archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Luister! | ||||
Het andere Amerika van Charlie Haden | Willem Minderhout | |||
Heeft muzikale voorkeur toch iets met politiek te maken? Dat vroeg ik mij af nadat ik kortgeleden Not in Our Name, een CD van Charlie Haden’s Liberation Music Orchestra, aangeschaft had. Tijdens het beluisteren gebeurde namelijk precies hetzelfde als wat mij overkwam toen ik de band in 2004 op het North Sea Jazz Festival zag optreden: de tranen biggelden over mijn wangen. Dat gebeurde ergens halverwege This Is Not America, een nummer dat de meeste lezers wel zullen kennen van David Bowie. Door de uitvoering van Bowie, die ik best mooi vind, ben ik echter nooit zo geraakt.
Wat treft me zo in die uitvoering van Haden? De ongetwijfeld prachtige muziek of de politieke bedoeling van de band? De titel van de CD en de tournee in 2004 verwijzen namelijk naar de illegale oorlog van George Bush in Irak: niet uit onze naam! De reden dat het nummer ‘This Is Not America’ in het repertoire was opgenomen ligt er dus nogal dik op. Vind ik deze muziek zo prachtig omdat de politieke boodschap me aanspreekt, of maken politiek geestverwante muzikanten nu eenmaal muziek die me aanspreekt?
Ik kom er niet goed uit. Ik twijfel hevig of ik het wel eens ben met de uitspraak van Bart Tromp in het interview in Leunstoel* dat er geen sprake is van ‘linkse en rechtse muziek’. Misschien komt dat omdat ik vooral een jazzliefhebber ben en ik meen dat in dat genre, misschien omdat het zo expressief is, een kind het verschil kan horen tussen rechtse, gematigde en linkse jazz. (In Nederlandse termen: Pim Jacobs, Piet Noordijk, Misha Mengelberg.) Met literatuur heb ik dat niet. Rechtse schrijvers als Reve en Borges en zelfs compleet foute schrijvers als Céline behoren tot mijn topfavorieten. Ik denk dat ik ook kan bewijzen dat bij jazz – voor mij althans – de politieke voorkeur van de muzikanten de kwaliteit van de muziek bepaalt. Charlie Haden kan ik hier weer als voorbeeld gebruiken.
Als tiener hield ik van buitenissige vormen van popmuziek: bands als de Soft Machine. De LP, Ruth is Stranger than Richard, van Robert Wyatt, de voormalige drummer van die band, is nog steeds een kostbaar bezit uit die tijd. Op die LP trof me vooral een intense treurmars, die door merg en been gaat. Het nummer heet Song for Che en is gecomponeerd door de voor mij destijds volslagen onbekende Charlie Haden. Daar is hij weer! Ik weet zeker dat de titel niets met mijn appreciatie van dat nummer te maken had. Che Guevara heeft mij – gek genoeg – nooit zo geïnteresseerd. Salvador Allende was mijn held. Ik was zo kapot van dat nummer, dat ik op zoek ging naar ander werk van die componist. Hij bleek de bassist van Ornette Coleman en Keith Jarrett te zijn geweest. Al zoekende ontdekte ik ook musici als Don Cherry, Dewey Redman, Paul Motian en zo voort en zo verder. Een wereld ging voor me open. Dat was pas muziek! Deep Purple verdween in de kast om er nooit meer uit te komen.
De originele uitvoering van ‘Song for Che’ hoorde ik pas veel later. Zij staat op het allereerste album van het Liberation Music Orchestra uit 1969. De band was geformeerd uit protest tegen de Vietnamoorlog. Eén van de interessantste nummers is ook een mooie illustratie van het verschil tussen linkse en rechtse muziek en is gebaseerd op een historische gebeurtenis. Tijdens de democratische conventie in Chicago in 1968 – bij popliefhebbers onsterfelijk gemaakt door Crosby, Stills, Nash & Young’s Won’t You Please Come to Chicago – begonnen anti-oorlogsactivisten We Shall Overcome te zingen. De organisatie gaf daarop de band opdracht om You’re a Grand Old Flag en Happy Days Are Here Again te spelen in een poging om het gezang te overstemmen. In het nummer Circus ’68 ‘69 reconstrueert Haden de kakofonie van botsende linkse en rechtse muziek. Prachtig!
