archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ergernissen delen printen terug
Op survival in de Ardèche, deel 1 Carlo van Praag

1915BZ Ardeche
Jong als wij waren, nog geen zeventig, reden wij die 1100 kilometer in één dag, aldus een hotelovernachting uitsparend, maar het gevolg was wel dat wij de laatste kilometers in stikdonker aflegden. Aan het sterk zwenkende schijnsel van de koplampen en aan het feit dat ik herhaaldelijk moest terugschakelen, merkte ik dat wij een steil bergweggetje bestegen. Eindelijk doken de muren van een nederzetting op. De weg liep dood bij de ingang van het dorp.

Zoals de huiseigenaar ons had gezegd, droegen de paar straatjes van het dorp geen namen en de huizen geen nummers. Hij had ons een schetsje meegegeven van de route ter plaatse en een foto van het huis. Wij zochten ons een weg door het duister, de beide documenten beschijnend met onze, gelukkig potente, zaklantaarns. Het grootste probleem bij bewegwijzerde routes is altijd het lokaliseren van het beginpunt. Uiteraard hing er bij de ingang van het dorp geen kaart met een pijl van ‘hier bevindt u zich’. 
Wij dwaalden op goed geluk door de duistere straatjes en beschenen de gevels op zoek naar herkenning. ‘Deze zou het kunnen zijn, zullen we de sleutel proberen?’, zei Thea. Het risico nemend dat er een luik zou opengaan om plaats de maken voor de loop van een jachtgeweer, wurmde ik de sleutel in het slot en draaide. Eureka. De lucht van houtrook en schimmel sloeg ons tegemoet.

Nog steeds met behulp van onze lantaarns zochten wij ons een weg in de spelonk. Witte muren, een enorme vuurplaats, met spinrag beklede luiken. Ah, een lichtknopje, maar het bood geen soelaas. Naast de voordeur, de logische plaats naar ik besefte, iets wat een meterkast moest zijn, een kluwen draden tegen een houten paneel. Een schakelaar die ik omzette. Ergens in de kamer floepte een licht aan. Nog wat knopjes elders in de kamer bediend en er onthulde zich een ruime kamer met ruw gepleisterde wanden, een stenen vloer en een open haard waarin je rechtop kon staan. Bejaarde, maar geenszins antieke meubels die een kringloopwinkel vermoedelijk zou weigeren. Een zwaar gordijn aan grote houten ringen vormde de afscheiding met de keuken, ook ruim, met vrijstaande koelkast en op een butagasfles aangesloten fornuis.

Een houten aanrechtblad met potten en pannen van de rommelmarkt. Een kleine bijkeuken met een gasgeiser, reserveflessen butagas en roestig gereedschap. Een grote eettafel waarop, zoals door de eigenaar toegezegd, een map met de nodige instructies lag. We moesten eerst naar de slaapkamer om de elektrische dekens aan te zetten. De bedden zouden anders te klam zijn. Over een krakende scherp draaiende trap naar de slaapzolder waar zich twee kamers bevonden: een ‘master bedroom’ met houten over de tuin hangend balkon en een kleinere slaapkamer met een piepklein raampje en twee vrijstaande ijzeren ledikanten waarvan er één vervaarlijk slagzij maakte. Overal betimmeringen met donker hout, vermoedelijk kastanje, dat goed weerstand bood aan de toch al schrale verlichting. Een stopcontact uitgebreid met een klont van dubbelstekkers waarop wij de dekens, één ervan alleen via een verlengsnoer, konden aansluiten.

Weer naar beneden voor verdere verkenning. Er was een tweede deur in de kamer die naar een gang leidde en daar vonden we nog een deur die toegang gaf tot een zowaar betegelde badkamer met douche en wc. Terug in de keuken voor de rest van de instructies. Water: in de straat voor het huis zouden wij twee putten moeten aantreffen. Van de dichtstbijzijnde moesten wij het deksel lichten en op de bodem zouden wij een kraan aantreffen die diende als hoofdkraan voor de watertoevoer naar het huis.

