archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Arend Jan Bolhuis over synchroniciteit Willem Minderhout

0803BS Bolhuis
Tijdens Mulisch’ begrafenis stond er een prachtige regenboog aan de hemel. 1) Dat moet een diepere betekenis hebben gehad! De hemel heet Harry welkom, of zoiets. Zo’n interpretatie van samenhang tussen twee verschijnselen die op zich niets met elkaar te maken hebben, noemt Jung ‘synchroniciteit’.
In mijn verhaaltje in de vorige Leunstoel – ‘Snip’ – noemde ik het verbluffende toeval van de vondst van dode houtsnippen ‘synchroniciteit’. Dit soort ongelofelijke toevalligheden overkomt mij met regelmaat en fascineren me. Zo stond ik enige tijd geleden in de werkkamer van mijn collega-docent Arend Jan Bolhuis, om een of ander moeilijk probleem te bespreken. Op een gegeven moment voelde ik me geroepen om Prediker te citeren. In plaats van ‘alles is ijdelheid’ gebruikte ik de verwoording uit de nieuwe Bijbelvertaling: ‘alles is lucht en leegte’.  Arend Jan keek op en vroeg: ‘Hoe weet je dat?’. ‘Hoe weet ik wat?’, retourneerde ik de vraag. ‘Ik heb die nieuwe vertaling van Prediker gemaakt.’ Ik noemde dit toeval ‘synchroniciteit’. Hier was Arend Jan het niet mee eens, maar er ontspon zich een interessant gesprek over dit verschijnsel. Hij bleek een enthousiast Jungiaan te zijn, die zich verdiept had in synchroniciteit in de Nederlandse literatuur. Een interview voor De Leunstoel kon natuurlijk niet uitblijven!
 
'Ik weet eigenlijk niet zo veel van synchroniciteit. Ik heb een algemene kennis van het werk van Jung, en wat hij over synchroniciteit beweert. Ik zou het omschrijven als een fenomeen waarbij twee gebeurtenissen niet met elkaar in verband worden gebracht omdat ze een causale relatie hebben, een relatie van oorzaak en gevolg, maar omdat ze op de een of andere manier een andere relatie hebben, en die relatie bestaat uit de een of andere analogie. Dat laatste lijkt me een belangrijk begrip: analogie. Een synchronistisch fenomeen is geen causaal fenomeen, maar een analoog fenomeen, waarbij men vervolgens – en dit is essentieel – aan die analogie een bepaalde betekenis toekent. Men vermoedt dat er iets achter zit, iets dat voor ons verborgen is, of nog verborgen is. Dat verhaal van die dode snippen vind ik daarom – hoe vermakelijk ook – geen synchroniciteit, maar – zolang je daar geen diepere betekenis aan toekent - verbazingwekkend toeval.
 
Er zijn voorbeelden van synchroniciteit te over! Mat Herben heeft er wel eens zijn verwondering over uitgesproken dat zijn vrouw en de moeder van Pim Fortuyn allebei Jakoba heetten. Dat is op zichzelf nog geen synchroniciteit. Maar Mat Herben vindt die analogie, die op zichzelf natuurlijk niet te ontkennen is, betekenisvol. Het is voor hem het bewijs dat er geen toeval bestaat. Ik heb hem dat zelf horen zeggen. Hij zoekt er dus iets achter, een bepaalde ordening bijvoorbeeld die ervoor zorgt dat de dingen precies lopen zoals ze lopen. Hij doet dat ook omdat de analogie zich voordoet in een context die voor hem van belang is, namelijk de context van het verschijnsel Pim Fortuyn. Hij is daardoor geraakt. Dat is de reden waarom hij aan die analogie van die twee namen betekenis toekent, en dus synchronistisch denkt. Maar dat hoef je helemaal niet te doen. Als Herben Fortuijn niet zo belangrijk had gevonden, had hij aan die analogie waarschijnlijk geen betekenis toegekend, haar waarschijnlijk niet eens hebben opgemerkt. Zo heb ik dezelfde achternaam als de oud-hockeyer: André Bolhuis. Maar ik ben niet geneigd daar iets diepers achter te zoeken, en dat komt omdat er geen context is die ik van belang vind. Een synchronistische ervaring bestaat bij het feit dat er een analogie is, maar vooral als aan die analogie een betekenis toegekend wordt. Dat is ook essentieel voor mijn opvatting over synchroniciteit en literaire interpretatie.

