archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee delen printen terug
Schoolschaak Paul Bordewijk

2115VG Krekel
In het vorige nummer van De Leunstoel memoreerde Roel van Duijn hoe hij ooit schaakte bij de Haagse vereniging DD. Dat stond voor Discendo Discimus, door te leren leren wij. Het was de oudste schaakvereniging van Nederland. Met het oog op de toekomst gaf die club eind jaren vijftig gastvrijheid aan scholieren voor wie men een afzonderlijke competitie organiseerde, en daar ontmoette ik ook Roel van Duijn. Die was wel sterker dan ik: hij versloeg mij op 25 april 1959 in 23 zetten. Ik weet dat zo goed omdat ik toen al mijn partijen noteerde in speciale boekjes die daarvoor beschikbaar werden gesteld door De Nederlanden van 1845, een verzekeringsmaatschappij die later is opgegaan in De Nationale Nederlanden.

Er werd van alles georganiseerd voor schakende scholieren in die tijd: kerst- en paastoernooien, simultaanseances. maar ook een competitie tussen zestallen van de verschillende scholen in Den Haag. Ik heb nog deelgenomen aan een simultaanseance van schaakjournalist Berry Withuis, de communistische ‘raadselvader’ van schrijfster Jolande Withuis. Ik hield het 24 zetten vol. Op het gymnasium waren er ook interne competities en simultaanseances, waarbij onze eigen Roel zich onderscheidde: Roel in ’t Veld, net als Roel van Duijn een toekomstige politicus.

En dan schaakte ik ook nog thuis met mijn vriendje Han Enderman, met wie ik ook de schaaktheorie bestudeerde. Onze strategie was om alles te weten van één speciale opening, en daarvoor kozen we er een uit waar weinig literatuur over was, de Caro Kann. Daarin reageert zwart op e2-e4 met c7-c6. Onvoldoende hadden we ons verdiept in de vraag waarom daar zo weinig literatuur over was, of dat niet was omdat het niet zo’n sterke positie voor zwart opleverde.

Schaakcommissaris

We hadden op school geen zelfstandige schaakclub, maar de schaakactiviteiten vielen onder de overkoepelende leerlingenvereniging, de Bond van Haagse Gymnasiasten (BvHG). Die stelde twee schaakcommissarissen aan, van wie ik in 1958-59 schaakcommissaris I was, en Joop van Lunteren, de latere directeur van de Belastingdienst, schaakcommissaris II. Bij ons werd het schaken geheel aan de leerlingen overgelaten, wat denk ik heel leerzaam was. Dit in tegenstelling tot andere scholen waar leraren de touwtjes stevig in handen hadden. De schoolcompetitie bracht ook met zich mee dat er veel onderhandeld moest worden. De data van de wedstrijden waren van tevoren vastgesteld, maar het kwam regelmatig voor dat een speler dan juist een proefwerk moest voorbereiden, en je moest vragen of een partij vooruit gespeeld kon worden.

Een opvallende figuur in dit wereldje was Pater Krekelberg, een leraar aan het toen nog katholieke Aloysius College, die met groot enthousiasme het ene zestal na het andere uit de grond stampte. Wij noemden hem onderling Pater Knekelhuis, maar toen mijn opvolger aan de telefoon vroeg of hij Pater Knekelhuis kon spreken, viel dat uiteraard niet in goede aarde. Krekelberg had ook andere hobby's: hij ijverde voor een aanpassing van de verkeersregels waarbij niet rechts maar links voorrang zou krijgen, niet uit ideologische overwegingen maar omdat dan het verkeer dat een kruispunt verlaat voorrang krijgt op het verkeer dat het kruispunt oprijdt. Klinkt heel logisch, maar is nooit gerealiseerd. Later ging Krekelberg de strijd aan met de pornografie die steeds meer doordrong in de openbare ruimte. Hij trok de aandacht door demonstratief een steen door een etalageruit van een seksshop tegenover de school te gooien, wat hem een boete van 75 gulden zou opleveren.

Alexander

Mijn opvolger als schaakcommissaris I was Alexander Münninghoff, die een jaar later voorzitter van de BvHG zou worden. Later kreeg hij grote bekendheid met zijn familiegeschiedenis ‘De Stamhouder’, waarnaar ook een televisieserie is gemaakt. Terwijl ik zelf na mijn gymnasiumtijd nauwelijks nog een schaakstuk heb aangeraakt, ging Alexander enthousiast door en werd een bekend schaakjournalist. Vijftig jaar later, in 2009, zou ik hem opnieuw tegenkomen, toen hij een reis leidde met de Trans Siberië Expres. Toen hij mij begroette zei hij er meteen bij dat hij zijn schaakbord had meegenomen, maar ik dacht niet dat dat een erg spannende partij zou worden. Opvallend was zijn drankgebruik, zonder dat dat enig nadelig effect op zijn functioneren scheen te hebben.

Na die reis heb ik Alexander nog één keer ontmoet, toen hij over ‘De Stamhouder’ sprak bij boekhandel Kooyker in de Leidse Breestraat. Dat boek was een openbaring. Toen we ons op het gymnasium er druk over maakten of de partij op het derde bord vanwege een Duits proefwerk twee dagen eerder kon worden gespeeld, hadden we geen idee van de schimmige deals van zijn grootvader, van zijn vader die gevochten had aan het Oostfront, en hoe hij min of meer uit Duitsland ontvoerd was. Hij keek wel uit daar zijn mond over open te doen. Er een halve eeuw later een boek over schrijven moet toch nog een zelfoverwinning zijn geweest.


