archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Gekke Jantjes Willem Minderhout

0100 Casanova had ...
Keefman
De meeste romanpersonages zijn niet bepaald normaal te noemen. Er is altijd wel iets met ze aan de hand en niet zelden loert de waanzin om de hoek. Als er al eens ‘normale’ hoofdpersonen optreden dan zijn ze veelal weerzinwekkend. Denk aan Batavus Droogstoppel, de makelaar in koffie uit Max Havelaar, of Geelman, de drogist van Pietje Bell. Ook schrijvers zijn vaak geen doorsnee mensen, of doen er alles aan om die indruk te vermijden. Een beetje merkwaardig, liefst tegen het gekke aan, is goed voor de verkoopcijfers.

Toch zijn er maar weinig schrijvers die volgens de medische stand écht gek zijn. In Nederland ken ik er maar drie: Gerrit Achterberg, Maarten Biesheuvel en Jan Arends. De laatste twee hebben dankbaar gebruik gemaakt van die eigenschap in hun werk: Biesheuvel in een aantal autobiografische verhalen en Arends vooral in het prachtige verhaal Keefman, dat ik als één van de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur beschouw.

Keefman is een verzameling brieven van de gelijknamige hoofdpersoon aan zijn psychiater, die hij consequent met ‘vriend’ aanspreekt. Hij vertelt zijn psychiater dat hij zich nuttig wil maken en zich in wil zetten voor ‘de psychisch of psychiatrisch gestoorde mens’. Hij verwacht dat hij, wiens ‘woord immers wet’ is, een goed woordje voor hem zal doen. Wat volgt is een fascinerend oerwoud van kronkelredeneringen. Hij wil zich bijvoorbeeld niet inzetten voor zijn medepatiënten –(“Want dat zijn geen zieken. Dat zijn landlopers en souteneurs.”) maar voor echte patiënten, die hij zal genezen ook. Hij put zich uit in argumenten om aan te tonen dat hij eigenlijk helemaal niet gek is, maar als zijn psychiater daar in mee lijkt te gaan, is hij zeer verontwaardigd. Hij is immers doof! “Wat heb ik eraan dat jij briefjes schrijft om mij aan te bevelen? Zolang ik doof ben kan ik toch nergens terecht.“ Of hij vermoedt dat er iets achter zit: “Ik weet verdomd goed waar jij heen wilt. Jij wilt mij in een fabriek!” Uiteindelijk loopt alles goed af: Keefman blijft patiënt.
 
Bruggeman
Ik ken eigenlijk maar één verhaal dat het niveau van Keefman nog overstijgt. Dat verhaal is eigenlijk geen verhaal. Het is écht. Het is de ‘Verantwoording’ van J.G. Bruggeman in Geschiedenis van het Nederlandse Liberalisme in de 19de Eeuw van Harm van Riel. De om zijn Drentse tongval en zijn ongezouten mening bekende VVD-senator Van Riel had tegen het einde van zijn leven een manuscript ingeleverd bij uitgeverij Van Gorcum, maar die weigerde het uit te geven. Bruggeman wierp zich op om het manuscript tot een publiceerbaar boek te bewerken. In zijn Verantwoording legt hij – met veel omhaal van woorden, niet terzake doende zijwegen en een potsierlijk vertoon van eruditie – in zestien pagina’s uit hoe dit allemaal in zijn werk is gegaan.

In één van die potsierlijke erudiete zijwegen komt een leunstoel voor, dus die citeer ik maar in zijn geheel: “Ikzelf zou, ook verwijzend naar noot 2 bij hoofdstuk VI van dit boek, in dit verband nog de Zwitserse historicus Jacob Burckhardt willen noemen, vaak met weinig begrip van achter de schrijftafel gedoodverfd als ‘conservatief’, en met hem zijn boezemvriend de radicaal-liberale Franse officier, politicus en geschiedschrijver Jean-Baptist Charras, in 1865 in ballingschap in Bazel gestorven, fel tegenstander van Napoleon III en een van de eerste aantasters van de mythe van de grote Napoleon; Burckhardt, (die de jonge Clemenceau moet hebben ontmoet bij de begrafenis van Charras, en daar toen misschien de Marseillaise heeft meegezongen!) is, in 1897, in zijn geliefde, van Charras geërfde leunstoel gestorven.”

