archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Klussen delen printen terug
Gekken, dwarsliggers en een knieschot Beer Meijer

Reclame maken met behulp van bargoens in de bouw is ook een manier. En zelfs succesvol. Een bekende Amsterdamse bouwmaterialenhandel liet een gewild, gratis bargoens bouw-woordenboekje samenstellen voor zijn klanten.
Heel boeiend, soms grappig, heel soms leerzaam.
  • afdocht (gemetseld riool)
  • broekstuk ( verbindingsstuk tussen twee gootdelen om het uitzetten door temperatuurwisselingen op te vangen)
  • duivejager (specifieke houtprofilering aan ramen, kozijnen en balklagen: recht/kwartrond/recht)
  • dwarsligger (dwars liggende ondersteuningsbalk, in hout uitgevoerd; ook biels geheten)
  • fooi (torentrans of omgang met balustraden)
  • gek (draaibare kap op een schoorsteen)
  • kesp (verbindingsbalk over de koppen van een dubbele rij heipalen bij de Amsterdamse methode)
  • neut (blokje hout of steen waarop een deur- of raamstijl staat)
  • vorst (hoogste horizontale deel van een dak)
  • zakgoot (goot tussen twee dakvlakken, op een gemeenschappelijke muur)
  • zwieping (kruiselings verstijvingshout tussen de palen van een houten steiger)
Dat is maar een willekeurige greep.

Het begrip “knieschot” waarnaar een van u me onlangs vroeg, kwam ik gek genoeg er niet in tegen. Misschien is dit woord nog te jong voor zo’n toch enigszins oubollig reclameboekje. Maar in Koenens Handwoordenboek der Nederlandse taal, uitgave 1974, is het evenmin te vinden.
Aangezien in het traditionalistisch ingestelde bouwbedrijf alles héél langzaam verandert, moet de uitdrukking dus nog héél jong zijn. Maar warempel, met behulp van Google is toch snel een mooie definitie gevonden: “een wandje dat bij hellende daken op de zoldervloer evenwijdig aan de muurplaat wordt aangebracht, waardoor de scherpe punt komt te vervallen.”
Glashelder. Zo glashelder dat het niet leuk meer is; daar moet meer over te zeggen zijn.

In theorie houdt een schuin dak of kap het midden tussen een muur – eigenlijk twee muren – en een vloer. Hoe steiler het dak, hoe meer de dakvlakken zich gedragen als twee muren die elkaar in evenwicht houden door in de nok tegen elkaar aan te leunen. Steile daken zijn windgevoelig maar wel gunstig voor de afvoer van regen en vooral sneeuw. Er zijn veel driehoekige spantconstructies nodig om de natuurkrachten op de puntige kap te weerstaan. Dat soort daken zijn vooral te vinden op paleizen, kerken en torens, verwijzend naar aardse en hemelse almacht.
Niet praktisch. Nee, dan het platte dak. Geen gezeur met een kapconstructie. De dakvloer is een vloer als alle vloeren er onder, met dakbedekking in plaats van vloerbedekking. Ziedaar de flat, zo’n succes dat heel Nederland ermee vol staat.

Maar het oog wil ook wat, en een huis met een “echt” dak erop is toch méér huis. Daarom, en omdat regenwaterafvoer met een pannenkap toch probleemlozer verloopt, is een schuin dak met een helling van zo’n veertig0210 Knieschot graden nog steeds heel populair. Dat levert dan meteen een zolder op. Vaak was het een “beschoten zolder”, waar je tegen dakhout aankeek en niet direct tegen de pannen, maar veelal was de zolder niet verder afgewerkt en werd die alleen
benut als berging. Kampeerspullen, verkleedkist voor de kinderen, overtollig speelgoed, klein meubilair, dat soort dingen. Maar dat gebeurt nog maar zelden.

Zolders worden nu maar al te vaak omgetoverd tot luxe afgewerkte verblijfsruimtes (kamers, zegt u), goed geïsoleerd, brandvrij afgetimmerd, gepleisterd, met grote VELUX kantelramen in het schuine dak. Voor zo’n groot raam moet vrijwel altijd een gording (dat zijn de horizontale balken waartegen het dakbeschot is getimmerd) worden onderbroken, precies zoals een trapgat in een vloer ertoe leidt dat een vloerbalk moet worden doorgezaagd. Die onderbroken balk moet uiteraard weer verbonden worden met een andere balk om het verband in het geheel te houden.

