archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Aanspoelende walvissen Hans Knegtmans

0100 Aanspoelende walvissen
Mijn belangrijkste selectiecriterium tijdens het filmfestival van Rotterdam is, dat ik geen films wil zien die Nederlands ondertiteld zijn. Die zijn al aangekocht door een Nederlandse distributeur en komen dus vroeg of laat geheid in de bioscoop. Engels ondertiteld heeft mijn voorkeur. Soms is dat een film die daadwerkelijk al door een Angelsaksisch land gekocht is, soms betreft het een – vaak onbegrijpelijke of onbedoeld komische – ‘vertaling’, door bijvoorbeeld een Koreaanse scholier die een cursus Engels heeft gevolgd. In dat geval is het de bedoeling dat de inheemse festivalbezoekers behalve plaatjes kijken ook het verhaal kunnen volgen. Dat dit zelden lukt, ziet de goedgemutste festivalbezoeker graag door de vingers.
 
De Rotterdamse publiekslievelingen zijn juist altijd Nederlands ondertiteld. Ze zijn al in persvoorstellingen vertoond aan journalisten die er vervolgens iets aardigs over schreven en zo de belangstelling opwekten. Die films zie ik dus pas later. Dat is niet erg. Sterker nog, het geeft een perverse voldoening een film met een handvol andere bezoekers te zien in een reguliere filmhuisvoorstelling, wetend dat luttele weken geleden de festivalgangers elkaar nog onder de voet liepen om het meesterwerk te aanschouwen. Zo bezocht ik op een warme zondagavond Whale Rider, eerder al de meest geliefde film op het festival van Toronto en in 2003 de publieksfavoriet van het festival Rotterdam. Daar trok de film in drie uitverkochte voorstellingen meer dan 2000 bezoekers, een opmerkelijk contrast met de elf liefhebbers die met mij de weg naar het Haagse theater Babylon hadden gevonden.
 
Ik was benieuwd. Met publiekswinnaars is namelijk altijd iets mis. Eigenlijk ziet de festivalganger het liefst tranentrekkers die de schijn van kunstzinnigheid ophouden. Dus geen Hollywooddrama, maar wel feel good stuff waarvan de banaliteit niet meteen in het oog springt, zeker niet in de roes van het festival. La vita è bella bijvoorbeeld, of Pane e tulipani, of Tillsammens. Vaak laten ook recensenten zich inpakken door de low budget juweeltjes. Whale Rider gooit zo in Amerika hoge ogen bij de critici, een enkele zuurpruim als de recensent van The Village Voice daargelaten. Zelf had ik vanaf de eerste minuut de grootste moeite de diepere betekenis van de film – want die was er, dat zag een kind – te begrijpen.
 
In een proloog horen we het elfjarige meisje Pai vertellen hoe in een grijs verleden haar stamvader Paikea op de rug van een walvis koers zette naar de streek van Nieuw-Zeeland waar zij woont. Ze legt uit dat haar geboorte allerminst reden tot vreugde gaf: haar moeder en haar tweelingbroertje stierven in het kraambed. Dat was nog eens extra tragisch omdat haar broer als eerstgeboren zoon voorbestemd was om, net als al zijn voorgangers, leiding te geven aan de Maori’s. Haar opa geeft haar de schuld van het drama, en haar vader reist na de geboorte spoorslags af naar Duitsland, om zich daar aan de beeldende kunst te wijden. Ho, wacht even. Was opa dus ook een nakomeling van de mythische Paikea? Waarom kreeg haar kunstzinnige vader de leiderschaprol dan niet toebedeeld? Of eventueel diens jongere broer, die door niemand serieus wordt genomen en nog net niet als dorpsgek wordt gezien? En als het leiderschap over de streek erfelijk bepaald is, waarom haalt opa het dan in zijn hoofd om een echte ‘pure’ Maori-school op te richten, in de hoop dat een van de scholieren – alleen jongens; meisjes mogen niet meedoen – als vanzelf boven komt drijven als erfgenaam van de oude leidsman? Vragen, al maar vragen.
 
Anderzijds moet je al een eind heen zijn om niet te zien dat de voorlijke en moreel hoogstaande Pai de werkelijke leidsvrouw van de bevolking is. Iedereen loopt weg met haar, behalve die vreselijke opa aan wie iedereen een bloedhekel lijkt te hebben met uitzondering van, jawel, zijn kleindochter. Juist toen ik me afvroeg of opa behept was met een lofwaardig gevoel voor traditie of veeleer met een met fascistische persoonlijkheid, spoelde in de film een school verdwaalde walvissen aan. Op dat moment toont Pai aan, over gaven te beschikken die zelfs haar grootvader moeilijk kunnen ontgaan, en zo komt alles nog op zijn pootjes terecht. Ik zag levendig voor me hoe indertijd de festivalbezoekers hun brok in de keel wegslikten en zich snel de ogen depten voordat de zaallichten hun emoties zouden verraden. Het kon niet anders of bij de zaaluitgang zou bijna iedereen op de evaluatiestrook het maximale cijfer vijf inscheuren. Wat was het fijn om Babylon in alle rust te kunnen verlaten in plaats van in de gewijde stilte, die voelbaar is als het publiek collectief getuige is geweest van een cinematografisch wonder. 