Zijn Verantwoording heeft de zelfde kronkelige stijl als Keefman. Bruggeman bewondert Van Riel mateloos. Het begint al prachtig met een beschrijving van de gezamenlijke Drentse ‘roots’. Van Riel blijkt overigens in Hoofddorp geboren en getogen te zijn! Bruggeman had ooit contact met Van Riel gezocht om “met hem samen nu eindelijk eens iets goeds en groots en echt-liberaals” van de VVD te maken. Hiervoor zou echter een ‘crisissituatie’ nodig zijn en die bleef uit. “Een gezamenlijke politieke actie van Van Riel en mij is aldus achterwege gebleven.” De bewonderde Van Riel had echter een manuscript afgeleverd dat volgens Bruggeman “met geen pen te beschrijven” was. “Het geheel was wel in globale chronologische volgorde gerangschikt, maar met steeds grillige sprongen naar voren, opzij, of naar achteren, en het wemelde van begin tot einde van de slordigheden, feitelijke onjuistheden, verkeerde, of verhaspelde namen, enz.” Dankzij Bruggeman is het toch nog een leesbaar boek geworden. En dat laat hij de lezer weten ook. In extenso.

De figuur Van Riel van Bruggeman is vergelijkbaar met de psychiater in Keefman. Eerst wordt hij hemelhoog geprezen wegens zijn voortreffelijke kwaliteiten. Bruggeman stelt zich op als een nederige bewonderaar. In de loop van de ‘Verantwoording’ breekt Bruggeman dat beeld tot de grond toe af. Van Riel was eigenlijk maar een prutser, die alleen maar broddelwerk had afgeleverd. “Bovendien moet men niet vergeten dat bij Van Riel, die zichzelf in één gesprek enorm kon tegenspreken, zacht gezegd wel eens twijfelachtig was of hij meende wat hij met veel aplomb beweerde”.
Dankzij hem, Bruggeman, is het toch nog een leesbaar boek geworden. Zoals ook de VVD, als ze van zijn diensten gebruik zou maken, een écht liberale partij zou kunnen worden. Helaas zitten de omstandigheden niet mee, anders ....

Breugelman
Onlangs is, op zesennegentig jarige leeftijd, Jo Daan overleden. Zij was hoofd van de afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens Instituut. Lezers van Het Bureau kennen haar als Dé Haan, een onuitstaanbare Kenau, die Maarten Koning het leven flink zuur maakt. Anders dan Van der Woude (zie: Ode aan een Goedkoop Bureau) ging zij er echter niet prat op dat ze zo prominent in Het Bureau figureerde. Ze weigerde Voskuil’s magnum opus zelfs te lezen. "Ik lees geen boeken van mensen waaraan ik een hekel heb!"

Voskuil beschrijft zijn alter ego, Maarten Koning, ook niet als een gemakkelijke man. Hij heeft gekozen voor een carrière bij Het Bureau “omdat het geen pretenties heeft”. Op mensen die er wel pretenties op na houden heeft hij het niet erg begrepen. Maarten’s sympathie ligt overduidelijk bij de personen die het niet zo goed getroffen hebben met zichzelf: de twijfelaars en de sukkelaars. Het duidelijkst komt dit tot uiting in de vriendschap van Maarten en zijn vrouw met de mensenschuwe Frans Veen. Frans heeft enige tijd, ondanks bezwaren van Dé Haan, op Het Bureau gewerkt. Hij is echter geestelijk instabiel en zwerft uiteindelijk van de ene kliniek naar de andere. Maarten en zijn vrouw blijven hem tot zijn dood, vele jaren later, trouw opzoeken.

In Requiem voor een Vriend beschrijft Voskuil een enigszins vergelijkbare vriendschap met een man die hij al vanaf de lagere school kent. De overeenkomst is dat ook deze vriend, in het boek Jan Breugelman geheten, aan een langzaam groeiende psychische aandoening lijdt die hem uiteindelijk fataal wordt. Het verschil is dat deze vriend alles behalve pretentieloos was. Hij vond zichzelf één van de grotere intellectuelen van Nederland. Zijn baan als beleidsmedewerker op Buitenlandse Zaken was hem duidelijk te min. Hij wist het immers beter dan de minister? Zijn verwoede pogingen om zijn beschouwingen gepubliceerd te krijgen in bladen als Het Hollands Maandblad en Liberaal Reveil liepen vaak, maar niet altijd, op niets uit. Hij zou het zelfs een blauwe maandag tot Tweede Kamerlid voor de VVD schoppen, maar hij kwam niet voor herverkiezing in aanmerking.

