archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Jos van der Lans Willem Minderhout

0401BS Mens
Jos van der Lans (Breda 1954) is zelfstandig tekstschrijver en Eerste Kamerlid voor GroenLinks. Hij studeerde cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen in de woelige jaren zeventig. Jos was daar actief in de aan de CPN gelieerde ‘Grondraden’. Na zijn studie schreef hij voor bladen uit de welzijnswereld als ‘Marge' en 'Jeugd en Samenleving’ en was hij hoofdredacteur van het Welzijnsweekblad. Na een periode als redacteur van Forum (de opiniepagina van de Volkskrant) pakte hij de draad als zelfstandig tekstschrijver weer op. Hij publiceert met enige regelmaat een boek. Meestal gebeurt dat ook ‘in opdracht’, maar niet altijd. In 2005 verscheen zijn ‘eigen’ boek ‘Koning Burger’.* De Leunstoel sprak met hem in de zachte zetels van de lounge van het gebouw van de Eerste Kamer.

In de zeventiger jaren kon je in Nijmegen als student kiezen uit tien kleuren links-radicalisme. De ultra-linksen zaten in de socialistische studentenbonden. Die wilden zichzelf ‘ten dienste stellen van het volk’, wat meestal betekende dat je ze op de universiteit niet meer tegen kwam. Ik zat bij de politieke studentenvakbonden. Dat was in vergelijking tot de ultrarode maoïsten en trotskisten een tamelijk revisionistische club, die overal in het land werd gedomineerd door CPN-leden. Zo werd ik als vanzelf ook partijlid.

Daarnaast had je in Nijmegen nog de mensen rond de Socialistische Uitgeverij Nijmegen en het tijdschrift Te Elfder Ure. Daar moest de CPN weliswaar niets van weten (want zij hadden immers het monopolie op het ware marxisme) maar daar waren wij als studenten wel nauw bij betrokken. We discussieerden over het eurocommunisme en destalinisatie, maar daar rustte binnen de CPN nog een taboe op. Die discussies die Te Elfder Ure aanzwengelden over het Franse marxisme van Althusser en Poulantzas en mensen als Gramsci, dat was de Amsterdamse CPN een doorn in het oog.

Ik vond dat allemaal zeer inspirerend. Je kon dus blijkbaar als intellectueel ook een ‘revolutionaire rol’ spelen zonder de fabriek in te gaan. Denk aan Gramsci’s ‘hegemoniebegrip’ en Althusser’s ideeën over ‘klassenstrijd binnen de ideologische staatsapparaten’. Intellectuelen hadden een culturele strijd te voeren, een strijd om de ideeën. Dat klinkt allemaal heel abstract, maar dat leidde er wel toe dat in Nijmegen door de studentenvakbond een cultureel centrum als O42 opgericht werd. Dat was een plek waar niet alleen politiek aan de orde kwam, maar waar ook films vertoond werden, jazzconcerten, noem maar op dat was echt een honger naar culturele vernieuwing. Die initiatieven hebben overal in het land hun sporen nagelaten. O42 heeft zich inmiddels ontwikkeld tot het cultuurcentrum LUX, en zo heeft deze tijd zich in meer plaatsen in het land vastgezet in een nieuwe cultureel aanbod. Het theater De Waag en het jongerencentrum De Eland zijn door onze Delftse zusterorganisatie opgericht en die bestaan nog steeds. Ik denk daar nog altijd aan terug als aan een prachtige kwajongens tijd!

Een paar jaar na mijn studie ben ik naar Amsterdam verhuisd. Daar ben ik zo rond ’85 uit de CPN gewaaid. Mijn verhuizing niet doorgegeven en toen te lang geen contributie betaald, zo’n soort opzegging was het. Mijn interesse was in ieder geval tot nul gedaald. De CPN was op sterven na dood en ik had het veel te druk met blaadjes maken en schrijfopdrachten. In die tijd werd de ‘beleidsnota’ steeds belangrijker. Die moesten leesbaarder worden gemaakt en daar ben ik goed in. Ik had werk in overvloed.

