archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Was er nog wat op de tv? delen printen terug
Statistiek voor sportverslaggevers Katharina Kouwenhoven

0310VG TV
Het winnen van medailles op de Olympische Spelen is ogenschijnlijk een loterij. Wie had ooit gedacht dat Bob de Jong de gouden medaille op de 10.000 meter hardrijden op de schaats zou winnen? De uitslagen zitten vol schijnbare verrassingen en de schaatscommentator Herbert Dijkstra hield maar niet op om te zeggen, dat volgens de statistieken X zou moeten winnen, maar dat het ging om de Olympische Spelen en dan wist je het maar nooit. Over welke statistieken hij het had hield hij overigens voor ons geheim.

Zelf ontkwam ik ook niet helemaal aan een zeker doemdenken – dat zal wel weer niets worden – over bepaalde deelnemers en juist een overdreven optimisme – die wint in ieder geval een plak – over andere. Uit ervaring weet ik dat je je hierbij laat misleiden door allerlei zaken die met de schaatsprestaties zelf niet veel te maken hebben. De wens is de vader van de gedachte, omdat je het de een meer gunt dan de ander. De sympathieke Jan Bos wenste ik wel een medaille toe maar kwam hij daarvoor, gezien zijn voorgaande prestaties, eigenlijk wel in aanmerking?

Als je onbevangen een oordeel wilt vellen over iemands mogelijkheden op die Olympische Spelen moet je naar de cijfers kijken. De vraag is dan of die uitslagen nu werkelijk zo onvoorspelbaar zijn. De meeste schaatsers hebben op de afstand waarop ze op de Olympische Spelen uitkwamen een aantal Worldcupwedstrijden gereden. Ook bij de Worldcup gaat het om afzonderlijke afstanden en niet om een gecombineerd klassement, zoals bij het Europees- en het Wereldkampioenschap. De uitslagen van die Worlcupwedstrijden zijn dus goed te vergelijken met die van de Olympische Spelen.

Neem de 1000 meter. In Worldcupverband waren er negen gelegenheden om die afstand af te leggen. De schaatser die de meeste van deze gelegenheden benut heeft is de Amerikaan Shani Davis, die zeven keer acte de presence gaf. Voor de rest van de deelnemers varieert dit van één tot zes keer. Op basis van die Worldcupuitslagen is een totaalklassement opgesteld. Ik weet niet hoe maar in ieder geval levert dit als vijf besten achtereenvolgens Davis, Cheek, Wetten, Dorofeyev en Fitzrandolph. En de uitslag van de 1000 meter op de Olympische Spelen? Daar zien we achtereenvolgens Davis, Cheek, Wennemars, Lee en Bos. Dat lijkt een heel verschil, maar is het zeker niet. Twee van de vijf gelukkigen op deze lijstjes staan immers op exact dezelfde plaats. De overeenkomst is daardoor tamelijk groot en als ik dat uitdruk in een getal van 0 tot 1.00, blijkt die overeenstemming 0.66.

Als ik zelf een totaalklassement maak van die Worldcupuitslagen kom ik tot een iets andere conclusie. Er zijn negentien schaatsers die bij minstens één van de zeven Worldcupwedstrijden een plaats behaalden bij de top vijf. Ik geef de nummer één een vijf, de nummer twee een vier, en zo verder en een nul als ze een lagere klassering of niet deelgenomen hadden. Van al deze deelnemers tel ik de resultaten over zeven wedstrijden op en deel op basis daarvan weer de cijfers 5 t/m 0 uit en ik maak een nieuw lijstje, waarin in ieder geval de vijf besten van de Olympische Spelen zijn opgenomen. Dit lijstje bestaat uit tien deelnemers, achtereenvolgens Davis (5), Cheek, Dorofeyev en Wotherspoon (4). Wennemars (3), Imai (2), Bos, van Velde en Wetten (1) en Lee (0). Vergelijken we deze resultaten met hun uitslag op de Olympische Spelen, dan blijkt dat vier van de tien exact hetzelfde resultaat behaalden, er voor vier maar een afwijking was van 1 of 2 punten en er twee boosdoeners waren, Dorofeyev en Wotherspoon, die niet aan de verwachtingen voldeden. In dit geval is het getalsmatige resultaat 0.75.

