archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Ranke, Graves en Claudius de Pompoen Willem Minderhout

0410VG LitWM
Ranke
In De fabuleuze veertiende eeuw (Leunstoel 5, Jaargang 4) beweerde ik dat Barbara Tuchman in de Rankeaanse traditie staat. Dit is niet alleen een tikkie pompeus maar ook niet geheel juist. Een navolger van Ranke zou nooit en te nimmer een boek als Tuchmans March of Folly hebben kunnen schrijven. In dat boek zet Tuchman alle heersers – van Troje tot Vietnam – te kijk als dwazen, die tegen beter weten in een politiek voeren die tot mislukken gedoemd is. Volgens Ranke was might altijd right en zeker geen folly.

Leopold von Ranke (1795 – 1886) was zonder twijfel één van de beroemdste historici van de negentiende eeuw. Die faam ontleende hij niet alleen aan de talloze boeken die hij schreef maar vooral aan zijn – voor die tijd – vernieuwende methode, die hij objectieve geschiedschrijving noemde. Het verleden moest niet be- en zeker niet veroordeeld worden, de taak van de geschiedschrijver was om te tonen hoe het eigenlijk geweest was. Dit is tegelijkertijd het enige wat volgens mij momenteel nog van Ranke bekend is buiten de kringen van vakhistorici en historiografen (geschiedschrijvers van de geschiedschrijving). Naast zeigen wie es eigentlich gewesen war kan een enkele erudiet misschien ook nog de slagzin jede Epoche ist unmittelbar zu Gott reproduceren, dat zoveel zou moeten betekenen dat ieder tijdperk naar zijn eigen maatstaven gemeten moet worden.

Ook Ranke’s objectieve geschiedschrijving bleek net zo aan slijtage onderhevig te zijn als de geschiedschrijving van zijn tijdgenoten. Dat is een teken dat ook zijn methode tijdgebonden en dus subjectief was. Als er nog historici van voor 1900 gelezen worden, dan komt dat volgens mij voornamelijk door de stijl waarin zij schreven. Historici als Gibbon worden vooral nog gelezen omdat het meeslepende schrijvers zijn, die prachtige literatuur voortbrachten. Ranke was trouwens nooit onomstreden. Karl Marx, wiens boezemvriend Friedrich Engels nog bij Ranke in de klas had gezeten, noemde zijn werk een spielende Anekdotenkrämerei und die Rückführung aller groszen Ereignisse auf Kleinigkeiten und Lausereien. Maar Marx had natuurlijk wel vaker kritiek op zijn tijdgenoten.

Onze eigen grote historicus Pieter Geyl (is er van hem nog wel iets in druk verkrijgbaar?) laat in een mooi opstel over Ranke zien dat Marx in zijn kritiek bepaald niet alleen stond. Rankes objectieve aanpak leidde volgens veel van zijn tijdgenoten tot kleurloze geschiedschrijving, waaruit de geschiedschrijver zelf verdwenen was. De historicus zou zich volgens hen juist als rechter van het verleden moeten opstellen. Geyl toont aan dat Ranke allesbehalve uit zijn werk verdwenen was. Ranke was er, als Pruisisch onderdaan, van overtuigd dat staten gedachten Gods waren; enigszins vergelijkbaar met de opvattingen van die andere Pruis, Hegel. De handelingen van staatslieden waren dus per definitie van Hogerhand gelegitimeerd. ‘Alles begrijpen, is alles vergeven,’ lijkt op Ranke van toepassing en ook dat is een subjectieve stellingname.
Geyl steekt overigens zijn bewondering voor Ranke niet onder stoelen of banken. Hij wijst de beschuldigingen die de aanleiding voor zijn opstel vormden, af dat Ranke door zijn kritiekloosheid tegenover de macht een wegbereider van het Nationaal Socialisme zou zijn geweest. Juist doordat hij geen partij koos beschreef hij ook de boosdoeners uit de geschiedenis als ‘mensen tenslotte, als hun slachtoffers en als wij, gevangen binnen de illusies van hun tijd, van hun volk, van hun soort, en gedreven ....’. Geyl, waarvan vooral de definitie van geschiedenis als ‘debat zonder einde’ bekend is gebleven, is uiteraard wel uit een ander hout gesneden. Hij was zich maar al te bewust van ieders – ook zijn eigen – subjectivisme. Dat stond overigens een hartstochtelijk verdediging van zijn eigen opvattingen niet in de weg. In tegendeel.

