archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Fictie: 'Ben jij dat, Pieternel?' Gerard Weel

1003VG MEkip
‘Als jullie mijn ziel maar met rust laten’, zegt hij.
Daarop blijft het even stil in de spreekkamer. De beide artsen kijken elkaar aan. En de oncoloog verzekert hem een beetje meewarig dat zijn ziel van de bestraling niets te duchten heeft. Dat die het hersenweefsel heel wat omzichtiger aanpakt dan de tumoren die nu in zijn hoofd huishouden.
Hij knikt maar wat.

De prostaatkanker zit nu dus ook al in zijn hoofd. De wraak van een afgebeulde en opgebruikte klier, denkt ie mismoedig. Maar dat is onzin. Eerder is het tegendeel het geval, is er sprake van wraak uit miskenning en verwaarlozing. Dan komt ie toch weer uit bij Birgit.
Later thuis ligt hij met zijn kleren aan op bed. Zijn schoenen, uitgeschopt in een hoek van de kamer. Het taxiritje naar het ziekenhuis en vooral het vonnis van de oncoloog en de kno-arts hebben hem uitgeput. De pijn in zijn kop, zijn hese stem en zijn dove rechteroor, niks geen onschuldig virus, allemaal woekeringen.

Hij heeft een morfinepleister opgeplakt gekregen, tegen de hoofdpijn. Ook bedoeld om de stress van zijn onttakeling af te vlakken, denkt hij. Maar zoiets zeggen ze natuurlijk niet tegen je. Langzaam voelt hij zich wat rustiger worden, in staat om zijn adem te regelen, ook de pijn wordt minder en de angst die hem in het ziekenhuis overviel lijkt weg te trekken. Zegeningen van de pleister.
Van nu af aan is niets meer zeker. Het kan snel heel erg fout gaan, dat heeft hij wel begrepen. Nu al kan hij zijn eigen hersens niet meer vertrouwen. Binnenkort een zombie, maar misschien dat er daarvóór nog iets moois gebeurt. Wie weet, zetten die grillige tumoren in zijn hoofd eerst nog wat versufte hersencellen onder druk en weten ze weggezakte herinneringen tot leven wekken.
In de grond is hij een positief mens, altijd open voor nieuwe ervaringen. In de aangename roes van de morfine besluit hij de komende tijd de ontwikkelingen scherp in het oog te houden.

Hij draait op zijn zij, trekt zijn dekbed over zich heen en doezelt weg. De thuiszorg zal nog wel even weg blijven. Zo zonder hoofdpijn is er weer ruimte voor zijn herinneringen. Laat maar komen, denkt hij. In zijn omstandigheden kan je beter terug dan vooruit kijken.
Objectief beschouwd heeft hij bepaald geen bewogen leven achter zich. Babyboomer, piek en dal in de jaren zestig, paar vastgelopen verhoudingen, geen kinderen, een loner, wat onbeduidende, aardig betaalde ambtelijke functies, mooi geprofiteerd van de stijgende huizenprijzen en nu, riant gepensioneerd en – tenminste tot voor kort – comfortabel op weg naar het einde. Een vat vol kalme herinneringen dus. Op die paar na dan.

Hij weet uit zijn vele slapeloze nachten dat als hij ruimte maakt in zijn hoofd, die al gauw wordt gevuld door Birgit. De zinderende, niet te stuiten en niet te volgen Birgit, die ooit onstuimig zijn leven is binnen gedanst om er een half jaar later verraderlijk en als een dief in de nacht weer uit weg te sluipen.

Dat gaat nu niet anders. Bekende beelden duiken op.
Hij ziet zichzelf, student, jong, bier drinkend in een morsige, donkere ruimte, de vooravond van de mooiste fase in zijn leven.
Luid gepraat, half weggedraaide Rolling Stones, een rommelige dispuutsbijeenkomst in sociëteit Olofspoort aan de Prinsengracht. Overal proletarische spijkerpakken. Opeens nieuw gonzend rumoer. De ruimte vult zich met provo’s en hun ongeregelde aanhang. Ze komen weer eens studenten ronselen voor het plakwerk. Onder uitbundig gelach worden er affiches getoond. Dit keer voor een ludieke demonstratie vóór vrije liefde en gratis verstrekking van LSD. Met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezing. Begin- en eindpunt bij het Lieverdje.
De affiches lijken uitdagender en grotesker dan ooit.