En zoals een trapgat een vloer bepaald niet stijver maakt, zo wordt een houten kap niet stabieler van een combinatie van flinke gewichtstoename door aftimmeringen plus uitsparingen voor licht. Het knieschot als hulpconstructie voor de verbouwer komt dan als geroepen. Door ongeveer halverwege goot en nok de dakvlakken te ondersteunen met een houtskelet-wandje onder de gording ter plaatse wordt een kapconstructie veel stijver. Stucwerk scheurt minder en het gebint kraakt niet meer zo bij stormwind. De ruimte achter het knieschot die toch al niet te belopen was, kan worden benut als berg- of kastruimte en ten behoeve van apparatuur en installaties als C.V., boiler etc. Die ruimte krijgt nu juist nut en de overige ruimte komt er beter door uit de verf. Dus leve het knieschot.

Weliswaar op een iets andere schaal, maar een voorloper van dit jonge troetelkind was er altijd al. Oud en oer-Hollands, namelijk de stolpboerderij. Vaak hebben deze boerderijen een grondoppervlak van wel twintig bij twintig meter, met rondom vrij lage buitenmuren en daarop een e-nor-me schuine, piramide pannenkap. Je kunt je op het eerste gezicht nauwelijks voorstellen dat zulke simpele buitenmuurtjes, met ook nog eens onderbrekingen voor ramen en deuren erin, zo’n enorme kap kunnen dragen. Dat doen ze dan ook niet, alleen zie je dat niet van buitenaf. Halverwege het dak worden binnen de dakspanten en hoekspanten gedragen door een zware constructie van onderling verbonden houten palen, het zogeheten vierkant. Een soort knieschot in het groot, soms wel meer dan acht meter hoog, waarop het hele dak als het ware in evenwicht ligt. Op dit van buiten onzichtbare vierkant krijgt de stolp zo’n zelfdragend vermogen dat de buitenmuren voor het dragen van de constructie nauwelijks meetellen.

Dat zijn de associaties van een aannemer als hij bezig is knieschotten te timmeren. De doe-het-zelver denkt alleen maar aan het nette wandje dat ontstaat en de rommel en oude troep die nu uit het zicht opgeborgen kan worden. Dat, als de wind om het dak giert, de spanten en binten minder kraken valt hem vermoedelijk niet op.


© 2005 Beer Meijer meer Beer Meijer - meer "Klussen"
Bezigheden > Klussen
Gekken, dwarsliggers en een knieschot Beer Meijer
Reclame maken met behulp van bargoens in de bouw is ook een manier. En zelfs succesvol. Een bekende Amsterdamse bouwmaterialenhandel liet een gewild, gratis bargoens bouw-woordenboekje samenstellen voor zijn klanten.
Heel boeiend, soms grappig, heel soms leerzaam.
  • afdocht (gemetseld riool)
  • broekstuk ( verbindingsstuk tussen twee gootdelen om het uitzetten door temperatuurwisselingen op te vangen)
  • duivejager (specifieke houtprofilering aan ramen, kozijnen en balklagen: recht/kwartrond/recht)
  • dwarsligger (dwars liggende ondersteuningsbalk, in hout uitgevoerd; ook biels geheten)
  • fooi (torentrans of omgang met balustraden)
  • gek (draaibare kap op een schoorsteen)
  • kesp (verbindingsbalk over de koppen van een dubbele rij heipalen bij de Amsterdamse methode)
  • neut (blokje hout of steen waarop een deur- of raamstijl staat)
  • vorst (hoogste horizontale deel van een dak)
  • zakgoot (goot tussen twee dakvlakken, op een gemeenschappelijke muur)
  • zwieping (kruiselings verstijvingshout tussen de palen van een houten steiger)
Dat is maar een willekeurige greep.

Het begrip “knieschot” waarnaar een van u me onlangs vroeg, kwam ik gek genoeg er niet in tegen. Misschien is dit woord nog te jong voor zo’n toch enigszins oubollig reclameboekje. Maar in Koenens Handwoordenboek der Nederlandse taal, uitgave 1974, is het evenmin te vinden.
Aangezien in het traditionalistisch ingestelde bouwbedrijf alles héél langzaam verandert, moet de uitdrukking dus nog héél jong zijn. Maar warempel, met behulp van Google is toch snel een mooie definitie gevonden: “een wandje dat bij hellende daken op de zoldervloer evenwijdig aan de muurplaat wordt aangebracht, waardoor de scherpe punt komt te vervallen.”
Glashelder. Zo glashelder dat het niet leuk meer is; daar moet meer over te zeggen zijn.