Het blijft in ‘Requiem voor een Vriend’ enigszins onduidelijk waarom de linkse Voskuil en zijn zeer linkse vrouw zo trouw bevriend blijven met deze man, die droomde van een rechtse machtsovername in de VVD om het ware liberalisme te herstellen, en zijn vrouw, die louter in Telegraaf-koppen lijkt te praten. Misschien ligt de reden wel in de waanzin die altijd onderhuids – en soms zonneklaar – bij deze jeugdvriend aanwezig is. In de grafrede die Voskuil’s vrouw schreef staat het zo: “Hij wist niet altijd raad met zijn leven en dat maakte hem ook tot een problematisch mens. Maar de onvoorwaardelijke trouw van zijn vriendschap, zijn toegenegenheid, en de ongeëvenaarde gastvrijheid waarmee hij ons ontving, compenseerden dit ruimschoots.” Die omschrijving lijkt mij ook op Voskuil zelf van toepassing.

Zoals al Voskuil’s boeken is ook ‘Requiem’ een minutieus verslag. Puttend uit de uitgebreide correspondentie met Breugelman, die zijn brieven vaak ondertekent met ‘Gekke Jantje’, lijkt Voskuil geen detail over te slaan. Ik las het met genoegen, maar kon mij geen VVD-er die Breugelman heet herinneren. Tot bladzijde 332. Daar beschrijft Voskuil op een merkwaardig korte en bondige manier een bezoek aan de presentatie van het door zijn vriend bezorgde boek ‘De Geschiedenis van het Nederlandse Liberalisme in de 19e Eeuw’.

Bronnen:
Jan Arends ( 1972). Keefman. Amsterdam: Bezige Bij.
Harm van Riel, bezorgd door G.J. Bruggeman (1982). De Geschiedenis van het Nederlandse Liberalisme in de 19e Eeuw.
Assen: Van Gorcum.
J.J. Voskuil (2002). Requiem voor een Vriend. Amsterdam: Van Oorschot.
 
 
*************************************************************************
Op 11 september 20.00 uur bij Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag: presentatie van:
'DUIZEND LEVENS' van de hand van Margreet Hofland. met lezing, toneel en koorzang!
 
En op zondagmiddag 3 september presenteert Dorrit van Dalen haar boek over Arabische Gom.
 
Ga voor informatie naar www.buddenbrooks.nl .



© 2006 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Gekke Jantjes Willem Minderhout
0100 Casanova had ...
Keefman
De meeste romanpersonages zijn niet bepaald normaal te noemen. Er is altijd wel iets met ze aan de hand en niet zelden loert de waanzin om de hoek. Als er al eens ‘normale’ hoofdpersonen optreden dan zijn ze veelal weerzinwekkend. Denk aan Batavus Droogstoppel, de makelaar in koffie uit Max Havelaar, of Geelman, de drogist van Pietje Bell. Ook schrijvers zijn vaak geen doorsnee mensen, of doen er alles aan om die indruk te vermijden. Een beetje merkwaardig, liefst tegen het gekke aan, is goed voor de verkoopcijfers.

Toch zijn er maar weinig schrijvers die volgens de medische stand écht gek zijn. In Nederland ken ik er maar drie: Gerrit Achterberg, Maarten Biesheuvel en Jan Arends. De laatste twee hebben dankbaar gebruik gemaakt van die eigenschap in hun werk: Biesheuvel in een aantal autobiografische verhalen en Arends vooral in het prachtige verhaal Keefman, dat ik als één van de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur beschouw.

Keefman is een verzameling brieven van de gelijknamige hoofdpersoon aan zijn psychiater, die hij consequent met ‘vriend’ aanspreekt. Hij vertelt zijn psychiater dat hij zich nuttig wil maken en zich in wil zetten voor ‘de psychisch of psychiatrisch gestoorde mens’. Hij verwacht dat hij, wiens ‘woord immers wet’ is, een goed woordje voor hem zal doen. Wat volgt is een fascinerend oerwoud van kronkelredeneringen. Hij wil zich bijvoorbeeld niet inzetten voor zijn medepatiënten –(“Want dat zijn geen zieken. Dat zijn landlopers en souteneurs.”) maar voor echte patiënten, die hij zal genezen ook. Hij put zich uit in argumenten om aan te tonen dat hij eigenlijk helemaal niet gek is, maar als zijn psychiater daar in mee lijkt te gaan, is hij zeer verontwaardigd. Hij is immers doof! “Wat heb ik eraan dat jij briefjes schrijft om mij aan te bevelen? Zolang ik doof ben kan ik toch nergens terecht.“ Of hij vermoedt dat er iets achter zit: “Ik weet verdomd goed waar jij heen wilt. Jij wilt mij in een fabriek!” Uiteindelijk loopt alles goed af: Keefman blijft patiënt.
 
