archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Bezigheden > Ergernissen | ||||
Huisvuilgrens en jurkangst | Julius Pasgeld | |||
‘Nu gaat pappa even stofzuigen’, zeg ik tegen Junior op een moment dat mevrouw Pasgeld uithuizig is en ik mijn tijd nuttig wil maken. De op dat moment driejarige Junior heeft een hekel aan stofzuigen. Het is niet alleen het geluid dat hem bang maakt. Al die rommeltjes, die zomaar in de stofzuiger verdwijnen doen wellicht het vermoeden bij hem opkomen dat hij straks ook aan de beurt is. Hij nestelt zich dan ook hoog en droog met een boekje op de tweezitsbank. Iedere keer als ik de stekker uit het stopcontact haal om een ander deel van het huis een beurt te geven, veert Junior verheugd op en zegt: ‘Klaar? Klaar?’. ‘Nee’, zeg ik, ‘Nog eventjes, maar je bent een grote kerel hoor’. Met een dappere zucht legt hij zich neer bij het onvermijdelijke. Want hij weet dat hij met huilen in deze situatie niet bij mij moet aankomen. Kerels huilen niet tegen stofzuigers. Vaders dienen hun zoons daarop te wijzen. Na het stofzuigen gaan we een eindje wandelen. In de voortuin ziet Junior een dood vogeltje. Hij gaat er op z’n hurken bijzitten en bestudeert de stoffelijke resten aandachtig. ‘Ogel? Ogel?’, schat hij in. Want hij vindt dat alle schepselen, dood of levend, benoemd moeten worden en hij is gewend om zijn vermoedens te laten bevestigen door papa of mama. Want soms vergist hij zich weleens. Dan vraagt hij bijvoorbeeld heel hard ‘Oma?’ aan ons als er een mevrouw langskomt die er helemaal niet oud uitziet. ‘Nee!’, roepen we dan, eveneens heel hard, om het voor de dame in kwestie nog een beetje goed te maken. ‘Dat is oma toch niet?’ Met die vogel zit ik ook een beetje. ‘Tja’, zeg ik. ‘Het ìs een vogel. Maar toch ook weer niet. Want hij is dood. Het wàs dus een vogel’. Dat gaat het begrip van Junior te boven. We zijn er allebei stil van. Junior vanwege zijn kennismaking met een niet-meer-vogel en ik vanwege mijn onvermogen hem de mysteriën van leven en dood te openbaren. Na de wandeling is Junior moe en gaat een slaapje doen. Dus heb ik een moment voor mezelf. Ik pak een krant waarin ik lees dat de 34-jarige dr. Vincent Duindam, universitair docent aan de Utrechtse Faculteit der Sociale Wetenschappen, bezig is met een speurtocht naar 'de nieuwe man’. Dat blijkt een man die achter de kinderwagen loopt, WC’s schrobt, kookt, dweilt en boent. Kortom, de man die geen ‘jurkangst’ heeft, zoals hij dat noemt. Hoewel ik eerlijk gezegd nog wat schroom om een jurk aan te trekken, profileer ik me bij de zoekende Duindam onmiddellijk als ‘man eerste klasse’. Een predicaat waar ik waarachtig wel recht op heb, dacht ik zo. Want ik boen, zuig en schrob dat het een aard heeft. Ik strijk zelfs m’n eigen overhemden! Duindam filosofeert in het artikel nog even verder: ‘Vrouwen bieden een veel beter voorbeeld aan hun dochters dan mannen aan hun zoons’, legt hij uit. ‘Dat komt’, doceert hij ‘omdat mannen altijd weg zijn en nooit duidelijke dingen doen, zoals stofzuigen of de lakens opvouwen. En dat is dan de reden waarom kleine jongetjes later grote seksisten worden’, aldus onze universitaire docent, zelf nauwelijks droog achter de oren. Je zal toch maar de zoon zijn van een kapitein op de grote vaart, denk ik dan. Of van een vrachtwagenchauffeur. Dan ben je dus bij voorbaat gedoemd een grote seksist te worden. En hoe zit het trouwens met dochters die hun mamma nog nooit met succes een schroef in een stuk hout hebben zien draaien? Of de verwarming hebben zien ontluchten? Ach, laat ik maar ophouden. Want voor je het weet hebben vader en moeder straks weer slaande ruzie over de taakverdeling. En ruzie is nou juist een voorbeeld waar niemand wat aan heeft. Weet je wat? Als er weer eens gestofzuigd moet worden, zeg ik gewoon tegen mevrouw Pasgeld dat ik jurkangst heb. Dat is weer eens wat anders dan gedateerde discussies over de huisvuilgrens. --------- Het plaatje is van Han Busstra |
||||
© 2020 Julius Pasgeld | ||||
powered by CJ2 |