Ook Rankes achterneef moest, als ik dat uit zijn werk mag opmaken, niets van zijn oudooms objectivisme weten.

Graves
De Engelse schrijver en dichter Robert Graves is bij het grote publiek vooral bekend geworden door de prachtige TV-bewerking van zijn boeken I Claudius en Claudius the God door de BBC. Graves heette voluit ‘Robert von Ranke Graves’, zijn moeder was een nichtje van de oude Leopold.

Deze boeken, een fictieve autobiografie van de voor een idioot versleten Romeinse keizer Claudius, zijn gebaseerd op beschrijvingen van historici uit de Oudheid, waaronder tijdgenoten van de keizer als Suetonius. Suetonius schrijft dat Claudius zelf zijn idiote gedrag verklaarde uit angst om door zijn voorgangers, zijn oom Tiberius en zijn neef Caligula, ter dood te worden gebracht. Niemand nam deze verklaring volgens Suetonius serieus. Hijzelf moet ook niets van Claudius weten. Hij illustreert de gekte van de keizer onder meer door te verhalen hoe hij mensen voor een etentje uitnodigt, die hij kort tevoren had laten executeren.

Graves baseert zijn hele verhaal op het uitgangspunt dat Claudius wél de waarheid sprak en slechts uit lijfsbehoud de nar uithing. Daar is op zich veel voor te zeggen gezien het droeve lot dat veel van zijn familieleden die zich normaler gedroegen trof. In werkelijkheid zou hij een intelligente en goedbedoelende man geweest zijn. Hij neemt ook de door Suetonius gehekelde ‘onwetendheid’ over de misstanden aan zijn hof serieus. Claudius wist, als je Graves verhaallijn voor waar aanneemt, in veel gevallen echt van niets. Het was zijn entourage van corrupte vrijgelaten slaven die, zonder zijn toestemming en zonder hem te informeren, een schrikbewind uitoefende.

Het levert, in boekvorm en op TV, prachtig drama op, maar objectieve geschiedschrijving volgens het recept van zijn oudoom is het niet. Het zou voor de oude Ranke waarschijnlijk ook niet makkelijk zijn geweest om zijn lankmoedige houding tegenover machthebbers te handhaven, want als iets door de march of folly van het Romeinse keizerrijk geïllustreerd wordt is het wel dat absolute macht absoluut corrumpeert. (Hoewel: ondanks al die willekeur, corruptie en wreedheid bloeide een grote beschaving op. Geschiedenis blijft een discussie zonder eind.)

Graves’reconstructie zou overigens wel waar kunnen zijn want hij baseert alles op feiten zoals die zijn overgeleverd. Hij kleurt die feiten in en vult ze aan vanuit een positieve visie op Claudius. Daardoor lost hij nog een ander historisch raadsel op. Claudius had zijn aangenomen zoon Nero als opvolger aangewezen en niet zijn eigen zoon Britannicus. Volgens Graves vreesde Claudius voor Britannicus’ leven als hij hem openlijk als troonopvolger zou behandelen. Hij verwaarloosde hem juist uit bezorgdheid en liefde, een zelfopoffering die ook Britannicus zelf een raadsel was. Toen hij zich uiteindelijk openlijk met Britannicus wilde verzoenen (een voorval dat ook door Suetonius wordt genoemd) bleek dat zijn vrees niet ongegrond was: Claudius werd vergiftigd door zijn vrouw Agrippina, de moeder van zijn opvolger Nero, voordat hij Brittanicus tot erfgenaam kon benoemen. (Uiteraard zou Britannicus zijn vader niet lang overleven. Nero liet ook hem, vlak voor zijn veertiende verjaardag, vergiftigen.) 