Wel geinig allemaal. Maar hij heeft er niet veel mee. Autoriteiten op de hak nemen, prima. Maar aan LSD waagt hij zich niet, hij houdt het bij bier en vrije liefde lijkt hem maar vermoeiend. Provo in de gemeenteraad vindt ie absurd.
Dan opeens midden in het gewoel ziet hij Birgit, kleurrijk tussen de witte en grauwe spijkerpakken. Behalve door haar Napoleontische legerjas met gouden tressen en knopen en haar bijna lichtgevende oranjerode haar valt ze op door haar fiere, uitdagende vrolijkheid.
Ze spotlacht onbevangen, brilletje scheef op haar neus. Ongetwijfeld de schrik van elke diender. Af en toe trekt ze een affiche van de rol onder haar arm en houdt die trots omhoog. Als ze zijn kant op loopt, voelt hij zich warm worden, warm, onzeker en hulpeloos. Hij kijkt weg in zijn lege glas om zijn verwarring te verbergen. Zijn stem klinkt schor als hij vraagt of ze ook wat wil drinken. Als ze spontaan knikt buigt hij zich snel over de bar om zijn bestelling te doen en zijn vastgelopen adem onopvallend weer op gang te brengen. Beseft dan dat hij niet eens weet wat ze wil hebben. Hij neemt de gok en de barman neemt gelukkig de tijd voor een paar mooie manchetten. Met onvaste hand reikt hij haar het biertje aan.
‘Bier, is dat goed?’
‘Selbstverständlich, prosit!’

Hij verslikt zich bijna. Een Duitse provo! Na de SS-er Claus is kennelijk niets meer heilig. Maar oh, wat is ze ontwapenend strijdlustig en charmant. Hij laat zich willoos voor haar lijmkarretje spannen.
De rest van de avond gaan ze plakkend door de stad. Zij voorop alsof ze niet pas een week geleden uit Bonn naar Amsterdam is gekomen. Hij in hakkelend Duits achter haar aan. Geen strategische meterkast of lantaarnpaal slaat ze over. Hij lijmt voor, op haar instructie, en zij plakt. Het moet snel want er is veel politie op de been. God, wat is ze mooi met die illegale blosjes.
Die nacht blijft ze bij hem slapen. Omdat het zo tocht in haar kraakbehuizing. Dan volgen de mooiste uren van zijn leven. Ondanks zijn aanvankelijke gestuntel. Zo zacht en zo vrolijk en zo intens dat de zeepbel van zijn mijmeringen uit elkaar spat.

Hij ligt weer op bed, plakkerig in zijn kleren onder een half weggegleden dek. Zijn ziekte is er weer en de angst. En de weemoed.
Birgit zit in zijn ziel, maar voor hoelang nog? Een koninkrijk voor een weerzien. Hij staart zonder iets te zien door de bladeren van de heester voor zijn raam. Hij zou op moeten staan, wat drinken en zijn pillen innemen, maar hij zakt alweer weg.

Ze trekt bij hem in. Die paar spullen van haar zijn met een handkar snel verhuisd. Zijn bestaan kantelt.
Ze komt vers van de kunstacademie. Haar creativiteit houdt haar in een permanente staat van onrust. Bovendien verdraagt de betere wereld waar ze op uit is, geen uitstel. En de schande van de generatie van haar ouders moet vandaag nog uitgewist. Birgit heeft een drive, die hij aanbidt en al gauw ook verfoeit. Voortdurend actie en geen waardevrije, maar dienstbare kunst! Steeds opnieuw wordt hij meegezogen door haar enthousiasme, maar hij raakt toch achterop, komt gewoon adem tekort. Hij wordt een grijze muis in zijn eigen huis. Hij werkt – soms met oorproppen in – aan een volgend tentamen, Birgit aan de volgende revolutie.

Het verdiepinkje in de Jordaan neemt ze stevig onder handen. Geen muur blijft onbewerkt. In de wc schildert ze een grote witte kip in ME-uitrusting, in de woonkamer een politieman, die van onder zijn gevallen paard lachend een vredesteken maakt. Naar een student met een maagdelijk wit spandoek, waar hij model voor moet staan. Tot dan toe een van zijn meest revolutionaire daden. Op de kamermuur er tegenover beeldt ze zichzelf af, als een soort Jeanne d’Arc, met de borsten bloot op een witte fiets, en op de achtergrond het Lieverdje aanbeden door pafferige sigarettenfabrikanten. Ongelofelijk hoe goed ze zichzelf weet te treffen, het warrige, oranjerode haar, de blauwgroene ogen en haar typische, triomfantelijke grijns met daar doorheen dat draadje onzekerheid waar hij zo verliefd op is.