Ik kom uit de literatuurwetenschap, maar door mijn werkzaamheden in het onderwijs heb ik mijn vakgebied niet kunnen bijhouden. Maar ik heb wel een proefschrift over Gerrit Achterberg en Jung geschreven 2) en uit liefhebberij breng ik synchroniciteit en literatuur met elkaar in verband. Dat is geen wetenschappelijke verkenning, maar een manier om naar literatuur te kijken.

Tijdens mijn studie was de biografische achtergrond van het literaire werk of de vraag ‘Wat bedoelt de schrijver?’ volkomen taboe. Het ging om de tekst als tekst. Die exclusieve aandacht voor de tekst heeft ertoe geleid dat ook alle aandacht voor de schrijver verdween. Ik weet niet hoe het nu is, maar in de jaren zeventig, toen ik studeerde, kwam je bij wijze van spreken nog niet eens de universiteit binnen als je zelfs maar de naam van een schrijver noemde. Laat staan dat je je bezig mocht houden met vragen naar de psychologische achtergrond van de schrijver. Dergelijke analyses zouden maar afleiden van het literaire werk als tekst. Een psychologische – en zeker een Jungiaanse – benadering werd als niet-wetenschappelijk beschouwd.

Jung zelf heeft zich betrekkelijk uitvoerig met literatuur beziggehouden, maar er zijn maar heel weinig interpretaties van literaire werken door literatuurwetenschappers die gebruik maken van zijn gedachtegoed. Een literatuurwetenschapper die daar wel gebruik van maakt doet dat overigens niet om iets over de schrijver te weten te komen, maar om een interessante visie op het werk zelf te ontwikkelen. Ik maak gebruik van Jung omdat diens ideeën mij in staat stellen het werk op een bepaalde manier te begrijpen.

Het interpreteren van een literair werk is zelf in zekere zin een vorm van synchronistisch denken, denken in analogieën, en is dat ook altijd geweest. Neem nou ‘Psyche’ van Ida Gerhardt?

Psyche

Ik las de Phaedo met mijn vijfde klas;
En in de tekst kwam het woord psyche voor:
Ik legde, aan ’t nog kinderlijk gehoor,
Uit waarom psyche ‘ziel’ èn ‘vlinder’ was.
 
Terwijl ik nòg eens de passage las
Was er ineens een ritseling, en een spoor
van glanzen kwam, van ’t raam, de ruimte door.
Er zat een grote vlinder voor het glas.
 
Het was een dagpauwoog. En ieder zag
De purperen gloed, die op zijn vleugels lag;
De ogen, waar het aetherblauw in brandt.
 
Ten laatste – hij zat rustig op de hand –
Bracht hem een jongen weg. Onaangerand,
Zei hij, was hij ontweken naar het blauw.
 
