archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept | ||||
Op reis naar vreemde streken | Henk Bergman | |||
Ik lijd aan Reisefieber. Wat dat is? Een algemene toestand van verwarring, die intreedt tegen de tijd dat zich grote verplaatsingen aandienen. De volgende gebeurtenis is illustratief voor de geestestoestand waarin ik dan verkeer. Mijn schoonvader bracht mij en de mijnen naar Schiphol voor een vertrek naar verre oorden. Hij parkeerde voor de vertrekhal, we laadden onze spullen uit en zeiden ‘Bedankt en tot over drie weken’. Opa reed weg op het moment dat ik besefte dat mijn tas met belangrijke papieren – waaronder de tickets – nog op de achterbank stond. Ik rende de auto achterna, zwaaide wild met mijn armen, schreeuwde uit alle macht stoppen! – maar opa zag en hoorde niets. In de omgeving van de vertrekhal werd druk aan de wegen gewerkt en gewoon wegrijden was daarom niet mogelijk. Ik kon de auto dan ook geruime tijd op dezelfde afstand blijven volgen. Sommige mensen die ik op mijn wanhoopstocht tegenkwam begrepen snel wat er aan de hand was en probeerden opa te waarschuwen. Maar niets hielp en ik voelde dat ik het niet lang meer zou volhouden. Toen stopte er opeens een auto naast me, de bestuurder opende het portier aan mijn kant en zei alleen maar: instappen! Ik ging naast hem zitten, we begonnen de jacht en vlak voor de Schipholtunnel reden we opa klem in de vluchtstrook. Niet verwonderlijk is mijn Reisefieber na deze gebeurtenis nog een graadje erger geworden. Reizen per boek vind ik aangenamer dan in het echt. Als anderen zo gek zijn om zich vrijwillig aan al die ongemakken en ontberingen bloot te stellen: prima. De spannende en opwindende dingen die ze ook beleven gun ik ze dan graag, zeker als ze me over hun belevenissen in aangenaam proza verslag uitbrengen. Prachtig voorbeeld is natuurlijk De Reizen van Gulliver van Jonathan Swift, waarvan dit jaar bij Athenaeum-Polak & Van Gennep een nieuwe uitgave verscheen in de mooie vertaling van Paul Syrier. Een echte klassieker, die ik ooit wel eens gelezen had, maar waarvan de vele smakelijke details me toch niet meer goed voor de geest stonden. De herlezing was een aangename tijdbesteding. Swift had het ongetwijfeld niet zo bedoeld, maar feit is dat De Reizen van Gulliver 275 jaar na verschijnen (1729) vooral bekend is als kinderboek. Dat wil zeggen: de eerste twee delen, waarin Gulliver als reus tussen de dwergen en als dwerg tussen de reuzen leeft. De strekking die Swift aan de verhalen meegaf was echter allerminst voor de kinderkamer bedoeld. Het gekibbel van de Lilliputters is het gekibbel van de kleinzielige Londense politici en Gullivers verblijf bij de reuzen in Brobdingnag geeft Swift de gelegenheid de onvolmaaktheid van het Engelse politieke systeem in alle omvang en glorie ten tonele te voeren. Hij vertelt de koning van Brobdingnag uitvoerig over het leven in Engeland, waarop die tot een niet mis te verstane conclusie komt (p. 153): “Maar te oordelen naar wat ik uit je eigen verhaal heb begrepen en de antwoorden die ik je met veel moeite heb ontwrongen en ontfutseld, kan ik slechts concluderen dat de overgrote meerderheid van je landgenoten het schadelijkste ras van klein weerzinwekkend ongedierte is dat ooit van de Natuur op het oppervlak van de aarde heeft mogen rondkruipen.” Kort na zijn behouden terugkeer uit Brobdingnag gaat Gulliver weer op reis en over wat hij dan beleeft doet hij verslag in het derde deel van zijn reisjournaal. Nu lijdt hij eens geen schipbreuk, maar wordt zijn boot geënterd door piraten, die hem daarna in een kano