archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Jules Deelder Hans Knegtmans

0113 Hoe vertel ik ...
Aan het eind van de DVD-documentaire Jazz is My Religion (te koop en te huur) legt Simon Vinkenoog uit wat de tragiek van Jules Deelders dichterschap is. Men herkent en erkent hem als performer en deejay, maar er zijn nooit ‘scripties of ander serieus werk’ over zijn dichtkunst verschenen. Als Vinkenoog gelijk heeft, lijkt me de verklaring van die omissie niet al te moeilijk. Deelders poëzie bevat weinig memorabele gedachten of formuleringen. Zijn lofzang aan de jazz waarmee de film begint, gaat als volgt:
 
Jazz is. Jazz leeft. Gebeurt. Beweegt. Jazz neemt. Jazz geeft. Jazz weet. Jazz spreekt. Jazz doet. Jazz laat. Jazz komt. Jazz gaat. Uniek. Muziek. Van vlees en bloed. Jazz waagt. Jazz wint. Breekt baan. Jazz bonkt. Jazz staat. Jazz valt. Is overal.
 
Het gedicht is nog in de verste verte niet klaar, maar het metrum, het soms wat kreupele rijm en zeker ook de thematiek zullen in de resterende passages niet meer veranderen.

Nu ja, we moeten het niet erger maken dan het is. Deelder gaat niet zichtbaar gebukt onder zijn onduidelijke status als kunstenaar. Een van de geïnterviewden, de wél diepgaand bestudeerde dichter en schrijver Remco Campert, roemt zijn tomeloze levenslust en nieuwsgierigheid. Niet het soort dichter die op zijn zolderkamer mistroostig en miskend uit het raam kijkt. Hij draagt zelfs een passage voor uit een gedicht voor zijn jongere collega: “Laat hem alsjeblieft zijn solo vol liefde voor het hilarische leven blijven blazen.” Als Campert zoiets moois over je schrijft, moet je wel iets van waarde en betekenis hebben volbracht.

Gelukkig gaat de documentaire van Gerard Wessel slechts marginaal over Deelders betekenis als dichter. Zelfs zijn kwaliteiten als performer van verhaaltjes worden nauwelijks belicht. Dat is maar goed ook, want de staccato uitgebraakte, onnoemelijk lange zinnen, gelardeerd met minstens even zovele bijzinnen, doen inmiddels aan als een gedateerd kunstje, ook al beleeft het jaren-tachtig publiek er zichtbaar plezier aan. Die Jules, denken ze, en laten zich graag bedelven onder de hopeloos ingewikkelde schrijfzinnen die zelfs voor lezers met kenners van syntaxis en grammatica moeilijk te volgen zijn, laat staan voor cafébezoekers met een glaasje op.

Nee, de titel ‘Jazz is My Religion’ moeten we letterlijk opvatten. Deelder beschrijft met smaak hoe hij in 1955 als tienjarige een feestje van zijn oudere zuster mocht bijwonen. Een van de bezoekers was net terug uit het verre Amerika en had liefst twee LP’s meegenomen, met muziek van Gerry Mulligan en Chet Baker. Zelf was Jules net toe aan onze nationale trots, de Dutch Swing College Band, en de Amerikaanse wanklanken gingen hem ver boven de pet: “Ik begreep er geen klote van, van die muziek, maar ik hoorde wel dat het niet niks was.”

Deelder toont de kijker een kolossaal wandrek, afgeladen met grammofoonplaten in alle soorten en maten: singeltjes, eepeetjes, 25 en 30 cm LP’s en zelfs een tweedehands collectie 78-toeren platen uit de vroege jaren vijftig of eerder. Hij is daarmee in de verste verte geen Nederlands recordhouder, maar voor deze verzameling hoeft geen enkele amateur zich te schamen. Hoe breed zijn belangstelling – en daardoor ook zijn collectie – is, blijkt uit de soundtrack van de film. We horen niet alleen de verplichte kost van Deelders generatie – Miles Davis, Art Blakey, Thelonious Monk, John Coltrane – maar ook relatief obscure muzikanten als Red Norvo, Cal Tjader, Cozy Cole en Herb Geller.

Bekend is dat Deelder in een moment van overmoed zichzelf tot drummer heeft gebombardeerd, en een combo oprichtte met de onwelluidende naam Me Reet. Ik heb zijn drumwerk éénmaal live mogen meemaken (of eigenlijk ‘moeten’: mijn toenmalige vriendin had me meegesleept) en was eerlijk gezegd blij, dat ik nooit met hem heb hoeven samenspelen. Opvallend genoegd oordeelt saxofonist Hans Dulfer een stuk milder over zijn muziekbroeder. Volgens hem heeft Deelder vaker en beter naar jazz geluisterd dan duizenden andere, technisch oneindig veel beter onderlegde drummers, die het gevoel voor het muziekgenre ontberen. Daardoor leggen ze niet de ‘juiste’ accenten, hoe onbeholpen uitgevoerd dan ook. Verder onthult Dulfer dat Jules zich het uiterlijk van een ‘echte’ drummer eigen heeft gemaakt aan de hand van een TV-optreden van de jazzpioniers Charlie Parker en Dizzy Gillespie. Voor deze gelegenheid werden zij begeleid door een gelegenheidsdrummer, wiens identiteit altijd verborgen is gebleven. “Jules heeft dat filmpje ook gezien.”