Dit gedicht beschrijft heel duidelijk een synchroniciteitservaring. De lerares legt haar klas uit dat het woord ‘psyche’ een dubbele betekenis heeft: ‘ziel’ en ‘vlinder’, of beter: ‘ziel’ en ‘vlinder’ tegelijk. De nadruk op het voegwoord ‘en’ doet vermoeden dat een ziel en een vlinder eigenlijk hetzelfde zijn. Dat idee wordt dan onmiddellijk, op het moment dat ze het uitlegt, zichtbaar gemaakt in een synchronistische gebeurtenis, namelijk een dagpauwoog die voor het raam zit. Een dagpauwoog is een vlinder, maar het feit dat er toevallig een vlinder komt aangevlogen op het moment dat de lerares de betekenis van het woord ‘psyche’ uitlegt is in dit gedicht nog niet de synchroniciteit. Of nog niet helemaal. Het gaat om die gelijktijdige betekenis van ‘ziel’ en ‘vlinder’. Die is aanwezig in de kleuren van de vlinder: de purperen gloed op de vleugels, het aetherblauw in de ogen en het blauw waarnaar de vlinder ‘ontwijkt’, zoals het in het gedicht wordt geformuleerd. En vooral ook in het woord ‘onaangerand’ in de voorlaatste regel. De vlinder begeeft zich, zo wordt met de kleuren purper en blauw en woorden als ‘ontwijkt’ en ‘onaangerand’ gesuggereerd, naar een paradijselijke werkelijkheid. In die werkelijkheid zijn een ziel en een vlinder nog van nature identiek, terwijl ze dat in de werkelijkheid van alledag nog hoogstens in de taal of de verbeeldingswereld zijn. Dit gedicht is eigenlijk een schoolvoorbeeld van een synchroniciteitservaring.
 
Maar ook andere literaire werken zitten vol synchroniciteiten. Neem nou Een vlucht regenwulpen van Maarten ’t Hart. In die roman wordt beschreven hoe de door de hoofdpersoon aanbeden moeder langzaam te gronde gaat aan een slopende ziekte. Op het moment dat zij sterft – en daar gaat het om – trekt er in de lucht een groep vogels, regenwulpen, voorbij. Dat is op zichzelf nog niets bijzonders. Er gebeurt in de buitenwereld zoveel op het moment dat een mens sterft: er kan een auto voorbij komen, de AEX-index kan weer eens kelderen, er kan een nieuw kabinet worden beëdigd. Dat zijn allemaal dingen waarvan we niet de neiging hebben ze in een betekenisvol verband met een sterfgeval te plaatsen. Maar we hebben in Een vlucht regenwulpen niet met de gewone werkelijkheid te maken, maar met de werkelijkheid van een roman.
 
Wanneer Maarten ’t Hart dan ook precies op het moment dat die moeder in zijn roman sterft een groep regenwulpen laat voorbijvliegen, kun je daar als interpreet een synchronistische relatie in zien en er betekenis aan toekennen, zonder dat je ervan beschuldigd wordt niet goed snik te zijn. Het is zoals Harry Mulisch zegt: ‘Literatuur is de wereld van de zin, gepresenteerd als die van het toeval.’ 3)  Het is beslist niet gewaagd te zeggen dat die vlucht regenwulpen erop wijst dat de moeder, of de ziel van de moeder, na haar dood wordt bevrijd en als het ware opstijgt naar de hemel. En dat is weer vergelijkbaar – synchronistisch, zo je wilt - met Harry’s regenboog waar jij het in het begin over had. Die betekent hetzelfde. Dat zeg ik niet, dat zeg jij. Maar ik ben het er als Jungiaan helemaal mee eens.
 
En je hebt gelijk. Als jij in ons ‘Prediker-incident’ een aanwijzing zag dat je me voor de Leunstoel moest interviewen, dan is er misschien toch sprake van synchroniciteit geweest! Niet alles is lucht en leegte! Dus, meneer Minderhout, welkom in de fascinerende wereld van Carl Gustav Jung!'

