archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Als de schijn tegen je is Henk Bergman

0111 Als de schijn ..Een paar jaar geleden overkwam me het volgende. Ik had een afspraak voor een interview met oud-minister Hans Wijers, die na zijn periode bij Economische Zaken teruggekeerd was bij de Boston Consulting Group. Het gesprek zou gaan over de Nieuwe Economie – waarvan Wijers een vurig, maar genuanceerd aanhanger was. Vijf minuten voor het tijdstip van de afspraak meldde ik me aan de balie van de mooie BCG-kantoorvilla in Soest. De secretaresse werd gewaarschuwd en kwam direct naar me toe: of ik even wilde wachten, want Wijers was nog internationaal aan het bellen. Natuurlijk wilde ik dat. Ik ging zitten, keek mijn vragen nog eens door en besloot om de extra tijd ook te gebruiken voor preventief WC-bezoek. Vanuit de gang liep ik de toiletruimte binnen. Ik zag een wastafel en één andere deur. Toen ik die opende deinsde ik terug. De pot was van onder tot boven ondergescheten en de bijbehorende stank benam me even de adem. Van de ergste schrik bekomen liep ik snel weer de gang op. Juist op dat moment kwam Wijers zijn schuin tegenover het toilet gelegen kamer uit en liep op me toe. We begroetten elkaar en hij zei: “Ga vast naar binnen, ik moet zelf ook nog even naar de WC.” Hij liep het toilet binnen. Ik kreunde inwendig. Het was duidelijk: hij had me die WC uit zien komen en zou denken dat ik die pot bevuild had.

Waarom vertel ik dit verhaal? Omdat het een mooi voorbeeld is hoe je tegen je wil en buiten je schuld in vervelende en zelfs compromitterende situaties terecht kunt komen. Stel dat Wijers er mij op aangesproken had (“Heeft u last van uw maag?”), dan had ik mijn onschuld niet kunnen aantonen – ik zou slechts kunnen ontkennen. De situatie deed me direct denken aan de De Donkere Kamer van Damocles, waarin het fenomeen van ‘logische conclusies uit onjuiste veronderstellingen’ tot het uiterste is doorgevoerd. Ik las dat boek – het verscheen in 1958 – voor het eerst in 1962, dus vóór de veelbesproken en omstreden filmversie van Fons Rademakers (Als Twee Druppels Water) uit 1963. In mijn boekenkast staat de negende druk uit 1970, uitgegeven door G.A. van Oorschot.

In 42 jaar heb ik De Donkere Kamer (die inmiddels aan de 31e druk toe is) een keer of zeven herlezen. De laatste keer was een paar weken geleden. Elke nieuwe leesronde begint met een klein ritueel: ik kijk of de laatste zin van het boek er nog steeds zo staat als ik me herinner. “Maar aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had.” Die zin kende ik al uit m’n hoofd toen ik het boek nog niet eens gelezen had. Een klasgenoot van me las hem voor als slot van zijn spreekbeurt over De Donkere Kamer. Spreekbeurt en afsluitende zin maakten indruk op me en ik herinner me dat ik meteen na schooltijd naar de bibliotheek ging om te zien of het boek beschikbaar was. Het stond er en dus kon ik me nog dezelfde dag verder verdiepen in de wonderbaarlijke relatie tussen Osewoudt en Dorbeck. Merkwaardige namen natuurlijk. Hermans heeft in een interview eens gezegd dat hij Dorbeck uit een universiteitsgids heeft gehaald en dat Osewoudt echt bestond: er was een winkel in centrale verwarmingsapparaten in Den Haag die zo heette. Ik keek pas geleden even in de nationale telefoongids op internet: de naam Osewoudt komt er elf keer in voor tegen Dorbeck negen keer.