Rond ’87 ben ik bij De Helling betrokken geraakt. Dat was een GroenLinks initiatief avant la lettre. We voegden de bladen van de wetenschappelijke bureaus van CPN, PSP en PPR samen, tot een nieuw blad: De Helling, tijdschrift voor linkse politiek. Daar ben ik een jaar of zes redacteur van geweest. In 1990 ontstond GroenLinks en daar ben ik niet alleen lid van geworden, maar ook op de achterhand altijd betrokken geweest, onder meer als bestuurslid van het Wetenschappelijk Bureau en als lid van programmacommissies. Op een avond hadden we een vergadering, hier in de Eerste Kamer. Toen ik daar, als zo’n mannetje uit de Muppetshow, in zo’n comfortabele leunstoel zat, dacht ik: goh, dat lijkt me wel wat. Voor ik het wist stond ik zes of zeven op de kandidatenlijst. Dat leek onverkiesbaar, maar in 1999 kreeg GroenLinks zo’n 10% van de stemmen bij de Provinciale Statenverkiezingen – ongekend hoog – en was ik ineens ‘senator’. Dat ben ik nu al bijna acht jaar. Mooie tijd, maar ik houd het volgend jaar echt voor gezien.

Boekjes maken vind ik erg leuk. Ik heb er inmiddels aardig wat geschreven, de meeste overigens in opdracht. Ik moest ooit een boekje met vier toekomstscenario’s maken voor Verkeer en Waterstaat. Ik zou twee scenario’s onder mijn hoede nemen en Herman Vuijsje de andere twee. Herman is in zijn hart een echte oude sociaal democraat à la Drees. In die tijd deed hij veel stof opwaaien met waarschuwende woorden over de multiculturele samenleving in het algemeen en verval van normen en waarden in het bijzonder. ‘Nieuw Flinks’ noemden wij linksen dat toen. Wij waren daar nog niet aan toe. Herman bleek echter een uiterst aangename samenwerkingspartner en we hebben daarna nog regelmatig samengewerkt. We hebben – naast allerhande verschillen – veel overeenkomsten. We zijn beiden nogal moralistisch ingesteld. Ik heb er alleen wat langer over gedaan om mijn taboes kwijt te raken. Een andere overeenkomst is dat we graag vanuit het kleine naar het grote werken: kleine gebeurtenissen en anekdotes uitpluizen om daardoor de grote verbanden te laten zien. Vanuit het alledaagse naar de grote analyse. Bovendien is Herman een van de beste eindredacteuren van Nederland en daar heb ik, van nature erg slordig, veel baat bij.

In Koning Burger, dat tien jaar na mijn eerste essaybundel De Onzichtbare Samenleving verscheen, heb ik veel van mijn vroegere werk bijeengebracht. Niet dat ik het er met knippen en plakken in heb gestopt, maar ik heb het er wel in verwerkt. Het boek begint met de beschrijving van een enorm bombardement met haatmail vanwege een uitspraak van mij over het afschaffen van het lage tarief voor ‘het grijze kenteken’. Let wel, dat was een regeringsmaatregel waar ik het zelf niet mee eens was. Ik werd echter voortdurend per email lastiggevallen door zeurende burgers en ik was het zat. Toen ik dat kenbaar maakte op mijn weblog, waren de rapen gaar. Dat incident was niet de aanleiding om het boek te schrijven. De echte aanleiding was de verwerking van de Fortuijn Revolte: de opstand van de verongelijkte burger. De volstrekte schofterigheid van die anonieme emailers illustreerde wel perfect waar ik me zorgen over maak. Iedere relativering van de problemen van de burger is tegenwoordig doodzonde. Elektronische steniging volgt direct.

Kenmerkend voor die houding vind ik dat in iedere enquête tegenwoordig naar voren komt dat de burgers van dit land best tevreden zijn met hun persoonlijke leven, maar tegelijkertijd een groot maatschappelijk pessimisme uitstralen. Mijn stelling is dat de politiek die houding zelf gecreëerd heeft met al die krampachtige pogingen om ‘de kloof ‘ te overbruggen. Als de politicus zich als onderdaan opstelt, is het geen wonder dat er een Koning Burger ontstaat, die vindt dat hij, als klant van de overheid, op zijn wenken bediend moet worden en hevig tekeer gaat – het ‘recht’ heeft om hevig tekeer te gaan – als hij niet onmiddellijk krijgt wat hij verlangt. Koning Klant was misschien een betere titel geweest, maar die was al vergeven.