© 2024 Paul Bordewijk meer Paul Bordewijk - meer "Doe toch een spelletje mee" -
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee
Schoolschaak Paul Bordewijk
2115VG Krekel
In het vorige nummer van De Leunstoel memoreerde Roel van Duijn hoe hij ooit schaakte bij de Haagse vereniging DD. Dat stond voor Discendo Discimus, door te leren leren wij. Het was de oudste schaakvereniging van Nederland. Met het oog op de toekomst gaf die club eind jaren vijftig gastvrijheid aan scholieren voor wie men een afzonderlijke competitie organiseerde, en daar ontmoette ik ook Roel van Duijn. Die was wel sterker dan ik: hij versloeg mij op 25 april 1959 in 23 zetten. Ik weet dat zo goed omdat ik toen al mijn partijen noteerde in speciale boekjes die daarvoor beschikbaar werden gesteld door De Nederlanden van 1845, een verzekeringsmaatschappij die later is opgegaan in De Nationale Nederlanden.

Er werd van alles georganiseerd voor schakende scholieren in die tijd: kerst- en paastoernooien, simultaanseances. maar ook een competitie tussen zestallen van de verschillende scholen in Den Haag. Ik heb nog deelgenomen aan een simultaanseance van schaakjournalist Berry Withuis, de communistische ‘raadselvader’ van schrijfster Jolande Withuis. Ik hield het 24 zetten vol. Op het gymnasium waren er ook interne competities en simultaanseances, waarbij onze eigen Roel zich onderscheidde: Roel in ’t Veld, net als Roel van Duijn een toekomstige politicus.

En dan schaakte ik ook nog thuis met mijn vriendje Han Enderman, met wie ik ook de schaaktheorie bestudeerde. Onze strategie was om alles te weten van één speciale opening, en daarvoor kozen we er een uit waar weinig literatuur over was, de Caro Kann. Daarin reageert zwart op e2-e4 met c7-c6. Onvoldoende hadden we ons verdiept in de vraag waarom daar zo weinig literatuur over was, of dat niet was omdat het niet zo’n sterke positie voor zwart opleverde.

Schaakcommissaris

We hadden op school geen zelfstandige schaakclub, maar de schaakactiviteiten vielen onder de overkoepelende leerlingenvereniging, de Bond van Haagse Gymnasiasten (BvHG). Die stelde twee schaakcommissarissen aan, van wie ik in 1958-59 schaakcommissaris I was, en Joop van Lunteren, de latere directeur van de Belastingdienst, schaakcommissaris II. Bij ons werd het schaken geheel aan de leerlingen overgelaten, wat denk ik heel leerzaam was. Dit in tegenstelling tot andere scholen waar leraren de touwtjes stevig in handen hadden. De schoolcompetitie bracht ook met zich mee dat er veel onderhandeld moest worden. De data van de wedstrijden waren van tevoren vastgesteld, maar het kwam regelmatig voor dat een speler dan juist een proefwerk moest voorbereiden, en je moest vragen of een partij vooruit gespeeld kon worden.

Een opvallende figuur in dit wereldje was Pater Krekelberg, een leraar aan het toen nog katholieke Aloysius College, die met groot enthousiasme het ene zestal na het andere uit de grond stampte. Wij noemden hem onderling Pater Knekelhuis, maar toen mijn opvolger aan de telefoon vroeg of hij Pater Knekelhuis kon spreken, viel dat uiteraard niet in goede aarde. Krekelberg had ook andere hobby's: hij ijverde voor een aanpassing van de verkeersregels waarbij niet rechts maar links voorrang zou krijgen, niet uit ideologische overwegingen maar omdat dan het verkeer dat een kruispunt verlaat voorrang krijgt op het verkeer dat het kruispunt oprijdt. Klinkt heel logisch, maar is nooit gerealiseerd. Later ging Krekelberg de strijd aan met de pornografie die steeds meer doordrong in de openbare ruimte. Hij trok de aandacht door demonstratief een steen door een etalageruit van een seksshop tegenover de school te gooien, wat hem een boete van 75 gulden zou opleveren.

Alexander

Mijn opvolger als schaakcommissaris I was Alexander Münninghoff, die een jaar later voorzitter van de BvHG zou worden. Later kreeg hij grote bekendheid met zijn familiegeschiedenis ‘De Stamhouder’, waarnaar ook een televisieserie is gemaakt. Terwijl ik zelf na mijn gymnasiumtijd nauwelijks nog een schaakstuk heb aangeraakt, ging Alexander enthousiast door en werd een bekend schaakjournalist. Vijftig jaar later, in 2009, zou ik hem opnieuw tegenkomen, toen hij een reis leidde met de Trans Siberië Expres. Toen hij mij begroette zei hij er meteen bij dat hij zijn schaakbord had meegenomen, maar ik dacht niet dat dat een erg spannende partij zou worden. Opvallend was zijn drankgebruik, zonder dat dat enig nadelig effect op zijn functioneren scheen te hebben.

Na die reis heb ik Alexander nog één keer ontmoet, toen hij over ‘De Stamhouder’ sprak bij boekhandel Kooyker in de Leidse Breestraat. Dat boek was een openbaring. Toen we ons op het gymnasium er druk over maakten of de partij op het derde bord vanwege een Duits proefwerk twee dagen eerder kon worden gespeeld, hadden we geen idee van de schimmige deals van zijn grootvader, van zijn vader die gevochten had aan het Oostfront, en hoe hij min of meer uit Duitsland ontvoerd was. Hij keek wel uit daar zijn mond over open te doen. Er een halve eeuw later een boek over schrijven moet toch nog een zelfoverwinning zijn geweest.
© 2024 Paul Bordewijk
powered by CJ2