Ze groeien uit elkaar, dat kan niet anders. Birgit ís de provocatie, ís de revolutie. Bij elke demonstratie loopt ze in de voorste linies, veel spandoeken en karikaturen in de provo-krantjes zijn van haar hand. Haar tekeningen zetten de vrijheid van meningsuiting op scherp. Hijzelf1003VG Posters zit steeds vaker thuis. Als Birgit aandringt, gaat hij nog wel eens demonstreren. Dan scandeert hij mee tegen het klootjesvolk: ‘Weg met de regenten’ of ‘Lieve(r) Revolutie’, maar veel liever zou hij ie gewoon burgerlijk met haar naar de film gaan. Overdag ziet hij haar steeds minder. Ze zit eindeloos te discussiëren in de kroeg, of affiches en cartoons te tekenen in het redactielokaal van God, Nederland & Oranje of een andere studio.
De revolutie maakt haar trouwens steeds mooier. Als ze diep in de nacht verhit en stralend zijn studeerhok binnen danst en hij bleekjes vanachter zijn boeken overeind komt, kan ze hem binnen de kortste keren in brand zetten. Dan noemt ze hem half spottend ‘mijn witte fiets’, sleurt hem mee naar het grote matras in een hoek van de woonkamer en berijdt hem in één lange feestelijke bergetappe, met meestal een adembenemende close finish.

Precies op zo’n Mont-Ventoux-moment zet de thuishulp de stofzuiger aan. Haar bellen en binnenkomen heeft hij kennelijk gemist. Ze ramt met het mondstuk tegen de plinten, de harde, bittere werkelijkheid is weer terug. Moeizaam komt hij overeind. Hoe lang zal ze blijven? Misschien maar een uur, als hij dat gevraag van haar en dat gezellig doen consequent afkapt. Hij heeft absoluut geen zin om over zijn ellende uit te weiden. Boodschappen heeft ie niet nodig. Kan morgen wel. Er zijn nog genoeg restjes over van gisteren.
Hij zoekt zijn sloffen en loopt onzeker naar zijn luie stoel in de woonkamer. Pakt voor de vorm zijn laptop van het lage tafeltje ernaast. Daar treft de thuishulp hem als ze met haar helse apparaat uit de gang de kamer indraait.
Binnen het uur is ze weer vertrokken. Het stofzuigen heeft ze verder maar laten zitten omdat dat hem zo stoort. De slaapkamer heeft ze gelucht, zijn bed recht getrokken, zijn eten opgewarmd en klaar gezet. Zijn pillen gegeven. Vers water en een nieuwe pad in het koffieapparaat. Ze kan met een gerust hart weg. En hij is weer alleen met zijn angsten en zijn herinneringen.
Als hij zijn laptop uitzet bedenkt hij wat hij al vaker heeft bedacht. Waarom Birgit niet proberen te vinden op internet? Probleem is alleen dat hij zich haar achternaam absoluut niet meer herinnert. Die gebruikte ze bijna nooit.
Na de koffie voelt hij een vreemde druk in zijn hoofd. Het doet geen pijn, maar toch. Goed dat hij morgenmiddag zijn eerste bestraling krijgt. Hij zet zijn stoel in de slaapstand en zakt onderuit.

Maar de Mont Ventoux laat zich niet meer oproepen. Dat niet alleen. Ook Birgit houdt zich schuil. Hij ziet zichzelf door een leeg huis dwalen, huilen met zijn gezicht diep in Birgits hoofdkussen, voor de spiegel mistroostig zijn grauwe kop aanstaren en somberen over zijn eenzaamheid. Birgit is weg. Het grote raadsel voor de rest van zijn leven.

Hij wist het zo zeker, ze zouden voor altijd bij elkaar blijven. Het voelde allemaal zo goed, tot het laatst. Maar hij vergiste zich, opeens is ze weg, spoorloos, zonder een boodschap achter te laten.
Dagenlang loopt hij haar door de stad te zoeken, alle bekende kraakpanden en provo-kwartieren langs. Tot een collega-cartoonist hem vertelt dat Birgit de provobeweging zag inzakken en haar heil is gaan zoeken in het steeds bruisender Berlijn.
Hij raakt geen boek meer aan, verliest elke interesse voor de buitenwereld en kan dagen achtereen naar de muur staren, naar Birgit op haar witte fiets. Met complete verwaarlozing van zichzelf. Hij moet zelfs een keer acuut worden opgenomen, volkomen geflipt. Op aandringen van zijn psychiater worden alle muurschilderingen weg gesaust. Nieuwe rouw en een nieuwe terugslag volgen.