Noten
1) Regenboog begeleidt Mulisch naar laatste rustplaats: http://www.nrc.nl/kunst/article2639524.ece/Regenboog_begeleidt_Mulisch_naar_laatste_rustplaats
2) Arend Jan Bolhuis, De aarde dekt hem toe. Een interpretatie van Gerrit Achterbergs Ballade van de gasfitter en Ode aan Den Haag in het licht van de psychologie van C.G. Jung, Baarn 1990
3) Harry Mulisch, Oedipus als Freud, naar aanleiding van Jung, Rotterdam 1988, p.16-17.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2010 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Arend Jan Bolhuis over synchroniciteit Willem Minderhout
0803BS Bolhuis
Tijdens Mulisch’ begrafenis stond er een prachtige regenboog aan de hemel. 1) Dat moet een diepere betekenis hebben gehad! De hemel heet Harry welkom, of zoiets. Zo’n interpretatie van samenhang tussen twee verschijnselen die op zich niets met elkaar te maken hebben, noemt Jung ‘synchroniciteit’.
In mijn verhaaltje in de vorige Leunstoel – ‘Snip’ – noemde ik het verbluffende toeval van de vondst van dode houtsnippen ‘synchroniciteit’. Dit soort ongelofelijke toevalligheden overkomt mij met regelmaat en fascineren me. Zo stond ik enige tijd geleden in de werkkamer van mijn collega-docent Arend Jan Bolhuis, om een of ander moeilijk probleem te bespreken. Op een gegeven moment voelde ik me geroepen om Prediker te citeren. In plaats van ‘alles is ijdelheid’ gebruikte ik de verwoording uit de nieuwe Bijbelvertaling: ‘alles is lucht en leegte’.  Arend Jan keek op en vroeg: ‘Hoe weet je dat?’. ‘Hoe weet ik wat?’, retourneerde ik de vraag. ‘Ik heb die nieuwe vertaling van Prediker gemaakt.’ Ik noemde dit toeval ‘synchroniciteit’. Hier was Arend Jan het niet mee eens, maar er ontspon zich een interessant gesprek over dit verschijnsel. Hij bleek een enthousiast Jungiaan te zijn, die zich verdiept had in synchroniciteit in de Nederlandse literatuur. Een interview voor De Leunstoel kon natuurlijk niet uitblijven!
 
'Ik weet eigenlijk niet zo veel van synchroniciteit. Ik heb een algemene kennis van het werk van Jung, en wat hij over synchroniciteit beweert. Ik zou het omschrijven als een fenomeen waarbij twee gebeurtenissen niet met elkaar in verband worden gebracht omdat ze een causale relatie hebben, een relatie van oorzaak en gevolg, maar omdat ze op de een of andere manier een andere relatie hebben, en die relatie bestaat uit de een of andere analogie. Dat laatste lijkt me een belangrijk begrip: analogie. Een synchronistisch fenomeen is geen causaal fenomeen, maar een analoog fenomeen, waarbij men vervolgens – en dit is essentieel – aan die analogie een bepaalde betekenis toekent. Men vermoedt dat er iets achter zit, iets dat voor ons verborgen is, of nog verborgen is. Dat verhaal van die dode snippen vind ik daarom – hoe vermakelijk ook – geen synchroniciteit, maar – zolang je daar geen diepere betekenis aan toekent - verbazingwekkend toeval.
 
Er zijn voorbeelden van synchroniciteit te over! Mat Herben heeft er wel eens zijn verwondering over uitgesproken dat zijn vrouw en de moeder van Pim Fortuyn allebei Jakoba heetten. Dat is op zichzelf nog geen synchroniciteit. Maar Mat Herben vindt die analogie, die op zichzelf natuurlijk niet te ontkennen is, betekenisvol. Het is voor hem het bewijs dat er geen toeval bestaat. Ik heb hem dat zelf horen zeggen. Hij zoekt er dus iets achter, een bepaalde ordening bijvoorbeeld die ervoor zorgt dat de dingen precies lopen zoals ze lopen. Hij doet dat ook omdat de analogie zich voordoet in een context die voor hem van belang is, namelijk de context van het verschijnsel Pim Fortuyn. Hij is daardoor geraakt. Dat is de reden waarom hij aan die analogie van die twee namen betekenis toekent, en dus synchronistisch denkt. Maar dat hoef je helemaal niet te doen. Als Herben Fortuijn niet zo belangrijk had gevonden, had hij aan die analogie waarschijnlijk geen betekenis toegekend, haar waarschijnlijk niet eens hebben opgemerkt. Zo heb ik dezelfde achternaam als de oud-hockeyer: André Bolhuis. Maar ik ben niet geneigd daar iets diepers achter te zoeken, en dat komt omdat er geen context is die ik van belang vind. Een synchronistische ervaring bestaat bij het feit dat er een analogie is, maar vooral als aan die analogie een betekenis toegekend wordt. Dat is ook essentieel voor mijn opvatting over synchroniciteit en literaire interpretatie.