Haden heeft (minstens) vier platen gemaakt met het Liberation Music Orchestra, in wisselende samenstelling met als enige vaste kracht Carla Bley. Ik ken alleen de eerste en de laatste. Het verschil in sfeer tussen die platen is enorm. De plaat uit 1968 is strijdbaar en optimistisch. Er staan nummers op uit de Spaanse Burgeroorlog en Haden verwijst naar de Abraham Lincoln Brigade. Amerikanen die aan de kant van de republiek vochten, rolmodellen voor ‘het andere Amerika’. De Vietnamoorlog was weliswaar verschrikkelijk, maar het zou allemaal beter worden als ‘het imperialisme’ eenmaal verslagen was.
Illustratief is een incident in Portugal in 1972 waar Haden met het Ornette Coleman Quartet optrad. Tijdens een optreden in Cascais riep Haden, het enige blanke lid van de band, op het moment dat de band zijn ‘Song for Che’ inzette: “This song is dedicated to the black liberation movements in Mozambique, Angola, and Guinea-Bissau.” Het publiek reageerde uitzinnig, maar Haden werd de volgende dag gearresteerd en een tijdje in een gevangenis in Lissabon opgesloten.
Hoe anders is de sfeer op ‘Not in Our Name’. De muziek is prachtig en het engagement is onverminderd aanwezig. De strijdbaarheid en de hoop zijn echter verdwenen. Het lijkt wel of de band tegen beter weten in zijn plicht doet. Ook Haden’s andere band, Quartet West, heeft die ontwikkeling doorgemaakt. Deze band – met saxofonist Erny Watts, bij Zappa-fans bekend als de man die de waanzinnige saxsolo van Cletus Awreetus Awrightus op The Grand Wazoo speelt – is niet langer ‘avant garde’, maar zwelgt in nostalgie.
Om treurig van te worden en af en toe een traan te plengen. Het andere Amerika? Dat was vroeger en ligt niet meer binnen handbereik.
Noot: De stelling dat de beste jazz gemaakt wordt door linkse musici is niet omkeerbaar. ‘Linksheid’ is geen garantie voor goede muziek. Dit lijkt een open deur, maar in een ander geval heeft slordig gebruik van de logica verschrikkelijke gevolgen gehad.
Charlie Parker was namelijk een geniaal saxofonist en hij was verslaafd aan heroïne. Veel aspirant saxofoonhelden zagen hier een oorzakelijk verband en dachten dat een heroïneverslaving een voorwaarde was voor geniaal saxofoonspel. Ook Charlie Haden heeft geworsteld met overdadig drank en druggebruik, maar hij is die zwarte periode te boven gekomen zonder er minder door te zijn gaan spelen. (Hetzelfde geldt natuurlijk voor de popmuziek waar veel navolgers van Jim Morrison, Jimi Hendrix, Keith Richards en Lou Reed dachten dat repeteren minder nuttig was dan injecteren.)
Bronnen:
Charlie Haden. Liberation Music Orchestra. Impulse 1996 (1970).
Charlie Haden/Liberation Music Orchestra. Not in Our Name. Universal (2005).
Robert Wyatt. Ruth is Stranger than Richard. Virgin (1975).
John Litweiler (1992). Ornette Coleman, a Harmolodic Life. New York: William Morrow.
* Willem Minderhout. Bart Tromp over zijn grote passie: Opera. De Leunstoel, 2, 18 (25 augustus 2005).
|
||||
© 2006 Willem Minderhout | ||||
powered by CJ2 |