archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Galerie delen printen terug
Tutholakoffie en kruidenthee Frits Hoorweg

1514BZ HenderikseMijn broer stelde voor naar het Rijksmuseum in Amsterdam te gaan, maar daar had ik helemaal geen zin in. Kort daarvoor waren we namelijk naar het Mauritshuis geweest en daar had ik een vervelend gevoel aan overgehouden. Die topmusea van ons beginnen me in toenemende mate te benauwen. Het wordt me allemaal te gelikt, keurig en braaf, tot en met het opgedirkte winkeltje met aanbiedingen voor bezoekers die een ‘mooie’ herinnering mee naar huis willen nemen.

Leg dat maar eens uit aan iemand die niet op dit ‘gedachtegoed’ is voorbereid. Hij reageerde dan ook verbouwereerd, waardoor ik mij gedwongen voelde te vluchten in hyperbolen. ‘Ik ben tot het inzicht gekomen dat kunst alleen maar te genieten is in een tochtig, oud en afgedankt schoolgebouw.’ Er viel een stilte, maar hij herpakte zich snel en kwam met het antwoord:  ‘Oh, … maar wat wil je dan gaan doen?’ Ja, dan sta je toch even met je mond vol tanden. Gelukkig kwam er ineens een ver weggestopte herinnering boven.

‘Laten we naar Schiedam gaan, daar ben ik een tijd niet geweest. Best een interessant stadje. Ben je er wel eens geweest?’ ‘Eh …, nee, ik geloof het niet, … maar wat gaan we daar dan doen?’ ‘Nou eh, … om te beginnen kunnen we er een rondwandeling maken. Ze hebben een serie mooie molens in een soort ring gebouwd.’ ‘Oh, molens’, sprak hij verbouwereerd … ‘en verder?’

Wanhopig probeerde ik fragmenten uit mijn geheugen op te diepen die daar opgeslagen liggen sinds Frans de Jong* mij enthousiast in Schiedam rondleidde, kort nadat hij er zelf was gaan wonen. ‘Nou, het is een echte ‘werkstad’ kwam bij mij boven ‘met een heleboel kroegen, vol mannen in overalls. Tenslotte was het niet voor niets onze nationale jeneverstad, er is zelfs een Jenevermuseum.’  ‘O ja, jenever … ’ mompelde hij, wederom gebruikmakend van een tactiek die zeer geschikt is om elk rechtgeaard enthousiasme in de kiem te smoren.
‘Er is trouwens ook een gewoon museum, als ik mij goed herinner, schuin tegenover het Jenevermuseum. Ik zal eens op Internet kijken wat ze op het moment in de aanbieding hebben.’ Het ontbrak hem vervolgens aan goede argumenten om niet naar Schiedam te gaan en daarom maakten we de benodigde praktische afspraken.

Bij aankomst aldaar, rond 10 uur ’s ochtends, viel de levendigheid die ik mij meende te herinneren nogal tegen. Het idee van Schiedam als echte ‘werkstad’ verdient inmiddels waarschijnlijk enige nuancering. We dronken koffie bij zo’n opgedirkt tentje waar vooral tutholakoffie en kruidenthee wordt genuttigd. Daarna drentelden we wat rond in een stadje dat nog niet helemaal wakker leek te zijn. Nou ja, ‘de Passage’, die er inmiddels ook is, had al aardig wat klandizie.

Op Internet had ik gezien dat er een grote tentoonstelling in het Stedelijk Museum Schiedam was (en is t/m 10 juni) met werk van Jan Henderikse, getiteld Alles en Niets. Henderikse is min of meer gespecialiseerd in collages van alledaagse gebruiksvoorwerpen, zoals daar zijn: kratten bier, kurken, nummerborden en centen. Bijna iedereen zal wel eens een foto van zoiets voorbij hebben zien komen, maar de aanblik van dergelijke kunstwerken in het echt en in combinatie is een aparte ervaring. Vooral voor mijn broer, die met een radeloze blik in zijn ogen rondliep (die overging in verwijtend als onze blikken elkaar kruisten). Het droeg enorm bij aan mijn plezier in deze tentoonstelling, maar er was niet alleen sprake van ‘Schadenfreude’. Hoe kan het dat het bijeenbrengen en netjes ordenen van simpele gebruiksvoorwerpen een glimlach op mijn gezicht tovert? En wat is de diepere betekenis van dat alles?