‘De politiek’ reageert daar weer op zo’n manier op dat die tendens versterkt wordt. Met ‘imago-politiek’, met flinke taal, door de illusie te verspreiden dat zij alles wel even op zal lossen. Ondertussen gebeurt precies het tegendeel en neemt men beslissingen die Koning Burger nog meer verongelijkt maakt. De verzorgingsstaat wordt stukje bij beetje afgebroken en de taken worden overgedragen aan de ‘markt’en aan allerlei instituties. Maar dat gaat niet zo maar, die instituties worden niet vertrouwd, dus die moeten iedere stap die ze doen verantwoorden. Daar is weer een enorme bureaucratie voor nodig, die niets anders doet dan de mensen die het eigenlijke werk doen controleren. Op hun beurt worden die bureaucratieën dan weer gecontroleerd met allerlei benchmarks, ingewikkelde aanbestedingsprocedures etc.

De werkers in het veld, de tegenwoordig veelgeroemde ‘professionals’, kijken vervolgens wel uit om één stap meer te doen dan voorgeschreven is. Ze nemen geen initiatief meer, want dan lopen ze risico. Dat heeft zelfs perverse trekken want om binnen die instituties carrière te maken moet je weg van het front. De mensen die ‘contact met de klant’ hebben, staan het laagst in aanzien en krijgen het minste betaald. Dus waar burgers en publieke dienstverlening elkaar treffen, in crisissen, in hulpvragen, heeft de overheid of de publieke sector het minst te bieden. Daar is de laatste decennia een vorm van afwezigheid georganiseerd, die in tegenstelling tot de beloften door marktwerking en schaalvergroting nog eens extra is versterkt. Daar moet verandering in komen. Onderdeel daarvan is dat we wegen moeten vinden om de professional weer vrij te laten om zijn werk met inzet van al zijn vakkennis en creativiteit te kunnen doen.

De politiek maakt zich ondertussen spreekbuis van de angst en laat zich voor de draaiende camera’s gijzelen door allerlei buitenpolitieke krachten. Mijn stelling is dat de kloof de laatste jaren de facto alleen maar kleiner is geworden. Nooit eerder in de geschiedenis hebben burgers zo dicht op de huid van politici gezeten. Maar het effect is volkomen contraproductief: hoe kleiner de kloof, hoe groter de ontevredenheid en hoe groter de ervaring van de kloof. Publieke vertegenwoordigers moeten ophouden met dat dappere dichten van de kloof. Zij moeten bij zichzelf te rade gaan en hun eigen zaak bepleiten. Zij moeten ook hun eigen vakkennis weer eens etaleren. Weerwerk durven geven aan Koning Burger, dat is de essentie van mijn boodschap. !

Dat is wat anders dan moraliseren. De burger evolueerde voor de kassa van de Zelfbedieningszaak Nederland van onderdaan tot heerser in zijn eigen rijk, tot Koning Burger. De publieke professional ontwikkelde zich tegelijkertijd achter de kassa van heerser tot onderdaan, van bevelhebber tot dienstverlener, van hoge piet tot adviseur. Het is nogal kortzichtig om, zoals het CDA lang deed en Balkenende nog steeds doet, de uitkomst van deze processen te typeren als een gebrek aan normen en waarden. Daarmee wordt het verschijnsel gesimplificeerd tot een mentale kwestie, iets wat louter speelt in de hoofden van burgers en bijgevolg met de juiste opvoeding of aansprekende voorlichting wel rechtgezet kan worden.

Was het maar zo simpel. Koning Burger heeft zichzelf niet uitgevonden, Koning Burger is mogelijk gemaakt omdat hij, toen hij met zijn publieke emancipatie begon, na verloop van tijd niemand meer op zijn weg vond. Vrijwel alle publieke officials hadden ruim baan voor hem gemaakt. Hij moest zich wel erg in de nesten hebben gewerkt wilde er iemand verschijnen. Waar onze moderne samenleving op stuit is dus niet een kwestie van ‘fatsoen moet je doen’, maar vooral een kwestie van hoe professionals werken, hoe zij initiatief nemen, burgers stimuleren en waar nodig corrigeren. Die concrete praktijken heeft Balkenende in zijn beschouwingen altijd onbesproken gelaten.

Als ik zo’n recent persbericht van Algemene Zaken lees – 'Nederland is sterker geworden door de aandacht van het kabinet voor normen en waarden.'– dan vind ik dat net zo overtuigend als de uitslag van een stemming bij mij thuis over wie de beste vader is. Dan zeggen mijn kinderen ook dat ik dat ben. Ik heb nog nooit een notitie van AZ gelezen waarin iets slechts over een minister-president werd gezegd. Dus dit lijkt mij geen item om woorden aan vuil te maken.

