archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Bij ons in de straat | ||||
Vrije vogels | Marcel Duyvestijn | |||
“Veel gezeik moet aan elkaar gebreid worden.”
Een uitspraak die ik iemand door zijn telefoon hoorde roepen. Het was zo’n yup die je bij mij in de buurt, in Amsterdam-Zuid, wel vaker hoort. Oranje lamswollen trui met v-hals, ribbroek, bruine kalfslederen schoenen. De Jort-achtigen. Zij zijn de discipelen van Jort Kelder, Beau van Erven Doorn en Reinout Oerlemans. Ze zijn de wereld. Het is niet zozeer de kleding. Het is de uitstraling. Modern aristocratisch. En hun woorden zijn uit fraai Braziliaans hardhout gesneden.
Het zijn boektitels die ze uitkramen.
Bij mij achter zit café Bont, een hangplek voor de Jort-achitgen. Bij mooi weer kun je een heel opschrijfboekje volpennen met boektitels.
“Je moet ze laten weten dat je meer bent.”
“Het gevaar zit altijd bij je opponent.”
“Doorvragen waar anderen stoppen.”
Ze intrigeren. Maar waarom?
Omdat ze een aura van alwetendheid hebben. De borst vooruit, de schoenen ongeduldig over de grond schuivend. Het hoofd omhoog en roepend, altijd net iets te hard: “Nee, nee… je begrijpt het niet!” Vervolgens zie je de mondhoeken laatdunkend naar beneden getrokken. “Doe het nou maar!” Ze drinken koffie met de pink omhoog, wenken de serveerster met een wijsvinger en een hoofdbeweging: “Kom ’es.” En drukken handen van collega Jort-achtigen alsof dat z’n vrienden zijn. “Hé, ik spreek je snel weer. Ik moet echt verder nu… Ik.”
Een zwerver passeert. Lange haren, twee grote Albert Heijn tassen met vodden en een blik die onzeker is. Zijn hoofd is gebogen, zijn schouders hangen naar voren. Hij wil er niet zijn. Het is geen schaamte, het is leegte. Lucht, die alleen een beetje ruikt.
De Jort-achtige kijkt even. Maar ook in zijn blik is leegte te zien. Koelte. Geen mededogen, geen compassie, maar ook geen veroordeling. Misschien is dat nog wel het ergste. Er is geen enkel contact. Er is louter lucht.
In mijn hersens spoel ik de situatie terug en start hem opnieuw. De zwerver en de Jort-achtige spreken elkaar aan in die versie.
“Hé, ouwe rukker, wat zie jij er uit,” zegt de Jort-achtige joviaal.
“Ik ben bezig met zelfontplooiing,” zegt de zwerver timide.
“Kerel…”
Maar dan gaat de telefoon van de Jort-achtige weer. “Hé, ik bel je zo even. Ik maak even een babbeltje met een kerel uit een andere sociale klasse. Buitengewoon interessante vogel. Loopt hier rond met plastic tassen, weet niks van corporate governance, heeft geen laptop. Ik wil wel beweren dat dit individu heel anders in de wereld staat. Ik ga je hangen… Ja, ja, ik ga je nu hangen… Ja, dat weet ik… Ik ga je nu ha… Ja, doe ik. Ik ga je… Hoi.”
De zwerver zwijgt. Hij doet dat zo overtuigend dat de Jort-achtige alleen maar kan zeggen: “Zooo…” om het initiatief aan de ander te laten.
Maar de zwerver blijft zwijgen.
Deze conversatie deed zich dus niet voor. In het werkelijke leven schuift de zwerver voort, de hoek om, richting Albert Heijn. De Jort-achtige is weer gaan zitten. Zijn telefoon zit in de binnenzak van zijn ribjasje. Hij luistert naar een vrindje. Maar het interesseert hem duidelijk geen moer, want hij kijkt een beetje in het rond. Lange tijd kijkt hij de zwerver na. Zou hij een paar gedachten aan de zwerver gewijd hebben?
Ik denk het niet. Als de zwerver de hoek om is, is hij ook verdwenen uit zijn hoofd.
|
||||
© 2004 Marcel Duyvestijn | ||||
powered by CJ2 |