Henderikse weigert om daar zelf een antwoord op te geven. Op de site van het museum vond ik een interview met hem, dat werd uitgezonden in het nachtelijke VPRO-programma Nooit meer slapen. Daarin zegt hij onder andere: ‘Kunstenaars moeten niet teveel filosoferen over hun eigen werk, dat brengt alleen ellende en flauwekul, tot Mondriaan aan toe.’
Hij is begonnen met die assemblages na zijn verhuizing in 1959 vanuit Delft, eerst naar Keulen en vervolgens naar Düsseldorf. Er werden voorwerpen voor gebruikt die hij in de uiterwaarden van de Rijn aantrof. Bij het zoeken werd hij soms geholpen door vrijwilligers. Het is natuurlijk verleidelijk, zeker nu, om er een milieuverhaal bij te fabrieken, maar Henderikse doet daar dus niet aan mee. Bravo!

De interviewer (Pieter van der Wielen) had hem misschien beter kunnen vragen naar praktische dingen. Dat was ook al effectief gebleken toen zijn leven in New York, waar hij inmiddels al weer jaren woont, ter sprake kwam. Henderikse vertelde o.a. dat hij in het fameuze Chelsea Hotel gedurende enige tijd voor huisbaas heeft gespeeld om zijn verblijf daar te bekostigen. Misschien had hij hem ook moeten vragen hoe hij al die voorwerpen op zo’n doek, of wat het ook is, heeft bevestigd. En of de lijm die daarbij, neem ik aan, soms ook een rol speelde, op den duur niet verdroogt. De hamvraag zou natuurlijk zijn: ‘Was het Velpon?’

Als hij het nieuwe boekje van Jelle Reumer (Nature Morte) al tot zich had genomen had hij dat vast gedaan. Eén van de hoofdstukken daarin gaat namelijk over De Vlaamse velponwalvis, die zich in de kelder van het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam bevindt. Inderdaad, dat is een verzameling botten die bijeen wordt gehouden door Velpon. Blijkbaar gebeurt dat wel meer, maar voor deze keer heeft de ontdekker van die botten een grapje uitgehaald met de naam. Om redenen die de schrijver op amusante manier in zijn verhaal heeft verwerkt.

* Bij lezers van De Leunstoel ook wel bekend onder het pseudoniem Alphons Voorschot.

-------
Het plaatje komt van het net en mag vrijuit worden gebruikt.


© 2018 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Galerie" -
Bezigheden > Galerie
Tutholakoffie en kruidenthee Frits Hoorweg
1514BZ HenderikseMijn broer stelde voor naar het Rijksmuseum in Amsterdam te gaan, maar daar had ik helemaal geen zin in. Kort daarvoor waren we namelijk naar het Mauritshuis geweest en daar had ik een vervelend gevoel aan overgehouden. Die topmusea van ons beginnen me in toenemende mate te benauwen. Het wordt me allemaal te gelikt, keurig en braaf, tot en met het opgedirkte winkeltje met aanbiedingen voor bezoekers die een ‘mooie’ herinnering mee naar huis willen nemen.

Leg dat maar eens uit aan iemand die niet op dit ‘gedachtegoed’ is voorbereid. Hij reageerde dan ook verbouwereerd, waardoor ik mij gedwongen voelde te vluchten in hyperbolen. ‘Ik ben tot het inzicht gekomen dat kunst alleen maar te genieten is in een tochtig, oud en afgedankt schoolgebouw.’ Er viel een stilte, maar hij herpakte zich snel en kwam met het antwoord:  ‘Oh, … maar wat wil je dan gaan doen?’ Ja, dan sta je toch even met je mond vol tanden. Gelukkig kwam er ineens een ver weggestopte herinnering boven.

‘Laten we naar Schiedam gaan, daar ben ik een tijd niet geweest. Best een interessant stadje. Ben je er wel eens geweest?’ ‘Eh …, nee, ik geloof het niet, … maar wat gaan we daar dan doen?’ ‘Nou eh, … om te beginnen kunnen we er een rondwandeling maken. Ze hebben een serie mooie molens in een soort ring gebouwd.’ ‘Oh, molens’, sprak hij verbouwereerd … ‘en verder?’

Wanhopig probeerde ik fragmenten uit mijn geheugen op te diepen die daar opgeslagen liggen sinds Frans de Jong* mij enthousiast in Schiedam rondleidde, kort nadat hij er zelf was gaan wonen. ‘Nou, het is een echte ‘werkstad’ kwam bij mij boven ‘met een heleboel kroegen, vol mannen in overalls. Tenslotte was het niet voor niets onze nationale jeneverstad, er is zelfs een Jenevermuseum.’  ‘O ja, jenever … ’ mompelde hij, wederom gebruikmakend van een tactiek die zeer geschikt is om elk rechtgeaard enthousiasme in de kiem te smoren.
‘Er is trouwens ook een gewoon museum, als ik mij goed herinner, schuin tegenover het Jenevermuseum. Ik zal eens op Internet kijken wat ze op het moment in de aanbieding hebben.’ Het ontbrak hem vervolgens aan goede argumenten om niet naar Schiedam te gaan en daarom maakten we de benodigde praktische afspraken.