Claudius de Pompoen
Het nadeel van een fictieve biografie is dat je de dood van de hoofdpersoon niet door de hoofdpersoon zelf kunt laten beschrijven. Graves lost dit in Claudius the God op door achter in het boek een drietal originele bronnen van Dio Cassius, Tacitus en Suetonius en een satire, De Pompoenificatie van Claudius, die wordt toegeschreven aan Seneca, op te nemen.

Seneca was de raadsman van Claudius’ opvolger Nero. Die positie zou hem nog bezuren. Hij werd uiteindelijk door zijn broodheer gedwongen om zelfmoord te plegen. In de overlevering staat hij op basis van zijn geschriften, maar misschien vooral door de kalme wijze waarop hij aan Nero’s laatste wens gevolg gaf, bekend als een wijs man, een stoïcijns filosoof. Seneca’s satire De Pompoenificatie van Claudius is echter alles behalve een stoïcijns essay. Het is een platvloers schotschrift, waarin Claudius als een volkomen idioot en een rabiate moordenaar wordt weggezet. Uiteraard is die visie op zijn minst net zo valide als Graves’ aanname van het tegendeel. Twijfel blijft gerechtvaardigd, want al was Seneca een tijdgenoot en ooggetuige, hij was ook een partijganger van Nero. Bovendien had hij in andere geschriften Claudius juist hemelhoog geprezen. Zijn grafrede voor Claudius was zelfs zo lovend dat volgens Tacitus het publiek in lachen uitbarstte.

De titel ‘Pompoenificatie’ is in het Grieks ‘Apocolocyntosis’. Dit is een woordspeling op ‘Apotheosis’, wat ‘vergoddelijking’, of liever ‘God wording’ betekent. Zoals u weet werden Romeinse keizers na hun dood in de rijen der Goden opgenomen. Helaas is Claudius een ander lot beschoren, want hij wordt de onderwereld in gesleept. Ik vind ‘Apocolocyntosis’ een wat moeizame woordspeling. Zit er niet meer achter het gebruik van het woord pompoen? Het schotschrift van Seneca geeft geen enkele aanwijzing. Ook in de drie andere fragmenten komt het woord pompoen niet voor. De beschrijving van de doodsoorzaak is in alle fragmenten vrijwel hetzelfde: Claudius, een enorme smulpaap, had een bord vergiftigde paddestoelen gegeten dat hem was aangereikt door zijn liefhebbende echtgenote Agrippina.

Het antwoord zit wellicht in een voetnoot in het door Graves zelf vertaalde boek The Twelve Caesars van Suetonius. Graves verwijst in die noot naar een studie van Mr. and Mrs. Gordon Watson waarin overtuigend zou zijn aangetoond dat Claudius aanvankelijk met een portie eetbare boleten, die in een saus van giftige boleten werd opgediend, werd vergiftigd. Toen hij alles uitbraakte zou hij een tweede keer zijn vergiftigd met het sap van de Palestijnse wilde pompoen, ook wel colocynth geheten.

Zou Seneca dit geweten hebben?

Bronnen
Barbara W. Tuchman, The March of Folly: From Troy to Vietnam, Ballantine New York, 1985
Pieter Geyl, ‘Ranke in het licht van de catastrofe’ (1953), Verzamelde Opstellen 4, Aula/Spectrum, Utrecht, Antwerpen 1978.
Gustav Mayer, Friedrich Engels, eine Biographie, Ullstein, Frankfurt, Berlijn, Wenen, 1975
Suetonius (vert. Robert Graves), The Twelve Caesars, Penguin Harmondsworth, 1967 (1957)
Robert Graves, I Claudius, Penguin Harmondsworth z.j. (1934)
Robert Graves, Claudius the God, Penguin Harmondsworth z.j. (1934)
 