Als hij weer een beetje oog krijgt voor zijn omgeving is het mei, Birgit is ruim een half jaar weg. Hij heeft maar weer eens een boek gepakt. En zo achter het raam in de zon is het niet onaangenaam. Maar rond een uur of vijf is die zon weg, weggevangen door het huis aan de overkant. Dat staat ook wel verrekte dichtbij. De straat is hooguit vier meter breed. Je kan zo bij elkaar naar binnen kijken. De overburen hebben van die glasgordijnen. Die zijn meestal dicht. Maar nu niet.
Hij ziet zijn buurvrouw zo zitten. Heeft ie niet eerder meegemaakt. Ze gaat half schuil achter De Waarheid. De kop kan hij makkelijk meelezen: ‘Van Hall dient ontslag in’. Zat er dik in, na al die rellen en de chaos rond het huwelijk van Beatrix. Daar wist die regent totaal geen raad mee. Hé, zijn overbuurvrouw heeft kennelijk gemerkt dat hij zit mee te lezen. Ze staat op en wijst naar de kop en maakt dan met haar vrije arm juichende bewegingen. Verbouwereerd doet hij mee.
Ze is wel aardig. Ze studeert culturele antropologie en woont daar nog maar net. Birgit heeft ze nooit gezien. Ze heet Pieternel, ze is of ze lijkt een beetje streng, misschien komt dat door die dikke wenkbrauwen. Af en toe doet hij een klusje voor haar en drinken ze samen koffie. Als hij vertelt dat zijn tv kapot is en dat alleen het geluid het nog doet, is ze meteen bereid om haar apparaat zo naar het raam te draaien dat hij met zijn eigen geluid haar beeld kan meekijken. Alleen voor het journaal dan.
Hij op zijn beurt is niet te beroerd op haar katten te passen als ze een korte stage loopt in Noord-Afrika. Ze volgt een paar weken de route van een oude nomadenstam.

Anders dan Birgit komt Pieternel wel terug. Een paar dagen na haar thuiskomst trakteert ze op tomatensoep met abrikozen en gestoofd lam in een Marokkaans eethuis, met veel Marokkaanse wijn. Heel gezellig en dus mag hij blijven slapen. Dat wordt geen succes. Ze moet hem helpen want door haar uitbundige beharing en de vele drank kon hij niks vinden. Gelukkig wordt het geen drama. Pieternel krijgt zelfs de slappe lach. Uitgeput en gniffelend vallen ze tegen de ochtend in slaap.
Hij wordt gewekt door een tweetonige claxon. Een bekende interval, c-f, alsof het Wilhelmus wordt ingezet. Na de derde keer zit hij rechtop in bed. Pieternel snurkt rustig door. Hij schuifelt half bewusteloos naar het raam, trekt een gordijn opzij. Pal voor zijn huis aan de overkant, staat een lelijke eend, fantastisch beschilderd met rode, exotische bloemen en vredessymbolen. Als hij ziet dat zijn voordeur open staat, is hij klaarwakker. Aktie. Onderbroek spoorloos, dan maar zo in zijn spijkerbroek. Maar nog voor hij die heeft dichtgeknoopt hoort hij, hoe de voordeur van zijn huis met een knal wordt dichtgeslagen. Hij is net op tijd bij het raam om Birgit tierend te zien instappen. Ze roept iets als ‘Barbaar’. Het gezicht net zo rood als haar vlammende haar. Hij ramt het raam omhoog, maar zijn geroep gaat verloren in de hoestbui van de optrekkende eend.

Hij raapt de rest van zijn kleren en zijn schoenen bij elkaar, rent blootsvoets de trap af. Pieternel nu met grote ogen en vol onbegrip achterlatend. Als hij de straat oversteekt ziet hij het naamkaartje. Het hangt er vast al heel lang, maakt deel uit van zijn deurpost maar is hem nooit echt opgevallen, het plastic hoesje is bijna verteerd.

Met een ruk zit hij rechtop in zijn stoel. Hij heeft gevonden wat hij zocht: Birgit Malmacher. Meteen weet hij wat hem te doen staat. Hij heeft haast. De pijn golft nu door zijn hoofd. Zijn zicht lijkt ook minder. Hij heeft moeite zich te concentreren. Laptop aan, het duurt eindeloos lang voor hij zijn browser kan gebruiken. Naar Google. Moeizaam met één vinger toetst hij in: Birgit Malmacher. Hij verwart de letters en moet twee keer opnieuw beginnen.
De zoekopdracht geeft één echte match, compleet met telefoonnummer, een galerie met die naam in Parijs. Het duurt even voor de betekenis hiervan tot hem doordringt. Dan pakt hij de telefoon van het tafeltje naast zijn stoel. De pijn en de chaos in zijn hoofd zijn intussen zo heftig dat hij aarzelt tussen het nummer in Parijs en 112. Toch maar Parijs, het raadsel heeft lang genoeg geduurd en de tijd dringt. Maar waarom ook al weer? Stuntelend toetst hij het lange nummer in.
Dan vrijwel meteen een vrouwenstem: ‘Hallo, oui, ici galerie Malmachèr.’
‘Ben jij dat, Pieternel?’, haspelt hij.
 