Bij aankomst aldaar, rond 10 uur ’s ochtends, viel de levendigheid die ik mij meende te herinneren nogal tegen. Het idee van Schiedam als echte ‘werkstad’ verdient inmiddels waarschijnlijk enige nuancering. We dronken koffie bij zo’n opgedirkt tentje waar vooral tutholakoffie en kruidenthee wordt genuttigd. Daarna drentelden we wat rond in een stadje dat nog niet helemaal wakker leek te zijn. Nou ja, ‘de Passage’, die er inmiddels ook is, had al aardig wat klandizie.

Op Internet had ik gezien dat er een grote tentoonstelling in het Stedelijk Museum Schiedam was (en is t/m 10 juni) met werk van Jan Henderikse, getiteld Alles en Niets. Henderikse is min of meer gespecialiseerd in collages van alledaagse gebruiksvoorwerpen, zoals daar zijn: kratten bier, kurken, nummerborden en centen. Bijna iedereen zal wel eens een foto van zoiets voorbij hebben zien komen, maar de aanblik van dergelijke kunstwerken in het echt en in combinatie is een aparte ervaring. Vooral voor mijn broer, die met een radeloze blik in zijn ogen rondliep (die overging in verwijtend als onze blikken elkaar kruisten). Het droeg enorm bij aan mijn plezier in deze tentoonstelling, maar er was niet alleen sprake van ‘Schadenfreude’. Hoe kan het dat het bijeenbrengen en netjes ordenen van simpele gebruiksvoorwerpen een glimlach op mijn gezicht tovert? En wat is de diepere betekenis van dat alles?

Henderikse weigert om daar zelf een antwoord op te geven. Op de site van het museum vond ik een interview met hem, dat werd uitgezonden in het nachtelijke VPRO-programma Nooit meer slapen. Daarin zegt hij onder andere: ‘Kunstenaars moeten niet teveel filosoferen over hun eigen werk, dat brengt alleen ellende en flauwekul, tot Mondriaan aan toe.’
Hij is begonnen met die assemblages na zijn verhuizing in 1959 vanuit Delft, eerst naar Keulen en vervolgens naar Düsseldorf. Er werden voorwerpen voor gebruikt die hij in de uiterwaarden van de Rijn aantrof. Bij het zoeken werd hij soms geholpen door vrijwilligers. Het is natuurlijk verleidelijk, zeker nu, om er een milieuverhaal bij te fabrieken, maar Henderikse doet daar dus niet aan mee. Bravo!

De interviewer (Pieter van der Wielen) had hem misschien beter kunnen vragen naar praktische dingen. Dat was ook al effectief gebleken toen zijn leven in New York, waar hij inmiddels al weer jaren woont, ter sprake kwam. Henderikse vertelde o.a. dat hij in het fameuze Chelsea Hotel gedurende enige tijd voor huisbaas heeft gespeeld om zijn verblijf daar te bekostigen. Misschien had hij hem ook moeten vragen hoe hij al die voorwerpen op zo’n doek, of wat het ook is, heeft bevestigd. En of de lijm die daarbij, neem ik aan, soms ook een rol speelde, op den duur niet verdroogt. De hamvraag zou natuurlijk zijn: ‘Was het Velpon?’

Als hij het nieuwe boekje van Jelle Reumer (Nature Morte) al tot zich had genomen had hij dat vast gedaan. Eén van de hoofdstukken daarin gaat namelijk over De Vlaamse velponwalvis, die zich in de kelder van het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam bevindt. Inderdaad, dat is een verzameling botten die bijeen wordt gehouden door Velpon. Blijkbaar gebeurt dat wel meer, maar voor deze keer heeft de ontdekker van die botten een grapje uitgehaald met de naam. Om redenen die de schrijver op amusante manier in zijn verhaal heeft verwerkt.

* Bij lezers van De Leunstoel ook wel bekend onder het pseudoniem Alphons Voorschot.

-------
Het plaatje komt van het net en mag vrijuit worden gebruikt.
© 2018 Frits Hoorweg
powered by CJ2