© 2004 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Aanspoelende walvissen Hans Knegtmans
0100 Aanspoelende walvissen
Mijn belangrijkste selectiecriterium tijdens het filmfestival van Rotterdam is, dat ik geen films wil zien die Nederlands ondertiteld zijn. Die zijn al aangekocht door een Nederlandse distributeur en komen dus vroeg of laat geheid in de bioscoop. Engels ondertiteld heeft mijn voorkeur. Soms is dat een film die daadwerkelijk al door een Angelsaksisch land gekocht is, soms betreft het een – vaak onbegrijpelijke of onbedoeld komische – ‘vertaling’, door bijvoorbeeld een Koreaanse scholier die een cursus Engels heeft gevolgd. In dat geval is het de bedoeling dat de inheemse festivalbezoekers behalve plaatjes kijken ook het verhaal kunnen volgen. Dat dit zelden lukt, ziet de goedgemutste festivalbezoeker graag door de vingers.
 
De Rotterdamse publiekslievelingen zijn juist altijd Nederlands ondertiteld. Ze zijn al in persvoorstellingen vertoond aan journalisten die er vervolgens iets aardigs over schreven en zo de belangstelling opwekten. Die films zie ik dus pas later. Dat is niet erg. Sterker nog, het geeft een perverse voldoening een film met een handvol andere bezoekers te zien in een reguliere filmhuisvoorstelling, wetend dat luttele weken geleden de festivalgangers elkaar nog onder de voet liepen om het meesterwerk te aanschouwen. Zo bezocht ik op een warme zondagavond Whale Rider, eerder al de meest geliefde film op het festival van Toronto en in 2003 de publieksfavoriet van het festival Rotterdam. Daar trok de film in drie uitverkochte voorstellingen meer dan 2000 bezoekers, een opmerkelijk contrast met de elf liefhebbers die met mij de weg naar het Haagse theater Babylon hadden gevonden.
 
Ik was benieuwd. Met publiekswinnaars is namelijk altijd iets mis. Eigenlijk ziet de festivalganger het liefst tranentrekkers die de schijn van kunstzinnigheid ophouden. Dus geen Hollywooddrama, maar wel feel good stuff waarvan de banaliteit niet meteen in het oog springt, zeker niet in de roes van het festival. La vita è bella bijvoorbeeld, of Pane e tulipani, of Tillsammens. Vaak laten ook recensenten zich inpakken door de low budget juweeltjes. Whale Rider gooit zo in Amerika hoge ogen bij de critici, een enkele zuurpruim als de recensent van The Village Voice daargelaten. Zelf had ik vanaf de eerste minuut de grootste moeite de diepere betekenis van de film – want die was er, dat zag een kind – te begrijpen.
 
In een proloog horen we het elfjarige meisje Pai vertellen hoe in een grijs verleden haar stamvader Paikea op de rug van een walvis koers zette naar de streek van Nieuw-Zeeland waar zij woont. Ze legt uit dat haar geboorte allerminst reden tot vreugde gaf: haar moeder en haar tweelingbroertje stierven in het kraambed. Dat was nog eens extra tragisch omdat haar broer als eerstgeboren zoon voorbestemd was om, net als al zijn voorgangers, leiding te geven aan de Maori’s. Haar opa geeft haar de schuld van het drama, en haar vader reist na de geboorte spoorslags af naar Duitsland, om zich daar aan de beeldende kunst te wijden. Ho, wacht even. Was opa dus ook een nakomeling van de mythische Paikea? Waarom kreeg haar kunstzinnige vader de leiderschaprol dan niet toebedeeld? Of eventueel diens jongere broer, die door niemand serieus wordt genomen en nog net niet als dorpsgek wordt gezien? En als het leiderschap over de streek erfelijk bepaald is, waarom haalt opa het dan in zijn hoofd om een echte ‘pure’ Maori-school op te richten, in de hoop dat een van de scholieren – alleen jongens; meisjes mogen niet meedoen – als vanzelf boven komt drijven als erfgenaam van de oude leidsman? Vragen, al maar vragen.
 
Anderzijds moet je al een eind heen zijn om niet te zien dat de voorlijke en moreel hoogstaande Pai de werkelijke leidsvrouw van de bevolking is. Iedereen loopt weg met haar, behalve die vreselijke opa aan wie iedereen een bloedhekel lijkt te hebben met uitzondering van, jawel, zijn kleindochter. Juist toen ik me afvroeg of opa behept was met een lofwaardig gevoel voor traditie of veeleer met een met fascistische persoonlijkheid, spoelde in de film een school verdwaalde walvissen aan. Op dat moment toont Pai aan, over gaven te beschikken die zelfs haar grootvader moeilijk kunnen ontgaan, en zo komt alles nog op zijn pootjes terecht. Ik zag levendig voor me hoe indertijd de festivalbezoekers hun brok in de keel wegslikten en zich snel de ogen depten voordat de zaallichten hun emoties zouden verraden. Het kon niet anders of bij de zaaluitgang zou bijna iedereen op de evaluatiestrook het maximale cijfer vijf inscheuren. Wat was het fijn om Babylon in alle rust te kunnen verlaten in plaats van in de gewijde stilte, die voelbaar is als het publiek collectief getuige is geweest van een cinematografisch wonder. 


© 2004 Hans Knegtmans
powered by CJ2