**********************************************
Penguins bij Meermanno! Ga naar www.meermanno.nl


© 2007 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Ranke, Graves en Claudius de Pompoen Willem Minderhout
0410VG LitWM
Ranke
In De fabuleuze veertiende eeuw (Leunstoel 5, Jaargang 4) beweerde ik dat Barbara Tuchman in de Rankeaanse traditie staat. Dit is niet alleen een tikkie pompeus maar ook niet geheel juist. Een navolger van Ranke zou nooit en te nimmer een boek als Tuchmans March of Folly hebben kunnen schrijven. In dat boek zet Tuchman alle heersers – van Troje tot Vietnam – te kijk als dwazen, die tegen beter weten in een politiek voeren die tot mislukken gedoemd is. Volgens Ranke was might altijd right en zeker geen folly.

Leopold von Ranke (1795 – 1886) was zonder twijfel één van de beroemdste historici van de negentiende eeuw. Die faam ontleende hij niet alleen aan de talloze boeken die hij schreef maar vooral aan zijn – voor die tijd – vernieuwende methode, die hij objectieve geschiedschrijving noemde. Het verleden moest niet be- en zeker niet veroordeeld worden, de taak van de geschiedschrijver was om te tonen hoe het eigenlijk geweest was. Dit is tegelijkertijd het enige wat volgens mij momenteel nog van Ranke bekend is buiten de kringen van vakhistorici en historiografen (geschiedschrijvers van de geschiedschrijving). Naast zeigen wie es eigentlich gewesen war kan een enkele erudiet misschien ook nog de slagzin jede Epoche ist unmittelbar zu Gott reproduceren, dat zoveel zou moeten betekenen dat ieder tijdperk naar zijn eigen maatstaven gemeten moet worden.

Ook Ranke’s objectieve geschiedschrijving bleek net zo aan slijtage onderhevig te zijn als de geschiedschrijving van zijn tijdgenoten. Dat is een teken dat ook zijn methode tijdgebonden en dus subjectief was. Als er nog historici van voor 1900 gelezen worden, dan komt dat volgens mij voornamelijk door de stijl waarin zij schreven. Historici als Gibbon worden vooral nog gelezen omdat het meeslepende schrijvers zijn, die prachtige literatuur voortbrachten. Ranke was trouwens nooit onomstreden. Karl Marx, wiens boezemvriend Friedrich Engels nog bij Ranke in de klas had gezeten, noemde zijn werk een spielende Anekdotenkrämerei und die Rückführung aller groszen Ereignisse auf Kleinigkeiten und Lausereien. Maar Marx had natuurlijk wel vaker kritiek op zijn tijdgenoten.

Onze eigen grote historicus Pieter Geyl (is er van hem nog wel iets in druk verkrijgbaar?) laat in een mooi opstel over Ranke zien dat Marx in zijn kritiek bepaald niet alleen stond. Rankes objectieve aanpak leidde volgens veel van zijn tijdgenoten tot kleurloze geschiedschrijving, waaruit de geschiedschrijver zelf verdwenen was. De historicus zou zich volgens hen juist als rechter van het verleden moeten opstellen. Geyl toont aan dat Ranke allesbehalve uit zijn werk verdwenen was. Ranke was er, als Pruisisch onderdaan, van overtuigd dat staten gedachten Gods waren; enigszins vergelijkbaar met de opvattingen van die andere Pruis, Hegel. De handelingen van staatslieden waren dus per definitie van Hogerhand gelegitimeerd. ‘Alles begrijpen, is alles vergeven,’ lijkt op Ranke van toepassing en ook dat is een subjectieve stellingname.
Geyl steekt overigens zijn bewondering voor Ranke niet onder stoelen of banken. Hij wijst de beschuldigingen die de aanleiding voor zijn opstel vormden, af dat Ranke door zijn kritiekloosheid tegenover de macht een wegbereider van het Nationaal Socialisme zou zijn geweest. Juist doordat hij geen partij koos beschreef hij ook de boosdoeners uit de geschiedenis als ‘mensen tenslotte, als hun slachtoffers en als wij, gevangen binnen de illusies van hun tijd, van hun volk, van hun soort, en gedreven ....’. Geyl, waarvan vooral de definitie van geschiedenis als ‘debat zonder einde’ bekend is gebleven, is uiteraard wel uit een ander hout gesneden. Hij was zich maar al te bewust van ieders – ook zijn eigen – subjectivisme. Dat stond overigens een hartstochtelijk verdediging van zijn eigen opvattingen niet in de weg. In tegendeel.

