Vermaak en Genot > Misdaadboeken
Een harde jongen moet niet zeuren Theo Capel
Eens was er Robert B. Parker. Hij debuteerde in 1973 met The Godwulf Manuscript, waarin Spenser optrad, een keiharde, goedgebekte privé-detective die zich ook als smulpaap liet kennen. Met dat eerste boek stond eigenlijk meteen vast dat Spenser nummero vier was in het rijtje van eeuwige helden uit de privé-detectiveroman. Na Sam Spade van Hammett, Philip Marlowe van Chandler en Lew Archer van Ross Macdonald was er eindelijk de opvolger die al diverse malen valselijk was aangekondigd. De critici en de vakgenoten waren het met elkaar eens dat hier een nieuwe grootmeester in wording was opgestaan. Voor zijn vierde Spenser-verhaal Promised Land kreeg Parker de Edgar-trofee van de Mystery Writers of America en de nieuwe club van schrijvers van privé-detectives, de Private Eye Writers of America, gunden hem vanaf hun begin in 1982 elk jaar wel een nominatie.
En toen hield het midden jaren tachtig op. Dat kwam niet door gebrek aan nieuw werk. Parker bleef in straf tempo door schrijven, maar hij verloor zijn succes d'estime. Gelukkig voor hem werd zijn lezerskring groter en groter. Dennis Lehane, een van de succesvolle jonge honden van dit moment, die ook uit Boston afkomstig is, vertelde dat je niet gewoon met Bob Parker over straat kan lopen. Hij is niet alleen een locale held, maar een schrijver met internationale faam. En Parker schreef onverdroten verder.

Onlangs verscheen Back Story als pocketboek (No exit press, Van Ditmar boekimport, € 12,95). Het is nummer 30 is de serie met Spenser en heeft alles wat de kenners zo tegenstaat. En dat is dan de vaste vriendenschaar van Spenser: zijn gevoelige vriendin Susan, zijn zwarte maat en vechtmachine Hawk en zijn hond Pearl. Of eigenlijk is Pearl van Susan, wat haar nog erger maakt. Ik voel met alle kenners mee, maar ik wil ook wel even zeggen dat er in Back Story vaart zit en gelukkig ook nog wat van de gevatheid uit het begin in de boeken. Dat het maakwerk en geen maatwerk is, zie ik ook wel. Maar al lezende denk je dat er eens een moment zal komen dat de vroege Parker weer toeslaat.
En wat zou een mooier moment zijn geweest dan de dood van de hond. Ik kon een grijns niet onderdrukken toen ik er op bladzijde twee van Back Story over las. Maar ik had beter moeten weten. Op bladzijde 25 gaan Spenser en Susan in een kennel een vervangend exemplaar halen die ze weer Pearl noemen en die weer in bed bij hen mag slapen, met zijn voorpoten op het tuinhek naar voorbijgangers mag blaffen, ongevraagd je gezicht likken en al die andere ergerlijke dingen die honden spontaan doen. En nooit krijgt hij een tik met een opgerolde krant om zich te leren gedragen. En dan die vreselijke gesprekken met die begrijpende Susan die psychotherapeute is en na vele, vele boeken nog steeds zo aantrekkelijk is dat Spenser wel elk kwartier met haar de koffer in zou willen duiken. En dan Hawk die zo ontwikkeld is en alle dames opvliegers bezorgt en als het nodig is iedereen een nekschot kan geven.

Het is in de latere boeken vaak zoeken naar de Spenser die scherp en droog de moderne mens en de zieke maatschappij te kakken zet en die van een verdroogde tomaat, oude boterhammen en wat verder in de koelkast ligt toch nog iets lekkers kan maken.

In Back Story gaat Spenser overigens als vriendendienst uitzoeken wie de moeder van een meisje een kleine dertig jaar geleden bij een bakoverval neerschoot. Daar komt uiteraard nieuwe narigheid van.
Of Robert Parker ontdekte dat hij van een oorspronkelijke figuur een goed verkopende confectie uitvoering kon maken, of dat hij trachtte als een kunstenaar steeds meer overbodig geachte details weg te laten op zoek naar de ultieme verbeelding, zou het onderwerp voor een mooie afstudeerscriptie kunnen zijn. Net zoals hij zelf afstudeerde op het werk van zijn grote voorgangers in het genre. Voor de critici heeft hij echter min of meer afgedaan. Die richten hun aandacht op de nieuwe helden en die zijn er gelukkig genoeg. De laatste jaren roemde de PWA werk van Robert Crais, Laura Lippman, Don Winslow, Dennis Lehane, George Pelecanos, James Hall en dan zijn dat maar voorbeelden. Oorspronkelijkheid staat bij die auteurs voorop. Maar wat gebeurt er als ze net als Parker doorbreken naar een groot publiek? Zullen ze dan ook snel begrijpen dat de beste vorm van een vervolg de herhaling is? En dat een gestage productie tot creatieve zuinigheid gaat leiden? Ophouden is dan een mooi alternatief. Chandler werd wereldberoemd met een klein oeuvre en Dennis Lehane hield met zijn serie-hoofdpersonen al weer op nadat hij eigenlijk er net mee begonnen was. Robert B. Parker weet van geen ophouden. En daar valt eigenlijk ook het nodige voor te zeggen.
© 2004 Theo Capel
powered by CJ2