Het resultaat van Wotherspoon zou zich overigens goed hebben laten voorspellen op basis van zijn resultaten bij voorgaande Olympische Spelen. Dat kan natuurlijk toeval zijn of iets te maken hebben met deze specifieke afstand, hoewel van die 1000 meter juist altijd gezegd wordt dat het een loterij is omdat de uitslagen zo dicht bij elkaar liggen. Het verschil tussen nummer één en nummer vijf is vaak niet meer dan een paar honderdsten van een seconde. Eén verkeerde beweging met je grote teen en daar gaat je medaille. Des te opmerkelijker dat die uitslag op de Olympische Spelen zo goed te voorspellen is.

Maar voor de zekerheid kijken we ook maar even naar de 5000 meter. Het totaalklassement van de Worldcupwedstrijden wordt opgemaakt op basis van de uitslagen van 5000 én de 10.000 meter en kan dus niet dienen als vergelijkingsmateriaal. We moeten zelf weer aan de slag en kijken naar de beste vijf van de Olympische Spelen en de overige deelnemers die bij minstens één van de vier Worldcupwedstrijden in de top vijf geëindigd zijn. Dat zijn er in totaal zeven. Op basis van zijn Worldcupresultaten eindigt Hedrick bovenaan (5), gevolgd door Verheijen (4), Ervik en Kramer (3), Fabris (2), de Jong (1) en Dankers (0). Op de Olympische Spelen eindigt Hedrick ook als eerste (5), Kramer als tweede (4), Fabris als derde (3), Verheijen als vierde (2), Dankers als vijfde (1) en de Jong en Ervik eindigen niet bij de eerste vijf (0). Nu is er weliswaar slechts één deelnemers met exact dezelfde positie (Hedrick), maar de afwijkingen van de anderen zijn niet erg groot. Alleen Ervik had een bronzen medaille moeten winnen, terwijl Kramer met zilver heel blij mag zijn en voor goud helemaal niet in aanmerking kwam. In een getal uitgedrukt: 0.70.

Zowel op de 1000 meter als op de 5.000 meter blijkt de positie van de schaatsers in de uitslag van de Olympische Spelen heel goed voorspelbaar op basis van eerdere uitslagen op diezelfde afstanden. Zo kreeg Jan Bos precies wat hij verdiende, net als Wennemars en Cheek en Davis. Zou van Velde meegedaan hebben, dan zou hij ook geen medaille gewonnen hebben, maar vijfde geworden zijn. Hoewel het voorspellen van menselijk gedrag een heikele zaak is, lukt het voorspellen van een bepaald soort gedrag in het algemeen het beste op basis van ditzelfde gedrag bij voorgaande gelegenheden. De beste voorspeller voor depressiviteit is eerdere depressiviteit. Dus zo vreemd is het niet dat je schaatsprestaties kunt voorspellen op basis van eerdere prestaties. Volmaakt zijn die voorspellingen natuurlijk nooit, want er kan makkelijk roet in het eten gegooid worden door het onvoorspelbare 'buitengebeuren': ziekte, ongeval, blessures en dat soort dingen worden vrij willekeurig uitgedeeld.

Van de wetenschap dat die schaatsprestaties zo goed voorspelbaar zijn wordt maar weinig gebruik gemaakt. Niet door Herbert Dijkstra, maar ook niet door de heren die verantwoordelijk zijn voor de selectie van deelnemers voor de diverse wedstrijden en toernooien. Zouden de laatsten dit wel doen, dan kunnen ze die door iedereen verfoeide selectiewedstrijden afschaffen. Goed kijken naar de uitslagenlijstjes en een beetje cijferen, dat is alles wat ze hoeven te doen.