Intussen regende het. De put was diep en ik kon de bodem alleen toucheren door plat op de straat te gaan liggen. Tastend naar de kraan kwam ik in aanraking met iets beweeglijks. De put had een bewoner. Ik trok mijn hand schielijk terug en scheen naar beneden. Het was een pad, een grote. Thea lichtte mij bij zodat ik zonder verdere botsingen met de dierenwereld de kraan kon opendraaien. Kleddernat weer naar binnen.
De kraan in de keuken begon ongevraagd water te spuiten. Bravo! Er was licht, er was water, er was gas. Daar moest op gedronken. Maar eerst de bagage uit de auto gehaald. Daarin bevond zich trouwens de fles cognac die we onderweg in een supermarkt hadden gekocht, samen met de andere boodschappen. 
We konden wel een opkikker gebruiken, afgepeigerd en nat als we waren.
Proost! ‘Wat is dat toch voor geruis?’ vroeg Thea.
‘Gewoon de regen buiten.’
‘Het klinkt zo dichtbij.’
‘Ach wat, nog eentje inschenken?’
‘Er stroomt water over de vloer, kijk een hele rivier. Het komt uit de bijkeuken.’

Ik hees mij overeind. Het water liep al onder de keukentafel door op weg naar de woonkamer. De stroming was vrij sterk want de vloer helde. De bijkeuken stond blank. Het water spoot onder uit de geiser. Ik keerde mij in de stroom om een lantaarn te halen. De diagnose was snel gesteld. Uit de geiser was de aftapplug verwijderd. Terug naar buiten, naar de put om de hoofdkraan te sluiten. Daarna zouden we de plug wel gaan zoeken. Er was voor het moment geen andere oplossing.
We vonden emmers en dweilen en waren een half uur bezig om de boel weer droog te krijgen. Met onze lantaarns onderzochten wij de bijkeuken op zoek naar de plug, maar zonder resultaat. 
‘Wat nu’, zei Thea, ‘een vakantie zonder water? Dan kan toch niet.’
‘Misschien is er een pomp op het dorpsplein. We zien morgen wel verder. Nog een opkikkertje en we gaan slapen.’
‘Zonder tandenpoetsen. Dolletjes hier’. 
‘En de wc kunnen wij nog één keer doortrekken, zei ik. ‘Dat doen we op de laatste dag’.
Mijn luchthartigheid was deels gefingeerd, deels alcohol geïnduceerd. 

(wordt vervolgd)

----------

Het plaatje is van Han Busstra



© 2022 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "Ergernissen" -
Bezigheden > Ergernissen
Op survival in de Ardèche, deel 1 Carlo van Praag
1915BZ Ardeche
Jong als wij waren, nog geen zeventig, reden wij die 1100 kilometer in één dag, aldus een hotelovernachting uitsparend, maar het gevolg was wel dat wij de laatste kilometers in stikdonker aflegden. Aan het sterk zwenkende schijnsel van de koplampen en aan het feit dat ik herhaaldelijk moest terugschakelen, merkte ik dat wij een steil bergweggetje bestegen. Eindelijk doken de muren van een nederzetting op. De weg liep dood bij de ingang van het dorp.

Zoals de huiseigenaar ons had gezegd, droegen de paar straatjes van het dorp geen namen en de huizen geen nummers. Hij had ons een schetsje meegegeven van de route ter plaatse en een foto van het huis. Wij zochten ons een weg door het duister, de beide documenten beschijnend met onze, gelukkig potente, zaklantaarns. Het grootste probleem bij bewegwijzerde routes is altijd het lokaliseren van het beginpunt. Uiteraard hing er bij de ingang van het dorp geen kaart met een pijl van ‘hier bevindt u zich’. 
Wij dwaalden op goed geluk door de duistere straatjes en beschenen de gevels op zoek naar herkenning. ‘Deze zou het kunnen zijn, zullen we de sleutel proberen?’, zei Thea. Het risico nemend dat er een luik zou opengaan om plaats de maken voor de loop van een jachtgeweer, wurmde ik de sleutel in het slot en draaide. Eureka. De lucht van houtrook en schimmel sloeg ons tegemoet.

Nog steeds met behulp van onze lantaarns zochten wij ons een weg in de spelonk. Witte muren, een enorme vuurplaats, met spinrag beklede luiken. Ah, een lichtknopje, maar het bood geen soelaas. Naast de voordeur, de logische plaats naar ik besefte, iets wat een meterkast moest zijn, een kluwen draden tegen een houten paneel. Een schakelaar die ik omzette. Ergens in de kamer floepte een licht aan. Nog wat knopjes elders in de kamer bediend en er onthulde zich een ruime kamer met ruw gepleisterde wanden, een stenen vloer en een open haard waarin je rechtop kon staan. Bejaarde, maar geenszins antieke meubels die een kringloopwinkel vermoedelijk zou weigeren. Een zwaar gordijn aan grote houten ringen vormde de afscheiding met de keuken, ook ruim, met vrijstaande koelkast en op een butagasfles aangesloten fornuis.