Ik wil overigens niet zeggen dat er geen nieuwe spelregels voor het publieke domein nodig zijn. We weten echt niet meer hoe we ons buiten moeten gedragen. Ik noem dat in mijn boekje de ‘huiskamerisering’ van de publieke ruimte. Tegenwoordig zit iedereen naast je per GSM luidkeels de meest intieme details te bespreken, of allerlei zaken af te handelen. Het gekke is dat veelal één of ander stickertje of teken in de trein of in het park al helpt. Hier niet telefoneren, daar je hond niet laten poepen, etc. Als er zo’n bordje hangt weten mensen weer waar ze aan toe zijn en wijzen ze elkaar er ook op.

Aan de andere kant heb je overigens ook uitwassen van professionals die zich niets meer van de behoeften van de gebruiker aantreffen. Ik noem als voorbeeld die kritiek op ‘Brandevoort’, die woonwijk met historiserende architectuur in Helmond. Dat kan dus écht niet volgens de architectuurpausen. Maar de mensen die er wonen vinden het leuk en wonen er prettig. Daar gaat het toch om?

Een ander voorbeeld dat ik noem is de vormgeving van Ruimte in Debat, het tijdschrift van het Ruimtelijk Planbureau. Dat is zo vormgegeven, dat het volstrekt onleesbaar is. Wat een minachting voor de lezer! Daar kan ik me zo kwaad om maken. Goede professionals zoeken naar de juiste combinatie van hun kunde en van dienstbaarheid, en het gaat mis als zij zich als kunstenaars gaan gedragen. Dan is de dienstbaarheid weg en doet het er niet toe dat een tijdschrift onleesbaar is geworden: als het er maar mooi uitziet. Ik hoop dat De Leunstoel meer rekening houdt met de lezer.
 
 
Alles over Jos van der Lans vind je hier: http://www.josvdlans.nl/
* Jos van der Lans (2005). Koning Burger. Nederland als zelfbedieningszaak. Augustus, Amsterdam.
 


© 2006 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Jos van der Lans Willem Minderhout
0401BS Mens
Jos van der Lans (Breda 1954) is zelfstandig tekstschrijver en Eerste Kamerlid voor GroenLinks. Hij studeerde cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen in de woelige jaren zeventig. Jos was daar actief in de aan de CPN gelieerde ‘Grondraden’. Na zijn studie schreef hij voor bladen uit de welzijnswereld als ‘Marge' en 'Jeugd en Samenleving’ en was hij hoofdredacteur van het Welzijnsweekblad. Na een periode als redacteur van Forum (de opiniepagina van de Volkskrant) pakte hij de draad als zelfstandig tekstschrijver weer op. Hij publiceert met enige regelmaat een boek. Meestal gebeurt dat ook ‘in opdracht’, maar niet altijd. In 2005 verscheen zijn ‘eigen’ boek ‘Koning Burger’.* De Leunstoel sprak met hem in de zachte zetels van de lounge van het gebouw van de Eerste Kamer.

In de zeventiger jaren kon je in Nijmegen als student kiezen uit tien kleuren links-radicalisme. De ultra-linksen zaten in de socialistische studentenbonden. Die wilden zichzelf ‘ten dienste stellen van het volk’, wat meestal betekende dat je ze op de universiteit niet meer tegen kwam. Ik zat bij de politieke studentenvakbonden. Dat was in vergelijking tot de ultrarode maoïsten en trotskisten een tamelijk revisionistische club, die overal in het land werd gedomineerd door CPN-leden. Zo werd ik als vanzelf ook partijlid.

Daarnaast had je in Nijmegen nog de mensen rond de Socialistische Uitgeverij Nijmegen en het tijdschrift Te Elfder Ure. Daar moest de CPN weliswaar niets van weten (want zij hadden immers het monopolie op het ware marxisme) maar daar waren wij als studenten wel nauw bij betrokken. We discussieerden over het eurocommunisme en destalinisatie, maar daar rustte binnen de CPN nog een taboe op. Die discussies die Te Elfder Ure aanzwengelden over het Franse marxisme van Althusser en Poulantzas en mensen als Gramsci, dat was de Amsterdamse CPN een doorn in het oog.