© 2006 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Was er nog wat op de tv?" -
Vermaak en Genot > Was er nog wat op de tv?
Statistiek voor sportverslaggevers Katharina Kouwenhoven
0310VG TV
Het winnen van medailles op de Olympische Spelen is ogenschijnlijk een loterij. Wie had ooit gedacht dat Bob de Jong de gouden medaille op de 10.000 meter hardrijden op de schaats zou winnen? De uitslagen zitten vol schijnbare verrassingen en de schaatscommentator Herbert Dijkstra hield maar niet op om te zeggen, dat volgens de statistieken X zou moeten winnen, maar dat het ging om de Olympische Spelen en dan wist je het maar nooit. Over welke statistieken hij het had hield hij overigens voor ons geheim.

Zelf ontkwam ik ook niet helemaal aan een zeker doemdenken – dat zal wel weer niets worden – over bepaalde deelnemers en juist een overdreven optimisme – die wint in ieder geval een plak – over andere. Uit ervaring weet ik dat je je hierbij laat misleiden door allerlei zaken die met de schaatsprestaties zelf niet veel te maken hebben. De wens is de vader van de gedachte, omdat je het de een meer gunt dan de ander. De sympathieke Jan Bos wenste ik wel een medaille toe maar kwam hij daarvoor, gezien zijn voorgaande prestaties, eigenlijk wel in aanmerking?

Als je onbevangen een oordeel wilt vellen over iemands mogelijkheden op die Olympische Spelen moet je naar de cijfers kijken. De vraag is dan of die uitslagen nu werkelijk zo onvoorspelbaar zijn. De meeste schaatsers hebben op de afstand waarop ze op de Olympische Spelen uitkwamen een aantal Worldcupwedstrijden gereden. Ook bij de Worldcup gaat het om afzonderlijke afstanden en niet om een gecombineerd klassement, zoals bij het Europees- en het Wereldkampioenschap. De uitslagen van die Worlcupwedstrijden zijn dus goed te vergelijken met die van de Olympische Spelen.

Neem de 1000 meter. In Worldcupverband waren er negen gelegenheden om die afstand af te leggen. De schaatser die de meeste van deze gelegenheden benut heeft is de Amerikaan Shani Davis, die zeven keer acte de presence gaf. Voor de rest van de deelnemers varieert dit van één tot zes keer. Op basis van die Worldcupuitslagen is een totaalklassement opgesteld. Ik weet niet hoe maar in ieder geval levert dit als vijf besten achtereenvolgens Davis, Cheek, Wetten, Dorofeyev en Fitzrandolph. En de uitslag van de 1000 meter op de Olympische Spelen? Daar zien we achtereenvolgens Davis, Cheek, Wennemars, Lee en Bos. Dat lijkt een heel verschil, maar is het zeker niet. Twee van de vijf gelukkigen op deze lijstjes staan immers op exact dezelfde plaats. De overeenkomst is daardoor tamelijk groot en als ik dat uitdruk in een getal van 0 tot 1.00, blijkt die overeenstemming 0.66.

Als ik zelf een totaalklassement maak van die Worldcupuitslagen kom ik tot een iets andere conclusie. Er zijn negentien schaatsers die bij minstens één van de zeven Worldcupwedstrijden een plaats behaalden bij de top vijf. Ik geef de nummer één een vijf, de nummer twee een vier, en zo verder en een nul als ze een lagere klassering of niet deelgenomen hadden. Van al deze deelnemers tel ik de resultaten over zeven wedstrijden op en deel op basis daarvan weer de cijfers 5 t/m 0 uit en ik maak een nieuw lijstje, waarin in ieder geval de vijf besten van de Olympische Spelen zijn opgenomen. Dit lijstje bestaat uit tien deelnemers, achtereenvolgens Davis (5), Cheek, Dorofeyev en Wotherspoon (4). Wennemars (3), Imai (2), Bos, van Velde en Wetten (1) en Lee (0). Vergelijken we deze resultaten met hun uitslag op de Olympische Spelen, dan blijkt dat vier van de tien exact hetzelfde resultaat behaalden, er voor vier maar een afwijking was van 1 of 2 punten en er twee boosdoeners waren, Dorofeyev en Wotherspoon, die niet aan de verwachtingen voldeden. In dit geval is het getalsmatige resultaat 0.75.