Ik kom uit de literatuurwetenschap, maar door mijn werkzaamheden in het onderwijs heb ik mijn vakgebied niet kunnen bijhouden. Maar ik heb wel een proefschrift over Gerrit Achterberg en Jung geschreven 2) en uit liefhebberij breng ik synchroniciteit en literatuur met elkaar in verband. Dat is geen wetenschappelijke verkenning, maar een manier om naar literatuur te kijken.

Tijdens mijn studie was de biografische achtergrond van het literaire werk of de vraag ‘Wat bedoelt de schrijver?’ volkomen taboe. Het ging om de tekst als tekst. Die exclusieve aandacht voor de tekst heeft ertoe geleid dat ook alle aandacht voor de schrijver verdween. Ik weet niet hoe het nu is, maar in de jaren zeventig, toen ik studeerde, kwam je bij wijze van spreken nog niet eens de universiteit binnen als je zelfs maar de naam van een schrijver noemde. Laat staan dat je je bezig mocht houden met vragen naar de psychologische achtergrond van de schrijver. Dergelijke analyses zouden maar afleiden van het literaire werk als tekst. Een psychologische – en zeker een Jungiaanse – benadering werd als niet-wetenschappelijk beschouwd.

Jung zelf heeft zich betrekkelijk uitvoerig met literatuur beziggehouden, maar er zijn maar heel weinig interpretaties van literaire werken door literatuurwetenschappers die gebruik maken van zijn gedachtegoed. Een literatuurwetenschapper die daar wel gebruik van maakt doet dat overigens niet om iets over de schrijver te weten te komen, maar om een interessante visie op het werk zelf te ontwikkelen. Ik maak gebruik van Jung omdat diens ideeën mij in staat stellen het werk op een bepaalde manier te begrijpen.

Het interpreteren van een literair werk is zelf in zekere zin een vorm van synchronistisch denken, denken in analogieën, en is dat ook altijd geweest. Neem nou ‘Psyche’ van Ida Gerhardt?

Psyche

Ik las de Phaedo met mijn vijfde klas;
En in de tekst kwam het woord psyche voor:
Ik legde, aan ’t nog kinderlijk gehoor,
Uit waarom psyche ‘ziel’ èn ‘vlinder’ was.
 
Terwijl ik nòg eens de passage las
Was er ineens een ritseling, en een spoor
van glanzen kwam, van ’t raam, de ruimte door.
Er zat een grote vlinder voor het glas.
 
Het was een dagpauwoog. En ieder zag
De purperen gloed, die op zijn vleugels lag;
De ogen, waar het aetherblauw in brandt.
 
Ten laatste – hij zat rustig op de hand –
Bracht hem een jongen weg. Onaangerand,
Zei hij, was hij ontweken naar het blauw.
 