Jules en zijn jazzvriendjes werden niet alleen gegrepen door de mooie muziek maar evenzeer door het drugsgebruik van de toonaangevende muzikanten. Zijn liefde voor jazz bracht hem als vanzelf tot speedgebruik. Hij weet dat zijn idolen het eerder in de heroïne zochten, “maar dat accordeert niet met mij”. Niet iedereen in de documentaire is even blij met Deelders geromantiseerde opvattingen over het muzikantendom. Bandleider Willem Breuker bijvoorbeeld diskwalificeert dit als een opvatting van de buitenwacht, die voorbijgaat aan de realiteit van het vak.

Aan de andere kant is het ondenkbaar dat Deelder zo’n succesvolle – en competente – deejay zou zijn geworden zonder de kritiekloze adoratie van zijn jeugdhelden en hun vermeende levensstijl. Ik heb hem nooit live zijn muziek zien presenteren, maar de filmbeelden spreken boekdelen. Hier staat een jongen wiens middelbare schooltijd nog steeds niet is afgelopen. Die nog met hetzelfde enthousiasme naar de Blues March van Art Blakey luistert als in 1959. Een jongen met een mening waar Willem Breuker zich met hand en tand tegen zou verzetten: “D’r wordt altijd zwaar geouwehoerd over muziek, weet je wel, en negen van de tien keer is het onzin. Het enige wat je kan doen is d’r naar luisteren. En het pakt je of het pakt je niet en als het je eenmaal pakt, dan laat het je niet meer los.” Een romantische invalshoek. Maar wel een die een sympathieke documentaire oplevert.
 
 
**********************************************
De Leunstoel is gebouwd door Peppered.
Ga voor informatie over dat bureau naar: www.peppered.nl .


© 2006 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Jules Deelder Hans Knegtmans
0113 Hoe vertel ik ...
Aan het eind van de DVD-documentaire Jazz is My Religion (te koop en te huur) legt Simon Vinkenoog uit wat de tragiek van Jules Deelders dichterschap is. Men herkent en erkent hem als performer en deejay, maar er zijn nooit ‘scripties of ander serieus werk’ over zijn dichtkunst verschenen. Als Vinkenoog gelijk heeft, lijkt me de verklaring van die omissie niet al te moeilijk. Deelders poëzie bevat weinig memorabele gedachten of formuleringen. Zijn lofzang aan de jazz waarmee de film begint, gaat als volgt:
 
Jazz is. Jazz leeft. Gebeurt. Beweegt. Jazz neemt. Jazz geeft. Jazz weet. Jazz spreekt. Jazz doet. Jazz laat. Jazz komt. Jazz gaat. Uniek. Muziek. Van vlees en bloed. Jazz waagt. Jazz wint. Breekt baan. Jazz bonkt. Jazz staat. Jazz valt. Is overal.
 
Het gedicht is nog in de verste verte niet klaar, maar het metrum, het soms wat kreupele rijm en zeker ook de thematiek zullen in de resterende passages niet meer veranderen.

Nu ja, we moeten het niet erger maken dan het is. Deelder gaat niet zichtbaar gebukt onder zijn onduidelijke status als kunstenaar. Een van de geïnterviewden, de wél diepgaand bestudeerde dichter en schrijver Remco Campert, roemt zijn tomeloze levenslust en nieuwsgierigheid. Niet het soort dichter die op zijn zolderkamer mistroostig en miskend uit het raam kijkt. Hij draagt zelfs een passage voor uit een gedicht voor zijn jongere collega: “Laat hem alsjeblieft zijn solo vol liefde voor het hilarische leven blijven blazen.” Als Campert zoiets moois over je schrijft, moet je wel iets van waarde en betekenis hebben volbracht.

Gelukkig gaat de documentaire van Gerard Wessel slechts marginaal over Deelders betekenis als dichter. Zelfs zijn kwaliteiten als performer van verhaaltjes worden nauwelijks belicht. Dat is maar goed ook, want de staccato uitgebraakte, onnoemelijk lange zinnen, gelardeerd met minstens even zovele bijzinnen, doen inmiddels aan als een gedateerd kunstje, ook al beleeft het jaren-tachtig publiek er zichtbaar plezier aan. Die Jules, denken ze, en laten zich graag bedelven onder de hopeloos ingewikkelde schrijfzinnen die zelfs voor lezers met kenners van syntaxis en grammatica moeilijk te volgen zijn, laat staan voor cafébezoekers met een glaasje op.