In theorie houdt een schuin dak of kap het midden tussen een muur – eigenlijk twee muren – en een vloer. Hoe steiler het dak, hoe meer de dakvlakken zich gedragen als twee muren die elkaar in evenwicht houden door in de nok tegen elkaar aan te leunen. Steile daken zijn windgevoelig maar wel gunstig voor de afvoer van regen en vooral sneeuw. Er zijn veel driehoekige spantconstructies nodig om de natuurkrachten op de puntige kap te weerstaan. Dat soort daken zijn vooral te vinden op paleizen, kerken en torens, verwijzend naar aardse en hemelse almacht.
Niet praktisch. Nee, dan het platte dak. Geen gezeur met een kapconstructie. De dakvloer is een vloer als alle vloeren er onder, met dakbedekking in plaats van vloerbedekking. Ziedaar de flat, zo’n succes dat heel Nederland ermee vol staat.

Maar het oog wil ook wat, en een huis met een “echt” dak erop is toch méér huis. Daarom, en omdat regenwaterafvoer met een pannenkap toch probleemlozer verloopt, is een schuin dak met een helling van zo’n veertig0210 Knieschot graden nog steeds heel populair. Dat levert dan meteen een zolder op. Vaak was het een “beschoten zolder”, waar je tegen dakhout aankeek en niet direct tegen de pannen, maar veelal was de zolder niet verder afgewerkt en werd die alleen
benut als berging. Kampeerspullen, verkleedkist voor de kinderen, overtollig speelgoed, klein meubilair, dat soort dingen. Maar dat gebeurt nog maar zelden.

Zolders worden nu maar al te vaak omgetoverd tot luxe afgewerkte verblijfsruimtes (kamers, zegt u), goed geïsoleerd, brandvrij afgetimmerd, gepleisterd, met grote VELUX kantelramen in het schuine dak. Voor zo’n groot raam moet vrijwel altijd een gording (dat zijn de horizontale balken waartegen het dakbeschot is getimmerd) worden onderbroken, precies zoals een trapgat in een vloer ertoe leidt dat een vloerbalk moet worden doorgezaagd. Die onderbroken balk moet uiteraard weer verbonden worden met een andere balk om het verband in het geheel te houden.

En zoals een trapgat een vloer bepaald niet stijver maakt, zo wordt een houten kap niet stabieler van een combinatie van flinke gewichtstoename door aftimmeringen plus uitsparingen voor licht. Het knieschot als hulpconstructie voor de verbouwer komt dan als geroepen. Door ongeveer halverwege goot en nok de dakvlakken te ondersteunen met een houtskelet-wandje onder de gording ter plaatse wordt een kapconstructie veel stijver. Stucwerk scheurt minder en het gebint kraakt niet meer zo bij stormwind. De ruimte achter het knieschot die toch al niet te belopen was, kan worden benut als berg- of kastruimte en ten behoeve van apparatuur en installaties als C.V., boiler etc. Die ruimte krijgt nu juist nut en de overige ruimte komt er beter door uit de verf. Dus leve het knieschot.

Weliswaar op een iets andere schaal, maar een voorloper van dit jonge troetelkind was er altijd al. Oud en oer-Hollands, namelijk de stolpboerderij. Vaak hebben deze boerderijen een grondoppervlak van wel twintig bij twintig meter, met rondom vrij lage buitenmuren en daarop een e-nor-me schuine, piramide pannenkap. Je kunt je op het eerste gezicht nauwelijks voorstellen dat zulke simpele buitenmuurtjes, met ook nog eens onderbrekingen voor ramen en deuren erin, zo’n enorme kap kunnen dragen. Dat doen ze dan ook niet, alleen zie je dat niet van buitenaf. Halverwege het dak worden binnen de dakspanten en hoekspanten gedragen door een zware constructie van onderling verbonden houten palen, het zogeheten vierkant. Een soort knieschot in het groot, soms wel meer dan acht meter hoog, waarop het hele dak als het ware in evenwicht ligt. Op dit van buiten onzichtbare vierkant krijgt de stolp zo’n zelfdragend vermogen dat de buitenmuren voor het dragen van de constructie nauwelijks meetellen.

Dat zijn de associaties van een aannemer als hij bezig is knieschotten te timmeren. De doe-het-zelver denkt alleen maar aan het nette wandje dat ontstaat en de rommel en oude troep die nu uit het zicht opgeborgen kan worden. Dat, als de wind om het dak giert, de spanten en binten minder kraken valt hem vermoedelijk niet op.
© 2005 Beer Meijer
powered by CJ2