Bruggeman
Ik ken eigenlijk maar één verhaal dat het niveau van Keefman nog overstijgt. Dat verhaal is eigenlijk geen verhaal. Het is écht. Het is de ‘Verantwoording’ van J.G. Bruggeman in Geschiedenis van het Nederlandse Liberalisme in de 19de Eeuw van Harm van Riel. De om zijn Drentse tongval en zijn ongezouten mening bekende VVD-senator Van Riel had tegen het einde van zijn leven een manuscript ingeleverd bij uitgeverij Van Gorcum, maar die weigerde het uit te geven. Bruggeman wierp zich op om het manuscript tot een publiceerbaar boek te bewerken. In zijn Verantwoording legt hij – met veel omhaal van woorden, niet terzake doende zijwegen en een potsierlijk vertoon van eruditie – in zestien pagina’s uit hoe dit allemaal in zijn werk is gegaan.

In één van die potsierlijke erudiete zijwegen komt een leunstoel voor, dus die citeer ik maar in zijn geheel: “Ikzelf zou, ook verwijzend naar noot 2 bij hoofdstuk VI van dit boek, in dit verband nog de Zwitserse historicus Jacob Burckhardt willen noemen, vaak met weinig begrip van achter de schrijftafel gedoodverfd als ‘conservatief’, en met hem zijn boezemvriend de radicaal-liberale Franse officier, politicus en geschiedschrijver Jean-Baptist Charras, in 1865 in ballingschap in Bazel gestorven, fel tegenstander van Napoleon III en een van de eerste aantasters van de mythe van de grote Napoleon; Burckhardt, (die de jonge Clemenceau moet hebben ontmoet bij de begrafenis van Charras, en daar toen misschien de Marseillaise heeft meegezongen!) is, in 1897, in zijn geliefde, van Charras geërfde leunstoel gestorven.”

Zijn Verantwoording heeft de zelfde kronkelige stijl als Keefman. Bruggeman bewondert Van Riel mateloos. Het begint al prachtig met een beschrijving van de gezamenlijke Drentse ‘roots’. Van Riel blijkt overigens in Hoofddorp geboren en getogen te zijn! Bruggeman had ooit contact met Van Riel gezocht om “met hem samen nu eindelijk eens iets goeds en groots en echt-liberaals” van de VVD te maken. Hiervoor zou echter een ‘crisissituatie’ nodig zijn en die bleef uit. “Een gezamenlijke politieke actie van Van Riel en mij is aldus achterwege gebleven.” De bewonderde Van Riel had echter een manuscript afgeleverd dat volgens Bruggeman “met geen pen te beschrijven” was. “Het geheel was wel in globale chronologische volgorde gerangschikt, maar met steeds grillige sprongen naar voren, opzij, of naar achteren, en het wemelde van begin tot einde van de slordigheden, feitelijke onjuistheden, verkeerde, of verhaspelde namen, enz.” Dankzij Bruggeman is het toch nog een leesbaar boek geworden. En dat laat hij de lezer weten ook. In extenso.

De figuur Van Riel van Bruggeman is vergelijkbaar met de psychiater in Keefman. Eerst wordt hij hemelhoog geprezen wegens zijn voortreffelijke kwaliteiten. Bruggeman stelt zich op als een nederige bewonderaar. In de loop van de ‘Verantwoording’ breekt Bruggeman dat beeld tot de grond toe af. Van Riel was eigenlijk maar een prutser, die alleen maar broddelwerk had afgeleverd. “Bovendien moet men niet vergeten dat bij Van Riel, die zichzelf in één gesprek enorm kon tegenspreken, zacht gezegd wel eens twijfelachtig was of hij meende wat hij met veel aplomb beweerde”.
Dankzij hem, Bruggeman, is het toch nog een leesbaar boek geworden. Zoals ook de VVD, als ze van zijn diensten gebruik zou maken, een écht liberale partij zou kunnen worden. Helaas zitten de omstandigheden niet mee, anders ....

Breugelman
Onlangs is, op zesennegentig jarige leeftijd, Jo Daan overleden. Zij was hoofd van de afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens Instituut. Lezers van Het Bureau kennen haar als Dé Haan, een onuitstaanbare Kenau, die Maarten Koning het leven flink zuur maakt. Anders dan Van der Woude (zie: Ode aan een Goedkoop Bureau) ging zij er echter niet prat op dat ze zo prominent in Het Bureau figureerde. Ze weigerde Voskuil’s magnum opus zelfs te lezen. "Ik lees geen boeken van mensen waaraan ik een hekel heb!"