Ook Rankes achterneef moest, als ik dat uit zijn werk mag opmaken, niets van zijn oudooms objectivisme weten.

Graves
De Engelse schrijver en dichter Robert Graves is bij het grote publiek vooral bekend geworden door de prachtige TV-bewerking van zijn boeken I Claudius en Claudius the God door de BBC. Graves heette voluit ‘Robert von Ranke Graves’, zijn moeder was een nichtje van de oude Leopold.

Deze boeken, een fictieve autobiografie van de voor een idioot versleten Romeinse keizer Claudius, zijn gebaseerd op beschrijvingen van historici uit de Oudheid, waaronder tijdgenoten van de keizer als Suetonius. Suetonius schrijft dat Claudius zelf zijn idiote gedrag verklaarde uit angst om door zijn voorgangers, zijn oom Tiberius en zijn neef Caligula, ter dood te worden gebracht. Niemand nam deze verklaring volgens Suetonius serieus. Hijzelf moet ook niets van Claudius weten. Hij illustreert de gekte van de keizer onder meer door te verhalen hoe hij mensen voor een etentje uitnodigt, die hij kort tevoren had laten executeren.

Graves baseert zijn hele verhaal op het uitgangspunt dat Claudius wél de waarheid sprak en slechts uit lijfsbehoud de nar uithing. Daar is op zich veel voor te zeggen gezien het droeve lot dat veel van zijn familieleden die zich normaler gedroegen trof. In werkelijkheid zou hij een intelligente en goedbedoelende man geweest zijn. Hij neemt ook de door Suetonius gehekelde ‘onwetendheid’ over de misstanden aan zijn hof serieus. Claudius wist, als je Graves verhaallijn voor waar aanneemt, in veel gevallen echt van niets. Het was zijn entourage van corrupte vrijgelaten slaven die, zonder zijn toestemming en zonder hem te informeren, een schrikbewind uitoefende.

Het levert, in boekvorm en op TV, prachtig drama op, maar objectieve geschiedschrijving volgens het recept van zijn oudoom is het niet. Het zou voor de oude Ranke waarschijnlijk ook niet makkelijk zijn geweest om zijn lankmoedige houding tegenover machthebbers te handhaven, want als iets door de march of folly van het Romeinse keizerrijk geïllustreerd wordt is het wel dat absolute macht absoluut corrumpeert. (Hoewel: ondanks al die willekeur, corruptie en wreedheid bloeide een grote beschaving op. Geschiedenis blijft een discussie zonder eind.)

Graves’reconstructie zou overigens wel waar kunnen zijn want hij baseert alles op feiten zoals die zijn overgeleverd. Hij kleurt die feiten in en vult ze aan vanuit een positieve visie op Claudius. Daardoor lost hij nog een ander historisch raadsel op. Claudius had zijn aangenomen zoon Nero als opvolger aangewezen en niet zijn eigen zoon Britannicus. Volgens Graves vreesde Claudius voor Britannicus’ leven als hij hem openlijk als troonopvolger zou behandelen. Hij verwaarloosde hem juist uit bezorgdheid en liefde, een zelfopoffering die ook Britannicus zelf een raadsel was. Toen hij zich uiteindelijk openlijk met Britannicus wilde verzoenen (een voorval dat ook door Suetonius wordt genoemd) bleek dat zijn vrees niet ongegrond was: Claudius werd vergiftigd door zijn vrouw Agrippina, de moeder van zijn opvolger Nero, voordat hij Brittanicus tot erfgenaam kon benoemen. (Uiteraard zou Britannicus zijn vader niet lang overleven. Nero liet ook hem, vlak voor zijn veertiende verjaardag, vergiftigen.) 