*********************************
De plaatjes zijn gemaakt door Henk Klaren


© 2012 Gerard Weel meer Gerard Weel - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Fictie: 'Ben jij dat, Pieternel?' Gerard Weel
1003VG MEkip
‘Als jullie mijn ziel maar met rust laten’, zegt hij.
Daarop blijft het even stil in de spreekkamer. De beide artsen kijken elkaar aan. En de oncoloog verzekert hem een beetje meewarig dat zijn ziel van de bestraling niets te duchten heeft. Dat die het hersenweefsel heel wat omzichtiger aanpakt dan de tumoren die nu in zijn hoofd huishouden.
Hij knikt maar wat.

De prostaatkanker zit nu dus ook al in zijn hoofd. De wraak van een afgebeulde en opgebruikte klier, denkt ie mismoedig. Maar dat is onzin. Eerder is het tegendeel het geval, is er sprake van wraak uit miskenning en verwaarlozing. Dan komt ie toch weer uit bij Birgit.
Later thuis ligt hij met zijn kleren aan op bed. Zijn schoenen, uitgeschopt in een hoek van de kamer. Het taxiritje naar het ziekenhuis en vooral het vonnis van de oncoloog en de kno-arts hebben hem uitgeput. De pijn in zijn kop, zijn hese stem en zijn dove rechteroor, niks geen onschuldig virus, allemaal woekeringen.

Hij heeft een morfinepleister opgeplakt gekregen, tegen de hoofdpijn. Ook bedoeld om de stress van zijn onttakeling af te vlakken, denkt hij. Maar zoiets zeggen ze natuurlijk niet tegen je. Langzaam voelt hij zich wat rustiger worden, in staat om zijn adem te regelen, ook de pijn wordt minder en de angst die hem in het ziekenhuis overviel lijkt weg te trekken. Zegeningen van de pleister.
Van nu af aan is niets meer zeker. Het kan snel heel erg fout gaan, dat heeft hij wel begrepen. Nu al kan hij zijn eigen hersens niet meer vertrouwen. Binnenkort een zombie, maar misschien dat er daarvóór nog iets moois gebeurt. Wie weet, zetten die grillige tumoren in zijn hoofd eerst nog wat versufte hersencellen onder druk en weten ze weggezakte herinneringen tot leven wekken.
In de grond is hij een positief mens, altijd open voor nieuwe ervaringen. In de aangename roes van de morfine besluit hij de komende tijd de ontwikkelingen scherp in het oog te houden.

Hij draait op zijn zij, trekt zijn dekbed over zich heen en doezelt weg. De thuiszorg zal nog wel even weg blijven. Zo zonder hoofdpijn is er weer ruimte voor zijn herinneringen. Laat maar komen, denkt hij. In zijn omstandigheden kan je beter terug dan vooruit kijken.
Objectief beschouwd heeft hij bepaald geen bewogen leven achter zich. Babyboomer, piek en dal in de jaren zestig, paar vastgelopen verhoudingen, geen kinderen, een loner, wat onbeduidende, aardig betaalde ambtelijke functies, mooi geprofiteerd van de stijgende huizenprijzen en nu, riant gepensioneerd en – tenminste tot voor kort – comfortabel op weg naar het einde. Een vat vol kalme herinneringen dus. Op die paar na dan.

Hij weet uit zijn vele slapeloze nachten dat als hij ruimte maakt in zijn hoofd, die al gauw wordt gevuld door Birgit. De zinderende, niet te stuiten en niet te volgen Birgit, die ooit onstuimig zijn leven is binnen gedanst om er een half jaar later verraderlijk en als een dief in de nacht weer uit weg te sluipen.

Dat gaat nu niet anders. Bekende beelden duiken op.
Hij ziet zichzelf, student, jong, bier drinkend in een morsige, donkere ruimte, de vooravond van de mooiste fase in zijn leven.
Luid gepraat, half weggedraaide Rolling Stones, een rommelige dispuutsbijeenkomst in sociëteit Olofspoort aan de Prinsengracht. Overal proletarische spijkerpakken. Opeens nieuw gonzend rumoer. De ruimte vult zich met provo’s en hun ongeregelde aanhang. Ze komen weer eens studenten ronselen voor het plakwerk. Onder uitbundig gelach worden er affiches getoond. Dit keer voor een ludieke demonstratie vóór vrije liefde en gratis verstrekking van LSD. Met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezing. Begin- en eindpunt bij het Lieverdje.
De affiches lijken uitdagender en grotesker dan ooit.