Dit gedicht beschrijft heel duidelijk een synchroniciteitservaring. De lerares legt haar klas uit dat het woord ‘psyche’ een dubbele betekenis heeft: ‘ziel’ en ‘vlinder’, of beter: ‘ziel’ en ‘vlinder’ tegelijk. De nadruk op het voegwoord ‘en’ doet vermoeden dat een ziel en een vlinder eigenlijk hetzelfde zijn. Dat idee wordt dan onmiddellijk, op het moment dat ze het uitlegt, zichtbaar gemaakt in een synchronistische gebeurtenis, namelijk een dagpauwoog die voor het raam zit. Een dagpauwoog is een vlinder, maar het feit dat er toevallig een vlinder komt aangevlogen op het moment dat de lerares de betekenis van het woord ‘psyche’ uitlegt is in dit gedicht nog niet de synchroniciteit. Of nog niet helemaal. Het gaat om die gelijktijdige betekenis van ‘ziel’ en ‘vlinder’. Die is aanwezig in de kleuren van de vlinder: de purperen gloed op de vleugels, het aetherblauw in de ogen en het blauw waarnaar de vlinder ‘ontwijkt’, zoals het in het gedicht wordt geformuleerd. En vooral ook in het woord ‘onaangerand’ in de voorlaatste regel. De vlinder begeeft zich, zo wordt met de kleuren purper en blauw en woorden als ‘ontwijkt’ en ‘onaangerand’ gesuggereerd, naar een paradijselijke werkelijkheid. In die werkelijkheid zijn een ziel en een vlinder nog van nature identiek, terwijl ze dat in de werkelijkheid van alledag nog hoogstens in de taal of de verbeeldingswereld zijn. Dit gedicht is eigenlijk een schoolvoorbeeld van een synchroniciteitservaring.
 
Maar ook andere literaire werken zitten vol synchroniciteiten. Neem nou Een vlucht regenwulpen van Maarten ’t Hart. In die roman wordt beschreven hoe de door de hoofdpersoon aanbeden moeder langzaam te gronde gaat aan een slopende ziekte. Op het moment dat zij sterft – en daar gaat het om – trekt er in de lucht een groep vogels, regenwulpen, voorbij. Dat is op zichzelf nog niets bijzonders. Er gebeurt in de buitenwereld zoveel op het moment dat een mens sterft: er kan een auto voorbij komen, de AEX-index kan weer eens kelderen, er kan een nieuw kabinet worden beëdigd. Dat zijn allemaal dingen waarvan we niet de neiging hebben ze in een betekenisvol verband met een sterfgeval te plaatsen. Maar we hebben in Een vlucht regenwulpen niet met de gewone werkelijkheid te maken, maar met de werkelijkheid van een roman.
 
Wanneer Maarten ’t Hart dan ook precies op het moment dat die moeder in zijn roman sterft een groep regenwulpen laat voorbijvliegen, kun je daar als interpreet een synchronistische relatie in zien en er betekenis aan toekennen, zonder dat je ervan beschuldigd wordt niet goed snik te zijn. Het is zoals Harry Mulisch zegt: ‘Literatuur is de wereld van de zin, gepresenteerd als die van het toeval.’ 3)  Het is beslist niet gewaagd te zeggen dat die vlucht regenwulpen erop wijst dat de moeder, of de ziel van de moeder, na haar dood wordt bevrijd en als het ware opstijgt naar de hemel. En dat is weer vergelijkbaar – synchronistisch, zo je wilt - met Harry’s regenboog waar jij het in het begin over had. Die betekent hetzelfde. Dat zeg ik niet, dat zeg jij. Maar ik ben het er als Jungiaan helemaal mee eens.
 
En je hebt gelijk. Als jij in ons ‘Prediker-incident’ een aanwijzing zag dat je me voor de Leunstoel moest interviewen, dan is er misschien toch sprake van synchroniciteit geweest! Niet alles is lucht en leegte! Dus, meneer Minderhout, welkom in de fascinerende wereld van Carl Gustav Jung!'

Noten
1) Regenboog begeleidt Mulisch naar laatste rustplaats: http://www.nrc.nl/kunst/article2639524.ece/Regenboog_begeleidt_Mulisch_naar_laatste_rustplaats
2) Arend Jan Bolhuis, De aarde dekt hem toe. Een interpretatie van Gerrit Achterbergs Ballade van de gasfitter en Ode aan Den Haag in het licht van de psychologie van C.G. Jung, Baarn 1990
3) Harry Mulisch, Oedipus als Freud, naar aanleiding van Jung, Rotterdam 1988, p.16-17.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2010 Willem Minderhout
powered by CJ2