Twee scènes in De Donkere Kamer treffen me elke keer weer, waarschijnlijk omdat ik beide locaties zo goed ken. De eerste begint in Haarlem, waar Osewoudt samen met ene Zéwüster in de Kleine Houtstraat 32 een bloedstollende liquidatie uitvoert. Hij maakt zich daarna uit de voeten door op de toevallig voorbij komende tram naar Zandvoort te springen. Daar heeft hij een onwelkome ontmoeting met Evert Turlings, de NSB-zoon van zijn buurman-drogist uit Voorschoten. Thurlings zegt dat hij Osewoudt eerder die middag in Haarlem heeft gezien, maar die beseft dat hij verward wordt met Dorbeck, die buiten in de Houtstraat op wacht stond. De tweede scène speelt zich af in Lunteren, waar de landverrader Lagendaal uit de weg geruimd moet worden. Om die missie tot een goed einde te brengen moet Osewoudt eerst een jeugdleidster van de Nationale Jeugdstorm en ook nog Lagendaals vrouw vermoorden. Tussen Haarlem en Lunteren ligt vier jaar en in beide gevallen handelt Osewoudt in opdracht van Dorbeck, een man van onduidelijke komaf met wie hij aan het begin van de oorlog enkele keren contact heeft gehad – uiterlijk zijn evenbeeld, maar psychologisch zijn tegenpool. Dorbeck heeft altijd haast, legt nooit iets uit (‘Een andere keer’) en laat in de tussenliggende vier jaar niets van zich horen. Toch aarzelt Osewoudt geen moment om ook Dorbecks tweede liquidatie-opdracht uit te voeren.

Ik weet niet meer wanneer het me opviel, maar in de Haarlemse scène zou je de ontmoeting van Osewoudt met de NSB-zoon in Zandvoort ‘wel erg toevallig’ kunnen noemen. (Hij heeft hem ook al in de tram gezien, maar hem toen kunnen ontlopen.) Is het aannemelijk dat iemand die in Voorschoten woont op een smoorhete julidag in Zandvoort gaat zwemmen? Maar dat is dan ook de enige iets te grote toevalligheid die ik in het boek kan ontdekken. Ook bij de laatste herlezing viel me weer op hoe razend knap het verhaal in elkaar zit. Voor elk van de schier oneindige serie misverstanden die Osewoudt weet op te roepen bestaat naast zijn eigen uitleg een even geloofwaardige variant à charge. Rond Osewoudt ontvouwt zich een enorm spinsel van halve en bijna-waarheden. Iedereen die zijn pad kruist gebruikt daaruit precies datgene wat zijn eigen belang dient. Daarom worden Osewoudt’s acties steeds in diens nadeel uitgelegd – en dat maakt hem uiteindelijk machteloos. Maar twijfel kent hij niet, ook niet als hij met voor hem zwaar belastende feiten en interpretaties wordt geconfronteerd. Hij moest Dorbeck gehoorzamen – en niemand die hem daartoe heeft gedwongen.

Het lukt Osewoudt niet om Dorbeck’s bestaan te bewijzen. En dat terwijl de militaire autoriteiten hem eigenlijk niet onwelwillend gezind zijn en hem in elk geval volop gelegenheid geven om aan te tonen dat hij een verzetsheld en geen verrader en oplichter is. De enige die Osewoudt recht in z’n gezicht zegt dat hij niets van zijn Dorbeck-verhaal gelooft is dokter Lichtenau, de psychiater die ooit zijn moeder behandelde. Een typische aanhanger van de psycho-analyse, die denkt dat de spanningen van de oorlog Osewoudt hebben verleid in iets te geloven dat er helemaal niet was. Hij wil een rapport opmaken voor de rechters dat Dorbeck maar een waan is geweest, een illusie. Maar Osewoudt wil vanzelfsprekend niets van deze visie weten en beroept zich voor de zoveelste maal op het bestaan van de Leica, die zijn onschuld zal aantonen. Die bevat immers een foto waarop hij en Dorbeck samen staan, naast elkaar? Maar uiteindelijk blijkt de Leica waardeloos – net als de weinige andere getuigen à décharge: het lijk zonder tanden en kiezen van Jagtman (die mogelijk Dorbeck was) en het in Osewoudt’s tuin teruggevonden uniform dat Dorbeck daar bij een van zijn bezoekjes heeft achtergelaten (maar dat in staat van ontbinding verkeert). Verder is er niets: alle mensen die Dorbeck hebben gekend zijn dood of onbereikbaar. Op één na: de NSB-zoon die Dorbeck in Haarlem heeft gezien. Maar wie zal hem geloven?

Net als Osewoudt is Hermans dood, maar desondanks is hij aan een internationale revival bezig. De Franse uitgever Gallimard gaat De Donkere Kamer van Damocles (en ook Nooit Meer Slapen) in nieuwe vertalingen uitbrengen. In Duitsland zijn kort geleden al drie romans (waaronder De Donkere Kamer) in een vernieuwde vertaling verschenen; een vierde volgt dit jaar. In besprekingen in de Duitse pers werd Hermans vergeleken met Céline en Kafka. Die moet ik dus ook weer gaan lezen.

© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Als de schijn tegen je is Henk Bergman
0111 Als de schijn ..Een paar jaar geleden overkwam me het volgende. Ik had een afspraak voor een interview met oud-minister Hans Wijers, die na zijn periode bij Economische Zaken teruggekeerd was bij de Boston Consulting Group. Het gesprek zou gaan over de Nieuwe Economie – waarvan Wijers een vurig, maar genuanceerd aanhanger was. Vijf minuten voor het tijdstip van de afspraak meldde ik me aan de balie van de mooie BCG-kantoorvilla in Soest. De secretaresse werd gewaarschuwd en kwam direct naar me toe: of ik even wilde wachten, want Wijers was nog internationaal aan het bellen. Natuurlijk wilde ik dat. Ik ging zitten, keek mijn vragen nog eens door en besloot om de extra tijd ook te gebruiken voor preventief WC-bezoek. Vanuit de gang liep ik de toiletruimte binnen. Ik zag een wastafel en één andere deur. Toen ik die opende deinsde ik terug. De pot was van onder tot boven ondergescheten en de bijbehorende stank benam me even de adem. Van de ergste schrik bekomen liep ik snel weer de gang op. Juist op dat moment kwam Wijers zijn schuin tegenover het toilet gelegen kamer uit en liep op me toe. We begroetten elkaar en hij zei: “Ga vast naar binnen, ik moet zelf ook nog even naar de WC.” Hij liep het toilet binnen. Ik kreunde inwendig. Het was duidelijk: hij had me die WC uit zien komen en zou denken dat ik die pot bevuild had.

Waarom vertel ik dit verhaal? Omdat het een mooi voorbeeld is hoe je tegen je wil en buiten je schuld in vervelende en zelfs compromitterende situaties terecht kunt komen. Stel dat Wijers er mij op aangesproken had (“Heeft u last van uw maag?”), dan had ik mijn onschuld niet kunnen aantonen – ik zou slechts kunnen ontkennen. De situatie deed me direct denken aan de De Donkere Kamer van Damocles, waarin het fenomeen van ‘logische conclusies uit onjuiste veronderstellingen’ tot het uiterste is doorgevoerd. Ik las dat boek – het verscheen in 1958 – voor het eerst in 1962, dus vóór de veelbesproken en omstreden filmversie van Fons Rademakers (Als Twee Druppels Water) uit 1963. In mijn boekenkast staat de negende druk uit 1970, uitgegeven door G.A. van Oorschot.

In 42 jaar heb ik De Donkere Kamer (die inmiddels aan de 31e druk toe is) een keer of zeven herlezen. De laatste keer was een paar weken geleden. Elke nieuwe leesronde begint met een klein ritueel: ik kijk of de laatste zin van het boek er nog steeds zo staat als ik me herinner. “Maar aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had.” Die zin kende ik al uit m’n hoofd toen ik het boek nog niet eens gelezen had. Een klasgenoot van me las hem voor als slot van zijn spreekbeurt over De Donkere Kamer. Spreekbeurt en afsluitende zin maakten indruk op me en ik herinner me dat ik meteen na schooltijd naar de bibliotheek ging om te zien of het boek beschikbaar was. Het stond er en dus kon ik me nog dezelfde dag verder verdiepen in de wonderbaarlijke relatie tussen Osewoudt en Dorbeck. Merkwaardige namen natuurlijk. Hermans heeft in een interview eens gezegd dat hij Dorbeck uit een universiteitsgids heeft gehaald en dat Osewoudt echt bestond: er was een winkel in centrale verwarmingsapparaten in Den Haag die zo heette. Ik keek pas geleden even in de nationale telefoongids op internet: de naam Osewoudt komt er elf keer in voor tegen Dorbeck negen keer.