Wel geinig allemaal. Maar hij heeft er niet veel mee. Autoriteiten op de hak nemen, prima. Maar aan LSD waagt hij zich niet, hij houdt het bij bier en vrije liefde lijkt hem maar vermoeiend. Provo in de gemeenteraad vindt ie absurd.
Dan opeens midden in het gewoel ziet hij Birgit, kleurrijk tussen de witte en grauwe spijkerpakken. Behalve door haar Napoleontische legerjas met gouden tressen en knopen en haar bijna lichtgevende oranjerode haar valt ze op door haar fiere, uitdagende vrolijkheid.
Ze spotlacht onbevangen, brilletje scheef op haar neus. Ongetwijfeld de schrik van elke diender. Af en toe trekt ze een affiche van de rol onder haar arm en houdt die trots omhoog. Als ze zijn kant op loopt, voelt hij zich warm worden, warm, onzeker en hulpeloos. Hij kijkt weg in zijn lege glas om zijn verwarring te verbergen. Zijn stem klinkt schor als hij vraagt of ze ook wat wil drinken. Als ze spontaan knikt buigt hij zich snel over de bar om zijn bestelling te doen en zijn vastgelopen adem onopvallend weer op gang te brengen. Beseft dan dat hij niet eens weet wat ze wil hebben. Hij neemt de gok en de barman neemt gelukkig de tijd voor een paar mooie manchetten. Met onvaste hand reikt hij haar het biertje aan.
‘Bier, is dat goed?’
‘Selbstverständlich, prosit!’

Hij verslikt zich bijna. Een Duitse provo! Na de SS-er Claus is kennelijk niets meer heilig. Maar oh, wat is ze ontwapenend strijdlustig en charmant. Hij laat zich willoos voor haar lijmkarretje spannen.
De rest van de avond gaan ze plakkend door de stad. Zij voorop alsof ze niet pas een week geleden uit Bonn naar Amsterdam is gekomen. Hij in hakkelend Duits achter haar aan. Geen strategische meterkast of lantaarnpaal slaat ze over. Hij lijmt voor, op haar instructie, en zij plakt. Het moet snel want er is veel politie op de been. God, wat is ze mooi met die illegale blosjes.
Die nacht blijft ze bij hem slapen. Omdat het zo tocht in haar kraakbehuizing. Dan volgen de mooiste uren van zijn leven. Ondanks zijn aanvankelijke gestuntel. Zo zacht en zo vrolijk en zo intens dat de zeepbel van zijn mijmeringen uit elkaar spat.

Hij ligt weer op bed, plakkerig in zijn kleren onder een half weggegleden dek. Zijn ziekte is er weer en de angst. En de weemoed.
Birgit zit in zijn ziel, maar voor hoelang nog? Een koninkrijk voor een weerzien. Hij staart zonder iets te zien door de bladeren van de heester voor zijn raam. Hij zou op moeten staan, wat drinken en zijn pillen innemen, maar hij zakt alweer weg.

Ze trekt bij hem in. Die paar spullen van haar zijn met een handkar snel verhuisd. Zijn bestaan kantelt.
Ze komt vers van de kunstacademie. Haar creativiteit houdt haar in een permanente staat van onrust. Bovendien verdraagt de betere wereld waar ze op uit is, geen uitstel. En de schande van de generatie van haar ouders moet vandaag nog uitgewist. Birgit heeft een drive, die hij aanbidt en al gauw ook verfoeit. Voortdurend actie en geen waardevrije, maar dienstbare kunst! Steeds opnieuw wordt hij meegezogen door haar enthousiasme, maar hij raakt toch achterop, komt gewoon adem tekort. Hij wordt een grijze muis in zijn eigen huis. Hij werkt – soms met oorproppen in – aan een volgend tentamen, Birgit aan de volgende revolutie.

Het verdiepinkje in de Jordaan neemt ze stevig onder handen. Geen muur blijft onbewerkt. In de wc schildert ze een grote witte kip in ME-uitrusting, in de woonkamer een politieman, die van onder zijn gevallen paard lachend een vredesteken maakt. Naar een student met een maagdelijk wit spandoek, waar hij model voor moet staan. Tot dan toe een van zijn meest revolutionaire daden. Op de kamermuur er tegenover beeldt ze zichzelf af, als een soort Jeanne d’Arc, met de borsten bloot op een witte fiets, en op de achtergrond het Lieverdje aanbeden door pafferige sigarettenfabrikanten. Ongelofelijk hoe goed ze zichzelf weet te treffen, het warrige, oranjerode haar, de blauwgroene ogen en haar typische, triomfantelijke grijns met daar doorheen dat draadje onzekerheid waar hij zo verliefd op is.