Voskuil beschrijft zijn alter ego, Maarten Koning, ook niet als een gemakkelijke man. Hij heeft gekozen voor een carrière bij Het Bureau “omdat het geen pretenties heeft”. Op mensen die er wel pretenties op na houden heeft hij het niet erg begrepen. Maarten’s sympathie ligt overduidelijk bij de personen die het niet zo goed getroffen hebben met zichzelf: de twijfelaars en de sukkelaars. Het duidelijkst komt dit tot uiting in de vriendschap van Maarten en zijn vrouw met de mensenschuwe Frans Veen. Frans heeft enige tijd, ondanks bezwaren van Dé Haan, op Het Bureau gewerkt. Hij is echter geestelijk instabiel en zwerft uiteindelijk van de ene kliniek naar de andere. Maarten en zijn vrouw blijven hem tot zijn dood, vele jaren later, trouw opzoeken.

In Requiem voor een Vriend beschrijft Voskuil een enigszins vergelijkbare vriendschap met een man die hij al vanaf de lagere school kent. De overeenkomst is dat ook deze vriend, in het boek Jan Breugelman geheten, aan een langzaam groeiende psychische aandoening lijdt die hem uiteindelijk fataal wordt. Het verschil is dat deze vriend alles behalve pretentieloos was. Hij vond zichzelf één van de grotere intellectuelen van Nederland. Zijn baan als beleidsmedewerker op Buitenlandse Zaken was hem duidelijk te min. Hij wist het immers beter dan de minister? Zijn verwoede pogingen om zijn beschouwingen gepubliceerd te krijgen in bladen als Het Hollands Maandblad en Liberaal Reveil liepen vaak, maar niet altijd, op niets uit. Hij zou het zelfs een blauwe maandag tot Tweede Kamerlid voor de VVD schoppen, maar hij kwam niet voor herverkiezing in aanmerking.

Het blijft in ‘Requiem voor een Vriend’ enigszins onduidelijk waarom de linkse Voskuil en zijn zeer linkse vrouw zo trouw bevriend blijven met deze man, die droomde van een rechtse machtsovername in de VVD om het ware liberalisme te herstellen, en zijn vrouw, die louter in Telegraaf-koppen lijkt te praten. Misschien ligt de reden wel in de waanzin die altijd onderhuids – en soms zonneklaar – bij deze jeugdvriend aanwezig is. In de grafrede die Voskuil’s vrouw schreef staat het zo: “Hij wist niet altijd raad met zijn leven en dat maakte hem ook tot een problematisch mens. Maar de onvoorwaardelijke trouw van zijn vriendschap, zijn toegenegenheid, en de ongeëvenaarde gastvrijheid waarmee hij ons ontving, compenseerden dit ruimschoots.” Die omschrijving lijkt mij ook op Voskuil zelf van toepassing.

Zoals al Voskuil’s boeken is ook ‘Requiem’ een minutieus verslag. Puttend uit de uitgebreide correspondentie met Breugelman, die zijn brieven vaak ondertekent met ‘Gekke Jantje’, lijkt Voskuil geen detail over te slaan. Ik las het met genoegen, maar kon mij geen VVD-er die Breugelman heet herinneren. Tot bladzijde 332. Daar beschrijft Voskuil op een merkwaardig korte en bondige manier een bezoek aan de presentatie van het door zijn vriend bezorgde boek ‘De Geschiedenis van het Nederlandse Liberalisme in de 19e Eeuw’.

Bronnen:
Jan Arends ( 1972). Keefman. Amsterdam: Bezige Bij.
Harm van Riel, bezorgd door G.J. Bruggeman (1982). De Geschiedenis van het Nederlandse Liberalisme in de 19e Eeuw.
Assen: Van Gorcum.
J.J. Voskuil (2002). Requiem voor een Vriend. Amsterdam: Van Oorschot.
 
 
*************************************************************************
Op 11 september 20.00 uur bij Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag: presentatie van:
'DUIZEND LEVENS' van de hand van Margreet Hofland. met lezing, toneel en koorzang!
 
En op zondagmiddag 3 september presenteert Dorrit van Dalen haar boek over Arabische Gom.
 
Ga voor informatie naar www.buddenbrooks.nl .

© 2006 Willem Minderhout
powered by CJ2