Een houten aanrechtblad met potten en pannen van de rommelmarkt. Een kleine bijkeuken met een gasgeiser, reserveflessen butagas en roestig gereedschap. Een grote eettafel waarop, zoals door de eigenaar toegezegd, een map met de nodige instructies lag. We moesten eerst naar de slaapkamer om de elektrische dekens aan te zetten. De bedden zouden anders te klam zijn. Over een krakende scherp draaiende trap naar de slaapzolder waar zich twee kamers bevonden: een ‘master bedroom’ met houten over de tuin hangend balkon en een kleinere slaapkamer met een piepklein raampje en twee vrijstaande ijzeren ledikanten waarvan er één vervaarlijk slagzij maakte. Overal betimmeringen met donker hout, vermoedelijk kastanje, dat goed weerstand bood aan de toch al schrale verlichting. Een stopcontact uitgebreid met een klont van dubbelstekkers waarop wij de dekens, één ervan alleen via een verlengsnoer, konden aansluiten.

Weer naar beneden voor verdere verkenning. Er was een tweede deur in de kamer die naar een gang leidde en daar vonden we nog een deur die toegang gaf tot een zowaar betegelde badkamer met douche en wc. Terug in de keuken voor de rest van de instructies. Water: in de straat voor het huis zouden wij twee putten moeten aantreffen. Van de dichtstbijzijnde moesten wij het deksel lichten en op de bodem zouden wij een kraan aantreffen die diende als hoofdkraan voor de watertoevoer naar het huis.

Intussen regende het. De put was diep en ik kon de bodem alleen toucheren door plat op de straat te gaan liggen. Tastend naar de kraan kwam ik in aanraking met iets beweeglijks. De put had een bewoner. Ik trok mijn hand schielijk terug en scheen naar beneden. Het was een pad, een grote. Thea lichtte mij bij zodat ik zonder verdere botsingen met de dierenwereld de kraan kon opendraaien. Kleddernat weer naar binnen.
De kraan in de keuken begon ongevraagd water te spuiten. Bravo! Er was licht, er was water, er was gas. Daar moest op gedronken. Maar eerst de bagage uit de auto gehaald. Daarin bevond zich trouwens de fles cognac die we onderweg in een supermarkt hadden gekocht, samen met de andere boodschappen. 
We konden wel een opkikker gebruiken, afgepeigerd en nat als we waren.
Proost! ‘Wat is dat toch voor geruis?’ vroeg Thea.
‘Gewoon de regen buiten.’
‘Het klinkt zo dichtbij.’
‘Ach wat, nog eentje inschenken?’
‘Er stroomt water over de vloer, kijk een hele rivier. Het komt uit de bijkeuken.’

Ik hees mij overeind. Het water liep al onder de keukentafel door op weg naar de woonkamer. De stroming was vrij sterk want de vloer helde. De bijkeuken stond blank. Het water spoot onder uit de geiser. Ik keerde mij in de stroom om een lantaarn te halen. De diagnose was snel gesteld. Uit de geiser was de aftapplug verwijderd. Terug naar buiten, naar de put om de hoofdkraan te sluiten. Daarna zouden we de plug wel gaan zoeken. Er was voor het moment geen andere oplossing.
We vonden emmers en dweilen en waren een half uur bezig om de boel weer droog te krijgen. Met onze lantaarns onderzochten wij de bijkeuken op zoek naar de plug, maar zonder resultaat. 
‘Wat nu’, zei Thea, ‘een vakantie zonder water? Dan kan toch niet.’
‘Misschien is er een pomp op het dorpsplein. We zien morgen wel verder. Nog een opkikkertje en we gaan slapen.’
‘Zonder tandenpoetsen. Dolletjes hier’. 
‘En de wc kunnen wij nog één keer doortrekken, zei ik. ‘Dat doen we op de laatste dag’.
Mijn luchthartigheid was deels gefingeerd, deels alcohol geïnduceerd. 

(wordt vervolgd)

----------

Het plaatje is van Han Busstra

© 2022 Carlo van Praag
powered by CJ2