archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Bij ons in de straat | ||||
Dicht bij mijn favoriete dichter | Marcel Duyvestijn | |||
Met twee enveloppen in de hand liep ik door mijn straat. Ik stak de
straat over en twijfelde of ik de man voor mij zou inhalen voordat
ik de bocht om zou gaan. De man, lichtgebogen, blauw jasje, grijze
haren, had een langzamere tred dan ik. Toen ik echter dichter bij
kwam, keek de man even opzij de Cornelis Schuytstraat in, en zag ik
dat het Remco Campert was. Ook hij had een envelop in zijn handen
en ook hij zwaaide naar links richting de brievenbus. Remco en ik. Samen gingen we brieven posten. Al sinds mijn achttiende verzamel ik alle boeken van Remco Campert. Ik ben een fan. Het klinkt vreselijk, maar als ik van één iemand dan toch echt supporter moet zijn voor wie ik “hup Remco hup” zou zingen, dan is het voor deze dichter. Ik liep nu op twee meter afstand van de kromgetrokken Campert. Ik kon hem ruiken. Ik werd er verdomme nerveus van. Ik heb hem twee keer in mijn leven de hand geschud. De eerste keer was bij een voorstelling van hem en Jan Mulder in De Balie in Amsterdam. Hij stond aan de bar te praten met Simon Vinkenoog en ik zat aan een tafeltje even verderop. Iets diep in mij zei dat tegen me ik hem een hand moest schudden en iets tegen hem zeggen. Het schudden van de hand zag ik nog wel voor me, maar iets tegen hem zeggen, leek me een stuk ingewikkelder. Ik wilde twee dingen zeggen. Ten eerste iets in de geest van: leuke voorstelling, bedankt. Maar ik wilde meer. Misschien moest hij nu maar eens weten dat ik hem al jaren volg, dat ik al zijn boeken direct koop. Ik zag mezelf opstaan en naar hem toelopen. “Meneer Campert…” vroeg ik. Hij draaide zich om en stak zijn hand uit die ik aanpakte. Mijn mond ging open en ik ging iets zeggen. In mijn zenuwen haspelde ik echter alle zinnen door elkaar en zei ik: "bedankt voor het leven!" De tweede keer was een week of drie geleden. Ik wilde hem aanvankelijk vragen of hij een paar gedichten op mijn huwelijk wilde voordragen, maar omdat hij op de bewuste dag niet kon, heb ik twee dichtbundels van hem gekocht en heb ik aangebeld met de vraag of hij ze wilde signeren voor mijn twee getuigen. Zijn vrouw ging het even vragen voor me. Een paar minuten later zei ze dat ik wel even boven kon komen en weer twee minuten later schudde ik (weer) de hand van Remco Wouter Campert. Dit was zijn biotoop. En ik stond daar in. Hij ging me voor zijn werkkamer in. Ik zag zijn typemachine. Ik zag zijn boeken. Ik zag zijn kunst. Ik stond in het epicentrum van het Campertisme. Hier schrijft hij zijn columns voor de Volkskrant, hier schrijft hij zijn poëzie. De poes die regelmatig figureert in zijn columns schampte mijn benen. Zou ik nu door de poes goedgekeurd zijn? En nu, nog geen drie weken later loop ik dus achter hem. Allebei hebben we een envelop in onze handen en lopen we naar dezelfde brievenbus. Er schieten tientallen zinnen door mijn hoofd. “Ook een brief posten?” Of: “Kent u me nog?” Of: “Ik ben inmiddels getrouwd.” Geen enkele zin kan ik goedkeuren. Hij gooit zijn brief in de linkergleuf en ik wacht tot hij klaar is. Hij kijkt me even aan en ik zeg: “dag.” Hij knikt en mompelt eenzelfde soort begroeting. Hij draait zich om en loopt de van Eeghenstraat in. Ik kijk nog een tijdje naar de gekromde rug van de dichter. Mijn gedachten gaan nergens heen. Leeg is mijn huls. Ik kijk. Daar loopt Remco Campert denk ik. |
||||
© 2004 Marcel Duyvestijn | ||||
powered by CJ2 |