Twee scènes in De Donkere Kamer treffen me elke keer weer, waarschijnlijk omdat ik beide locaties zo goed ken. De eerste begint in Haarlem, waar Osewoudt samen met ene Zéwüster in de Kleine Houtstraat 32 een bloedstollende liquidatie uitvoert. Hij maakt zich daarna uit de voeten door op de toevallig voorbij komende tram naar Zandvoort te springen. Daar heeft hij een onwelkome ontmoeting met Evert Turlings, de NSB-zoon van zijn buurman-drogist uit Voorschoten. Thurlings zegt dat hij Osewoudt eerder die middag in Haarlem heeft gezien, maar die beseft dat hij verward wordt met Dorbeck, die buiten in de Houtstraat op wacht stond. De tweede scène speelt zich af in Lunteren, waar de landverrader Lagendaal uit de weg geruimd moet worden. Om die missie tot een goed einde te brengen moet Osewoudt eerst een jeugdleidster van de Nationale Jeugdstorm en ook nog Lagendaals vrouw vermoorden. Tussen Haarlem en Lunteren ligt vier jaar en in beide gevallen handelt Osewoudt in opdracht van Dorbeck, een man van onduidelijke komaf met wie hij aan het begin van de oorlog enkele keren contact heeft gehad – uiterlijk zijn evenbeeld, maar psychologisch zijn tegenpool. Dorbeck heeft altijd haast, legt nooit iets uit (‘Een andere keer’) en laat in de tussenliggende vier jaar niets van zich horen. Toch aarzelt Osewoudt geen moment om ook Dorbecks tweede liquidatie-opdracht uit te voeren.

Ik weet niet meer wanneer het me opviel, maar in de Haarlemse scène zou je de ontmoeting van Osewoudt met de NSB-zoon in Zandvoort ‘wel erg toevallig’ kunnen noemen. (Hij heeft hem ook al in de tram gezien, maar hem toen kunnen ontlopen.) Is het aannemelijk dat iemand die in Voorschoten woont op een smoorhete julidag in Zandvoort gaat zwemmen? Maar dat is dan ook de enige iets te grote toevalligheid die ik in het boek kan ontdekken. Ook bij de laatste herlezing viel me weer op hoe razend knap het verhaal in elkaar zit. Voor elk van de schier oneindige serie misverstanden die Osewoudt weet op te roepen bestaat naast zijn eigen uitleg een even geloofwaardige variant à charge. Rond Osewoudt ontvouwt zich een enorm spinsel van halve en bijna-waarheden. Iedereen die zijn pad kruist gebruikt daaruit precies datgene wat zijn eigen belang dient. Daarom worden Osewoudt’s acties steeds in diens nadeel uitgelegd – en dat maakt hem uiteindelijk machteloos. Maar twijfel kent hij niet, ook niet als hij met voor hem zwaar belastende feiten en interpretaties wordt geconfronteerd. Hij moest Dorbeck gehoorzamen – en niemand die hem daartoe heeft gedwongen.

Het lukt Osewoudt niet om Dorbeck’s bestaan te bewijzen. En dat terwijl de militaire autoriteiten hem eigenlijk niet onwelwillend gezind zijn en hem in elk geval volop gelegenheid geven om aan te tonen dat hij een verzetsheld en geen verrader en oplichter is. De enige die Osewoudt recht in z’n gezicht zegt dat hij niets van zijn Dorbeck-verhaal gelooft is dokter Lichtenau, de psychiater die ooit zijn moeder behandelde. Een typische aanhanger van de psycho-analyse, die denkt dat de spanningen van de oorlog Osewoudt hebben verleid in iets te geloven dat er helemaal niet was. Hij wil een rapport opmaken voor de rechters dat Dorbeck maar een waan is geweest, een illusie. Maar Osewoudt wil vanzelfsprekend niets van deze visie weten en beroept zich voor de zoveelste maal op het bestaan van de Leica, die zijn onschuld zal aantonen. Die bevat immers een foto waarop hij en Dorbeck samen staan, naast elkaar? Maar uiteindelijk blijkt de Leica waardeloos – net als de weinige andere getuigen à décharge: het lijk zonder tanden en kiezen van Jagtman (die mogelijk Dorbeck was) en het in Osewoudt’s tuin teruggevonden uniform dat Dorbeck daar bij een van zijn bezoekjes heeft achtergelaten (maar dat in staat van ontbinding verkeert). Verder is er niets: alle mensen die Dorbeck hebben gekend zijn dood of onbereikbaar. Op één na: de NSB-zoon die Dorbeck in Haarlem heeft gezien. Maar wie zal hem geloven?

Net als Osewoudt is Hermans dood, maar desondanks is hij aan een internationale revival bezig. De Franse uitgever Gallimard gaat De Donkere Kamer van Damocles (en ook Nooit Meer Slapen) in nieuwe vertalingen uitbrengen. In Duitsland zijn kort geleden al drie romans (waaronder De Donkere Kamer) in een vernieuwde vertaling verschenen; een vierde volgt dit jaar. In besprekingen in de Duitse pers werd Hermans vergeleken met Céline en Kafka. Die moet ik dus ook weer gaan lezen.
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2