Het resultaat van Wotherspoon zou zich overigens goed hebben laten voorspellen op basis van zijn resultaten bij voorgaande Olympische Spelen. Dat kan natuurlijk toeval zijn of iets te maken hebben met deze specifieke afstand, hoewel van die 1000 meter juist altijd gezegd wordt dat het een loterij is omdat de uitslagen zo dicht bij elkaar liggen. Het verschil tussen nummer één en nummer vijf is vaak niet meer dan een paar honderdsten van een seconde. Eén verkeerde beweging met je grote teen en daar gaat je medaille. Des te opmerkelijker dat die uitslag op de Olympische Spelen zo goed te voorspellen is.

Maar voor de zekerheid kijken we ook maar even naar de 5000 meter. Het totaalklassement van de Worldcupwedstrijden wordt opgemaakt op basis van de uitslagen van 5000 én de 10.000 meter en kan dus niet dienen als vergelijkingsmateriaal. We moeten zelf weer aan de slag en kijken naar de beste vijf van de Olympische Spelen en de overige deelnemers die bij minstens één van de vier Worldcupwedstrijden in de top vijf geëindigd zijn. Dat zijn er in totaal zeven. Op basis van zijn Worldcupresultaten eindigt Hedrick bovenaan (5), gevolgd door Verheijen (4), Ervik en Kramer (3), Fabris (2), de Jong (1) en Dankers (0). Op de Olympische Spelen eindigt Hedrick ook als eerste (5), Kramer als tweede (4), Fabris als derde (3), Verheijen als vierde (2), Dankers als vijfde (1) en de Jong en Ervik eindigen niet bij de eerste vijf (0). Nu is er weliswaar slechts één deelnemers met exact dezelfde positie (Hedrick), maar de afwijkingen van de anderen zijn niet erg groot. Alleen Ervik had een bronzen medaille moeten winnen, terwijl Kramer met zilver heel blij mag zijn en voor goud helemaal niet in aanmerking kwam. In een getal uitgedrukt: 0.70.

Zowel op de 1000 meter als op de 5.000 meter blijkt de positie van de schaatsers in de uitslag van de Olympische Spelen heel goed voorspelbaar op basis van eerdere uitslagen op diezelfde afstanden. Zo kreeg Jan Bos precies wat hij verdiende, net als Wennemars en Cheek en Davis. Zou van Velde meegedaan hebben, dan zou hij ook geen medaille gewonnen hebben, maar vijfde geworden zijn. Hoewel het voorspellen van menselijk gedrag een heikele zaak is, lukt het voorspellen van een bepaald soort gedrag in het algemeen het beste op basis van ditzelfde gedrag bij voorgaande gelegenheden. De beste voorspeller voor depressiviteit is eerdere depressiviteit. Dus zo vreemd is het niet dat je schaatsprestaties kunt voorspellen op basis van eerdere prestaties. Volmaakt zijn die voorspellingen natuurlijk nooit, want er kan makkelijk roet in het eten gegooid worden door het onvoorspelbare 'buitengebeuren': ziekte, ongeval, blessures en dat soort dingen worden vrij willekeurig uitgedeeld.

Van de wetenschap dat die schaatsprestaties zo goed voorspelbaar zijn wordt maar weinig gebruik gemaakt. Niet door Herbert Dijkstra, maar ook niet door de heren die verantwoordelijk zijn voor de selectie van deelnemers voor de diverse wedstrijden en toernooien. Zouden de laatsten dit wel doen, dan kunnen ze die door iedereen verfoeide selectiewedstrijden afschaffen. Goed kijken naar de uitslagenlijstjes en een beetje cijferen, dat is alles wat ze hoeven te doen.
© 2006 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2