met een klein zeiltje en wat mondvoorraad de wijde zee opsturen. Hij belandt op Laputa, een vliegend eiland, waar de mensen hun hoofd helemaal naar links of rechts houden en slechts geïnteresseerd zijn in wiskunde en muziek. De volgende reis voert naar Balnibarbi, een eiland dat afhankelijk is van Laputa. Hier zijn het de filosofen en plannenmakers die het moeten ontgelden. Ze werken vanuit de Academie van Ontwerpers en besteden hun tijd en energie aan langlopende projecten als het distilleren van zonnestralen uit komkommers en het veranderen van ijs in buskruit – terwijl ze de landbouw verwaarlozen. Vervolgens gaat Gulliver naar Glubbdubdrib, waar hij in staat wordt gesteld om de geesten van gestorven mensen op te roepen en hun vragen te stellen. Hij maakt uitvoerig gebruik van die mogelijkheid en laat onder meer de hele senaat van Rome opdraven. Daarna bezoekt hij Luggnagg, waar een deel van de bewoners, de Struldbrugs, onsterfelijk is. In plaats dat ze daar eindeloos van genieten, blijken ze door iedereen te worden gemeden en zijn ze de paria’s van de maatschappij. In het vierde en laatste deel komt Gulliver na een muiterij op zijn schip terecht in het land van de Houyhnhnms. Die hebben paardenlichamen, maar hun verstandelijke vermogens zijn volmaakt. Hun slaven, de Yahoos, zijn daarentegen een walgelijk soort naakte wezens, zonder enig verstand, maar met een menselijk uiterlijk. Aanvankelijk walgt Gulliver van de Yahoos, maar tot zijn ontzetting beseft hij al gauw dat dit mensen zijn, maar dan in een gedegenereerde toestand. Afgezien van zijn kleren en zijn beetje meer verstand is hij niet van hen te onderscheiden. De Houyhnhnms weten niet wat ze van Gulliver moeten denken: hij is weliswaar geen echte Yahoo, heeft zelfs een vleugje Ratio, maar komt toch niet in de buurt van hun eigen beschavingsniveau. Gulliver is een en al bewondering voor de louter verstandelijke manier waarop de Houyhnhnms hun land regeren en hoopt dat hij toestemming krijgt bij hen te blijven. Hij wordt echter verbannen en in een kleine zelfgebouwde boot zoekt hij de zee weer op. Daar vindt hij een schip waarmee hij uiteindelijk via Holland voorgoed naar Engeland terugkeert. Maar zich weer gewoon onder de mensen begeven kan hij niet meer; daarvoor heeft hij een te grote afkeer van het menselijk geslacht gekregen. Hij kan er zelfs niet toe komen zijn vrouw te omhelzen en verdraagt ook geen mensen die met hem aan één tafel eten. Ter herinnering aan de Houyhnhnms koopt hij een paar hengsten, tegen wie hij uren praat in de stal. In de eerste twee delen vraag je je natuurlijk voortdurend af of de maten kloppen. Zoals in één van de noten staat vermeld houdt Swift zich in grote lijnen nauwkeurig aan de schaal: dat hebben slimme narekenaars voor ons uitgezocht. In Lilliput zijn de maten tot een twaalfde verkleind en in Brobdingnag worden ze met twaalf vermenigvuldigd. Maar (nog steeds volgens de noot) af en toe smokkelt Swift, bijvoorbeeld als hij de hele cavalerie van Lilliput op Gullivers zakdoek laat exerceren. Zelf vroeg ik me af of een hagelsteen die achttienhonderd keer zo groot is als een bij ons niet per definitie een dodelijk wapen is (terwijl Gulliver er alleen maar zware kneusingen aan overhoudt) en of je een rat van om en nabij tweeëneenhalve meter met één dolkstoot voorgoed het zwijgen kunt opleggen. Maar, los van het antwoord, veel belangrijker is natuurlijk dat ik genoten heb van het boek en regelmatig hardop moest lachen om Swifts ingenieuze verzinsels. Ja, het was een mooie reis. |
||||
© 2004 Henk Bergman | ||||
powered by CJ2 |