Ik vond dat allemaal zeer inspirerend. Je kon dus blijkbaar als intellectueel ook een ‘revolutionaire rol’ spelen zonder de fabriek in te gaan. Denk aan Gramsci’s ‘hegemoniebegrip’ en Althusser’s ideeën over ‘klassenstrijd binnen de ideologische staatsapparaten’. Intellectuelen hadden een culturele strijd te voeren, een strijd om de ideeën. Dat klinkt allemaal heel abstract, maar dat leidde er wel toe dat in Nijmegen door de studentenvakbond een cultureel centrum als O42 opgericht werd. Dat was een plek waar niet alleen politiek aan de orde kwam, maar waar ook films vertoond werden, jazzconcerten, noem maar op dat was echt een honger naar culturele vernieuwing. Die initiatieven hebben overal in het land hun sporen nagelaten. O42 heeft zich inmiddels ontwikkeld tot het cultuurcentrum LUX, en zo heeft deze tijd zich in meer plaatsen in het land vastgezet in een nieuwe cultureel aanbod. Het theater De Waag en het jongerencentrum De Eland zijn door onze Delftse zusterorganisatie opgericht en die bestaan nog steeds. Ik denk daar nog altijd aan terug als aan een prachtige kwajongens tijd!

Een paar jaar na mijn studie ben ik naar Amsterdam verhuisd. Daar ben ik zo rond ’85 uit de CPN gewaaid. Mijn verhuizing niet doorgegeven en toen te lang geen contributie betaald, zo’n soort opzegging was het. Mijn interesse was in ieder geval tot nul gedaald. De CPN was op sterven na dood en ik had het veel te druk met blaadjes maken en schrijfopdrachten. In die tijd werd de ‘beleidsnota’ steeds belangrijker. Die moesten leesbaarder worden gemaakt en daar ben ik goed in. Ik had werk in overvloed.

Rond ’87 ben ik bij De Helling betrokken geraakt. Dat was een GroenLinks initiatief avant la lettre. We voegden de bladen van de wetenschappelijke bureaus van CPN, PSP en PPR samen, tot een nieuw blad: De Helling, tijdschrift voor linkse politiek. Daar ben ik een jaar of zes redacteur van geweest. In 1990 ontstond GroenLinks en daar ben ik niet alleen lid van geworden, maar ook op de achterhand altijd betrokken geweest, onder meer als bestuurslid van het Wetenschappelijk Bureau en als lid van programmacommissies. Op een avond hadden we een vergadering, hier in de Eerste Kamer. Toen ik daar, als zo’n mannetje uit de Muppetshow, in zo’n comfortabele leunstoel zat, dacht ik: goh, dat lijkt me wel wat. Voor ik het wist stond ik zes of zeven op de kandidatenlijst. Dat leek onverkiesbaar, maar in 1999 kreeg GroenLinks zo’n 10% van de stemmen bij de Provinciale Statenverkiezingen – ongekend hoog – en was ik ineens ‘senator’. Dat ben ik nu al bijna acht jaar. Mooie tijd, maar ik houd het volgend jaar echt voor gezien.

Boekjes maken vind ik erg leuk. Ik heb er inmiddels aardig wat geschreven, de meeste overigens in opdracht. Ik moest ooit een boekje met vier toekomstscenario’s maken voor Verkeer en Waterstaat. Ik zou twee scenario’s onder mijn hoede nemen en Herman Vuijsje de andere twee. Herman is in zijn hart een echte oude sociaal democraat à la Drees. In die tijd deed hij veel stof opwaaien met waarschuwende woorden over de multiculturele samenleving in het algemeen en verval van normen en waarden in het bijzonder. ‘Nieuw Flinks’ noemden wij linksen dat toen. Wij waren daar nog niet aan toe. Herman bleek echter een uiterst aangename samenwerkingspartner en we hebben daarna nog regelmatig samengewerkt. We hebben – naast allerhande verschillen – veel overeenkomsten. We zijn beiden nogal moralistisch ingesteld. Ik heb er alleen wat langer over gedaan om mijn taboes kwijt te raken. Een andere overeenkomst is dat we graag vanuit het kleine naar het grote werken: kleine gebeurtenissen en anekdotes uitpluizen om daardoor de grote verbanden te laten zien. Vanuit het alledaagse naar de grote analyse. Bovendien is Herman een van de beste eindredacteuren van Nederland en daar heb ik, van nature erg slordig, veel baat bij.