Nee, de titel ‘Jazz is My Religion’ moeten we letterlijk opvatten. Deelder beschrijft met smaak hoe hij in 1955 als tienjarige een feestje van zijn oudere zuster mocht bijwonen. Een van de bezoekers was net terug uit het verre Amerika en had liefst twee LP’s meegenomen, met muziek van Gerry Mulligan en Chet Baker. Zelf was Jules net toe aan onze nationale trots, de Dutch Swing College Band, en de Amerikaanse wanklanken gingen hem ver boven de pet: “Ik begreep er geen klote van, van die muziek, maar ik hoorde wel dat het niet niks was.”

Deelder toont de kijker een kolossaal wandrek, afgeladen met grammofoonplaten in alle soorten en maten: singeltjes, eepeetjes, 25 en 30 cm LP’s en zelfs een tweedehands collectie 78-toeren platen uit de vroege jaren vijftig of eerder. Hij is daarmee in de verste verte geen Nederlands recordhouder, maar voor deze verzameling hoeft geen enkele amateur zich te schamen. Hoe breed zijn belangstelling – en daardoor ook zijn collectie – is, blijkt uit de soundtrack van de film. We horen niet alleen de verplichte kost van Deelders generatie – Miles Davis, Art Blakey, Thelonious Monk, John Coltrane – maar ook relatief obscure muzikanten als Red Norvo, Cal Tjader, Cozy Cole en Herb Geller.

Bekend is dat Deelder in een moment van overmoed zichzelf tot drummer heeft gebombardeerd, en een combo oprichtte met de onwelluidende naam Me Reet. Ik heb zijn drumwerk éénmaal live mogen meemaken (of eigenlijk ‘moeten’: mijn toenmalige vriendin had me meegesleept) en was eerlijk gezegd blij, dat ik nooit met hem heb hoeven samenspelen. Opvallend genoegd oordeelt saxofonist Hans Dulfer een stuk milder over zijn muziekbroeder. Volgens hem heeft Deelder vaker en beter naar jazz geluisterd dan duizenden andere, technisch oneindig veel beter onderlegde drummers, die het gevoel voor het muziekgenre ontberen. Daardoor leggen ze niet de ‘juiste’ accenten, hoe onbeholpen uitgevoerd dan ook. Verder onthult Dulfer dat Jules zich het uiterlijk van een ‘echte’ drummer eigen heeft gemaakt aan de hand van een TV-optreden van de jazzpioniers Charlie Parker en Dizzy Gillespie. Voor deze gelegenheid werden zij begeleid door een gelegenheidsdrummer, wiens identiteit altijd verborgen is gebleven. “Jules heeft dat filmpje ook gezien.”

Jules en zijn jazzvriendjes werden niet alleen gegrepen door de mooie muziek maar evenzeer door het drugsgebruik van de toonaangevende muzikanten. Zijn liefde voor jazz bracht hem als vanzelf tot speedgebruik. Hij weet dat zijn idolen het eerder in de heroïne zochten, “maar dat accordeert niet met mij”. Niet iedereen in de documentaire is even blij met Deelders geromantiseerde opvattingen over het muzikantendom. Bandleider Willem Breuker bijvoorbeeld diskwalificeert dit als een opvatting van de buitenwacht, die voorbijgaat aan de realiteit van het vak.

Aan de andere kant is het ondenkbaar dat Deelder zo’n succesvolle – en competente – deejay zou zijn geworden zonder de kritiekloze adoratie van zijn jeugdhelden en hun vermeende levensstijl. Ik heb hem nooit live zijn muziek zien presenteren, maar de filmbeelden spreken boekdelen. Hier staat een jongen wiens middelbare schooltijd nog steeds niet is afgelopen. Die nog met hetzelfde enthousiasme naar de Blues March van Art Blakey luistert als in 1959. Een jongen met een mening waar Willem Breuker zich met hand en tand tegen zou verzetten: “D’r wordt altijd zwaar geouwehoerd over muziek, weet je wel, en negen van de tien keer is het onzin. Het enige wat je kan doen is d’r naar luisteren. En het pakt je of het pakt je niet en als het je eenmaal pakt, dan laat het je niet meer los.” Een romantische invalshoek. Maar wel een die een sympathieke documentaire oplevert.
 
 
**********************************************
De Leunstoel is gebouwd door Peppered.
Ga voor informatie over dat bureau naar: www.peppered.nl .
© 2006 Hans Knegtmans
powered by CJ2