Ze groeien uit elkaar, dat kan niet anders. Birgit ís de provocatie, ís de revolutie. Bij elke demonstratie loopt ze in de voorste linies, veel spandoeken en karikaturen in de provo-krantjes zijn van haar hand. Haar tekeningen zetten de vrijheid van meningsuiting op scherp. Hijzelf1003VG Posters zit steeds vaker thuis. Als Birgit aandringt, gaat hij nog wel eens demonstreren. Dan scandeert hij mee tegen het klootjesvolk: ‘Weg met de regenten’ of ‘Lieve(r) Revolutie’, maar veel liever zou hij ie gewoon burgerlijk met haar naar de film gaan. Overdag ziet hij haar steeds minder. Ze zit eindeloos te discussiëren in de kroeg, of affiches en cartoons te tekenen in het redactielokaal van God, Nederland & Oranje of een andere studio.
De revolutie maakt haar trouwens steeds mooier. Als ze diep in de nacht verhit en stralend zijn studeerhok binnen danst en hij bleekjes vanachter zijn boeken overeind komt, kan ze hem binnen de kortste keren in brand zetten. Dan noemt ze hem half spottend ‘mijn witte fiets’, sleurt hem mee naar het grote matras in een hoek van de woonkamer en berijdt hem in één lange feestelijke bergetappe, met meestal een adembenemende close finish.

Precies op zo’n Mont-Ventoux-moment zet de thuishulp de stofzuiger aan. Haar bellen en binnenkomen heeft hij kennelijk gemist. Ze ramt met het mondstuk tegen de plinten, de harde, bittere werkelijkheid is weer terug. Moeizaam komt hij overeind. Hoe lang zal ze blijven? Misschien maar een uur, als hij dat gevraag van haar en dat gezellig doen consequent afkapt. Hij heeft absoluut geen zin om over zijn ellende uit te weiden. Boodschappen heeft ie niet nodig. Kan morgen wel. Er zijn nog genoeg restjes over van gisteren.
Hij zoekt zijn sloffen en loopt onzeker naar zijn luie stoel in de woonkamer. Pakt voor de vorm zijn laptop van het lage tafeltje ernaast. Daar treft de thuishulp hem als ze met haar helse apparaat uit de gang de kamer indraait.
Binnen het uur is ze weer vertrokken. Het stofzuigen heeft ze verder maar laten zitten omdat dat hem zo stoort. De slaapkamer heeft ze gelucht, zijn bed recht getrokken, zijn eten opgewarmd en klaar gezet. Zijn pillen gegeven. Vers water en een nieuwe pad in het koffieapparaat. Ze kan met een gerust hart weg. En hij is weer alleen met zijn angsten en zijn herinneringen.
Als hij zijn laptop uitzet bedenkt hij wat hij al vaker heeft bedacht. Waarom Birgit niet proberen te vinden op internet? Probleem is alleen dat hij zich haar achternaam absoluut niet meer herinnert. Die gebruikte ze bijna nooit.
Na de koffie voelt hij een vreemde druk in zijn hoofd. Het doet geen pijn, maar toch. Goed dat hij morgenmiddag zijn eerste bestraling krijgt. Hij zet zijn stoel in de slaapstand en zakt onderuit.

Maar de Mont Ventoux laat zich niet meer oproepen. Dat niet alleen. Ook Birgit houdt zich schuil. Hij ziet zichzelf door een leeg huis dwalen, huilen met zijn gezicht diep in Birgits hoofdkussen, voor de spiegel mistroostig zijn grauwe kop aanstaren en somberen over zijn eenzaamheid. Birgit is weg. Het grote raadsel voor de rest van zijn leven.

Hij wist het zo zeker, ze zouden voor altijd bij elkaar blijven. Het voelde allemaal zo goed, tot het laatst. Maar hij vergiste zich, opeens is ze weg, spoorloos, zonder een boodschap achter te laten.
Dagenlang loopt hij haar door de stad te zoeken, alle bekende kraakpanden en provo-kwartieren langs. Tot een collega-cartoonist hem vertelt dat Birgit de provobeweging zag inzakken en haar heil is gaan zoeken in het steeds bruisender Berlijn.
Hij raakt geen boek meer aan, verliest elke interesse voor de buitenwereld en kan dagen achtereen naar de muur staren, naar Birgit op haar witte fiets. Met complete verwaarlozing van zichzelf. Hij moet zelfs een keer acuut worden opgenomen, volkomen geflipt. Op aandringen van zijn psychiater worden alle muurschilderingen weg gesaust. Nieuwe rouw en een nieuwe terugslag volgen.