In Koning Burger, dat tien jaar na mijn eerste essaybundel De Onzichtbare Samenleving verscheen, heb ik veel van mijn vroegere werk bijeengebracht. Niet dat ik het er met knippen en plakken in heb gestopt, maar ik heb het er wel in verwerkt. Het boek begint met de beschrijving van een enorm bombardement met haatmail vanwege een uitspraak van mij over het afschaffen van het lage tarief voor ‘het grijze kenteken’. Let wel, dat was een regeringsmaatregel waar ik het zelf niet mee eens was. Ik werd echter voortdurend per email lastiggevallen door zeurende burgers en ik was het zat. Toen ik dat kenbaar maakte op mijn weblog, waren de rapen gaar. Dat incident was niet de aanleiding om het boek te schrijven. De echte aanleiding was de verwerking van de Fortuijn Revolte: de opstand van de verongelijkte burger. De volstrekte schofterigheid van die anonieme emailers illustreerde wel perfect waar ik me zorgen over maak. Iedere relativering van de problemen van de burger is tegenwoordig doodzonde. Elektronische steniging volgt direct.

Kenmerkend voor die houding vind ik dat in iedere enquête tegenwoordig naar voren komt dat de burgers van dit land best tevreden zijn met hun persoonlijke leven, maar tegelijkertijd een groot maatschappelijk pessimisme uitstralen. Mijn stelling is dat de politiek die houding zelf gecreëerd heeft met al die krampachtige pogingen om ‘de kloof ‘ te overbruggen. Als de politicus zich als onderdaan opstelt, is het geen wonder dat er een Koning Burger ontstaat, die vindt dat hij, als klant van de overheid, op zijn wenken bediend moet worden en hevig tekeer gaat – het ‘recht’ heeft om hevig tekeer te gaan – als hij niet onmiddellijk krijgt wat hij verlangt. Koning Klant was misschien een betere titel geweest, maar die was al vergeven.

‘De politiek’ reageert daar weer op zo’n manier op dat die tendens versterkt wordt. Met ‘imago-politiek’, met flinke taal, door de illusie te verspreiden dat zij alles wel even op zal lossen. Ondertussen gebeurt precies het tegendeel en neemt men beslissingen die Koning Burger nog meer verongelijkt maakt. De verzorgingsstaat wordt stukje bij beetje afgebroken en de taken worden overgedragen aan de ‘markt’en aan allerlei instituties. Maar dat gaat niet zo maar, die instituties worden niet vertrouwd, dus die moeten iedere stap die ze doen verantwoorden. Daar is weer een enorme bureaucratie voor nodig, die niets anders doet dan de mensen die het eigenlijke werk doen controleren. Op hun beurt worden die bureaucratieën dan weer gecontroleerd met allerlei benchmarks, ingewikkelde aanbestedingsprocedures etc.

De werkers in het veld, de tegenwoordig veelgeroemde ‘professionals’, kijken vervolgens wel uit om één stap meer te doen dan voorgeschreven is. Ze nemen geen initiatief meer, want dan lopen ze risico. Dat heeft zelfs perverse trekken want om binnen die instituties carrière te maken moet je weg van het front. De mensen die ‘contact met de klant’ hebben, staan het laagst in aanzien en krijgen het minste betaald. Dus waar burgers en publieke dienstverlening elkaar treffen, in crisissen, in hulpvragen, heeft de overheid of de publieke sector het minst te bieden. Daar is de laatste decennia een vorm van afwezigheid georganiseerd, die in tegenstelling tot de beloften door marktwerking en schaalvergroting nog eens extra is versterkt. Daar moet verandering in komen. Onderdeel daarvan is dat we wegen moeten vinden om de professional weer vrij te laten om zijn werk met inzet van al zijn vakkennis en creativiteit te kunnen doen.

De politiek maakt zich ondertussen spreekbuis van de angst en laat zich voor de draaiende camera’s gijzelen door allerlei buitenpolitieke krachten. Mijn stelling is dat de kloof de laatste jaren de facto alleen maar kleiner is geworden. Nooit eerder in de geschiedenis hebben burgers zo dicht op de huid van politici gezeten. Maar het effect is volkomen contraproductief: hoe kleiner de kloof, hoe groter de ontevredenheid en hoe groter de ervaring van de kloof. Publieke vertegenwoordigers moeten ophouden met dat dappere dichten van de kloof. Zij moeten bij zichzelf te rade gaan en hun eigen zaak bepleiten. Zij moeten ook hun eigen vakkennis weer eens etaleren. Weerwerk durven geven aan Koning Burger, dat is de essentie van mijn boodschap. !