Claudius de Pompoen
Het nadeel van een fictieve biografie is dat je de dood van de hoofdpersoon niet door de hoofdpersoon zelf kunt laten beschrijven. Graves lost dit in Claudius the God op door achter in het boek een drietal originele bronnen van Dio Cassius, Tacitus en Suetonius en een satire, De Pompoenificatie van Claudius, die wordt toegeschreven aan Seneca, op te nemen.

Seneca was de raadsman van Claudius’ opvolger Nero. Die positie zou hem nog bezuren. Hij werd uiteindelijk door zijn broodheer gedwongen om zelfmoord te plegen. In de overlevering staat hij op basis van zijn geschriften, maar misschien vooral door de kalme wijze waarop hij aan Nero’s laatste wens gevolg gaf, bekend als een wijs man, een stoïcijns filosoof. Seneca’s satire De Pompoenificatie van Claudius is echter alles behalve een stoïcijns essay. Het is een platvloers schotschrift, waarin Claudius als een volkomen idioot en een rabiate moordenaar wordt weggezet. Uiteraard is die visie op zijn minst net zo valide als Graves’ aanname van het tegendeel. Twijfel blijft gerechtvaardigd, want al was Seneca een tijdgenoot en ooggetuige, hij was ook een partijganger van Nero. Bovendien had hij in andere geschriften Claudius juist hemelhoog geprezen. Zijn grafrede voor Claudius was zelfs zo lovend dat volgens Tacitus het publiek in lachen uitbarstte.

De titel ‘Pompoenificatie’ is in het Grieks ‘Apocolocyntosis’. Dit is een woordspeling op ‘Apotheosis’, wat ‘vergoddelijking’, of liever ‘God wording’ betekent. Zoals u weet werden Romeinse keizers na hun dood in de rijen der Goden opgenomen. Helaas is Claudius een ander lot beschoren, want hij wordt de onderwereld in gesleept. Ik vind ‘Apocolocyntosis’ een wat moeizame woordspeling. Zit er niet meer achter het gebruik van het woord pompoen? Het schotschrift van Seneca geeft geen enkele aanwijzing. Ook in de drie andere fragmenten komt het woord pompoen niet voor. De beschrijving van de doodsoorzaak is in alle fragmenten vrijwel hetzelfde: Claudius, een enorme smulpaap, had een bord vergiftigde paddestoelen gegeten dat hem was aangereikt door zijn liefhebbende echtgenote Agrippina.

Het antwoord zit wellicht in een voetnoot in het door Graves zelf vertaalde boek The Twelve Caesars van Suetonius. Graves verwijst in die noot naar een studie van Mr. and Mrs. Gordon Watson waarin overtuigend zou zijn aangetoond dat Claudius aanvankelijk met een portie eetbare boleten, die in een saus van giftige boleten werd opgediend, werd vergiftigd. Toen hij alles uitbraakte zou hij een tweede keer zijn vergiftigd met het sap van de Palestijnse wilde pompoen, ook wel colocynth geheten.

Zou Seneca dit geweten hebben?

Bronnen
Barbara W. Tuchman, The March of Folly: From Troy to Vietnam, Ballantine New York, 1985
Pieter Geyl, ‘Ranke in het licht van de catastrofe’ (1953), Verzamelde Opstellen 4, Aula/Spectrum, Utrecht, Antwerpen 1978.
Gustav Mayer, Friedrich Engels, eine Biographie, Ullstein, Frankfurt, Berlijn, Wenen, 1975
Suetonius (vert. Robert Graves), The Twelve Caesars, Penguin Harmondsworth, 1967 (1957)
Robert Graves, I Claudius, Penguin Harmondsworth z.j. (1934)
Robert Graves, Claudius the God, Penguin Harmondsworth z.j. (1934)
 
**********************************************
Penguins bij Meermanno! Ga naar www.meermanno.nl
© 2007 Willem Minderhout
powered by CJ2