Als hij weer een beetje oog krijgt voor zijn omgeving is het mei, Birgit is ruim een half jaar weg. Hij heeft maar weer eens een boek gepakt. En zo achter het raam in de zon is het niet onaangenaam. Maar rond een uur of vijf is die zon weg, weggevangen door het huis aan de overkant. Dat staat ook wel verrekte dichtbij. De straat is hooguit vier meter breed. Je kan zo bij elkaar naar binnen kijken. De overburen hebben van die glasgordijnen. Die zijn meestal dicht. Maar nu niet.
Hij ziet zijn buurvrouw zo zitten. Heeft ie niet eerder meegemaakt. Ze gaat half schuil achter De Waarheid. De kop kan hij makkelijk meelezen: ‘Van Hall dient ontslag in’. Zat er dik in, na al die rellen en de chaos rond het huwelijk van Beatrix. Daar wist die regent totaal geen raad mee. Hé, zijn overbuurvrouw heeft kennelijk gemerkt dat hij zit mee te lezen. Ze staat op en wijst naar de kop en maakt dan met haar vrije arm juichende bewegingen. Verbouwereerd doet hij mee.
Ze is wel aardig. Ze studeert culturele antropologie en woont daar nog maar net. Birgit heeft ze nooit gezien. Ze heet Pieternel, ze is of ze lijkt een beetje streng, misschien komt dat door die dikke wenkbrauwen. Af en toe doet hij een klusje voor haar en drinken ze samen koffie. Als hij vertelt dat zijn tv kapot is en dat alleen het geluid het nog doet, is ze meteen bereid om haar apparaat zo naar het raam te draaien dat hij met zijn eigen geluid haar beeld kan meekijken. Alleen voor het journaal dan.
Hij op zijn beurt is niet te beroerd op haar katten te passen als ze een korte stage loopt in Noord-Afrika. Ze volgt een paar weken de route van een oude nomadenstam.

Anders dan Birgit komt Pieternel wel terug. Een paar dagen na haar thuiskomst trakteert ze op tomatensoep met abrikozen en gestoofd lam in een Marokkaans eethuis, met veel Marokkaanse wijn. Heel gezellig en dus mag hij blijven slapen. Dat wordt geen succes. Ze moet hem helpen want door haar uitbundige beharing en de vele drank kon hij niks vinden. Gelukkig wordt het geen drama. Pieternel krijgt zelfs de slappe lach. Uitgeput en gniffelend vallen ze tegen de ochtend in slaap.
Hij wordt gewekt door een tweetonige claxon. Een bekende interval, c-f, alsof het Wilhelmus wordt ingezet. Na de derde keer zit hij rechtop in bed. Pieternel snurkt rustig door. Hij schuifelt half bewusteloos naar het raam, trekt een gordijn opzij. Pal voor zijn huis aan de overkant, staat een lelijke eend, fantastisch beschilderd met rode, exotische bloemen en vredessymbolen. Als hij ziet dat zijn voordeur open staat, is hij klaarwakker. Aktie. Onderbroek spoorloos, dan maar zo in zijn spijkerbroek. Maar nog voor hij die heeft dichtgeknoopt hoort hij, hoe de voordeur van zijn huis met een knal wordt dichtgeslagen. Hij is net op tijd bij het raam om Birgit tierend te zien instappen. Ze roept iets als ‘Barbaar’. Het gezicht net zo rood als haar vlammende haar. Hij ramt het raam omhoog, maar zijn geroep gaat verloren in de hoestbui van de optrekkende eend.

Hij raapt de rest van zijn kleren en zijn schoenen bij elkaar, rent blootsvoets de trap af. Pieternel nu met grote ogen en vol onbegrip achterlatend. Als hij de straat oversteekt ziet hij het naamkaartje. Het hangt er vast al heel lang, maakt deel uit van zijn deurpost maar is hem nooit echt opgevallen, het plastic hoesje is bijna verteerd.

Met een ruk zit hij rechtop in zijn stoel. Hij heeft gevonden wat hij zocht: Birgit Malmacher. Meteen weet hij wat hem te doen staat. Hij heeft haast. De pijn golft nu door zijn hoofd. Zijn zicht lijkt ook minder. Hij heeft moeite zich te concentreren. Laptop aan, het duurt eindeloos lang voor hij zijn browser kan gebruiken. Naar Google. Moeizaam met één vinger toetst hij in: Birgit Malmacher. Hij verwart de letters en moet twee keer opnieuw beginnen.
De zoekopdracht geeft één echte match, compleet met telefoonnummer, een galerie met die naam in Parijs. Het duurt even voor de betekenis hiervan tot hem doordringt. Dan pakt hij de telefoon van het tafeltje naast zijn stoel. De pijn en de chaos in zijn hoofd zijn intussen zo heftig dat hij aarzelt tussen het nummer in Parijs en 112. Toch maar Parijs, het raadsel heeft lang genoeg geduurd en de tijd dringt. Maar waarom ook al weer? Stuntelend toetst hij het lange nummer in.
Dan vrijwel meteen een vrouwenstem: ‘Hallo, oui, ici galerie Malmachèr.’
‘Ben jij dat, Pieternel?’, haspelt hij.
 
*********************************
De plaatjes zijn gemaakt door Henk Klaren
© 2012 Gerard Weel
powered by CJ2