Dat is wat anders dan moraliseren. De burger evolueerde voor de kassa van de Zelfbedieningszaak Nederland van onderdaan tot heerser in zijn eigen rijk, tot Koning Burger. De publieke professional ontwikkelde zich tegelijkertijd achter de kassa van heerser tot onderdaan, van bevelhebber tot dienstverlener, van hoge piet tot adviseur. Het is nogal kortzichtig om, zoals het CDA lang deed en Balkenende nog steeds doet, de uitkomst van deze processen te typeren als een gebrek aan normen en waarden. Daarmee wordt het verschijnsel gesimplificeerd tot een mentale kwestie, iets wat louter speelt in de hoofden van burgers en bijgevolg met de juiste opvoeding of aansprekende voorlichting wel rechtgezet kan worden.

Was het maar zo simpel. Koning Burger heeft zichzelf niet uitgevonden, Koning Burger is mogelijk gemaakt omdat hij, toen hij met zijn publieke emancipatie begon, na verloop van tijd niemand meer op zijn weg vond. Vrijwel alle publieke officials hadden ruim baan voor hem gemaakt. Hij moest zich wel erg in de nesten hebben gewerkt wilde er iemand verschijnen. Waar onze moderne samenleving op stuit is dus niet een kwestie van ‘fatsoen moet je doen’, maar vooral een kwestie van hoe professionals werken, hoe zij initiatief nemen, burgers stimuleren en waar nodig corrigeren. Die concrete praktijken heeft Balkenende in zijn beschouwingen altijd onbesproken gelaten.

Als ik zo’n recent persbericht van Algemene Zaken lees – 'Nederland is sterker geworden door de aandacht van het kabinet voor normen en waarden.'– dan vind ik dat net zo overtuigend als de uitslag van een stemming bij mij thuis over wie de beste vader is. Dan zeggen mijn kinderen ook dat ik dat ben. Ik heb nog nooit een notitie van AZ gelezen waarin iets slechts over een minister-president werd gezegd. Dus dit lijkt mij geen item om woorden aan vuil te maken.

Ik wil overigens niet zeggen dat er geen nieuwe spelregels voor het publieke domein nodig zijn. We weten echt niet meer hoe we ons buiten moeten gedragen. Ik noem dat in mijn boekje de ‘huiskamerisering’ van de publieke ruimte. Tegenwoordig zit iedereen naast je per GSM luidkeels de meest intieme details te bespreken, of allerlei zaken af te handelen. Het gekke is dat veelal één of ander stickertje of teken in de trein of in het park al helpt. Hier niet telefoneren, daar je hond niet laten poepen, etc. Als er zo’n bordje hangt weten mensen weer waar ze aan toe zijn en wijzen ze elkaar er ook op.

Aan de andere kant heb je overigens ook uitwassen van professionals die zich niets meer van de behoeften van de gebruiker aantreffen. Ik noem als voorbeeld die kritiek op ‘Brandevoort’, die woonwijk met historiserende architectuur in Helmond. Dat kan dus écht niet volgens de architectuurpausen. Maar de mensen die er wonen vinden het leuk en wonen er prettig. Daar gaat het toch om?

Een ander voorbeeld dat ik noem is de vormgeving van Ruimte in Debat, het tijdschrift van het Ruimtelijk Planbureau. Dat is zo vormgegeven, dat het volstrekt onleesbaar is. Wat een minachting voor de lezer! Daar kan ik me zo kwaad om maken. Goede professionals zoeken naar de juiste combinatie van hun kunde en van dienstbaarheid, en het gaat mis als zij zich als kunstenaars gaan gedragen. Dan is de dienstbaarheid weg en doet het er niet toe dat een tijdschrift onleesbaar is geworden: als het er maar mooi uitziet. Ik hoop dat De Leunstoel meer rekening houdt met de lezer.
 
 
Alles over Jos van der Lans vind je hier: http://www.josvdlans.nl/
* Jos van der Lans (2005). Koning Burger. Nederland als zelfbedieningszaak. Augustus, Amsterdam.
 
© 2006 Willem Minderhout
powered by CJ2