archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ergernissen delen printen terug
Schaatsen is niet mijn ding Katharina Kouwenhoven

0708BZ Schaatsertje
Zoals ieder Nederlands kind moet leren zwemmen, moet er ook schaatsen worden geleerd. Zelfs een kind dat niet is opgegroeid in een koeienstal op het platteland. Zelf moest ik eraan geloven toen ik een jaar of negen was, in de winter van ‘53/’54. Die winter staat niet bekend als extreem streng, maar er werd in februari 1954 wel een Elfstedentocht gereden, gewonnen door Jeen v.d. Berg in de tot dan toe snelste tijd van zeven en een half uur.

Deze oma kan haar kleinkinderen rustig vertellen dat in haar jeugd de winters veel strenger waren; tot mijn achttiende verjaardag zijn er maar liefst vier Elfstedentochten verreden. Het vooruitzicht van strenge winters met veel ijs was waarschijnlijk ook de aanleiding dat ik moest leren schaatsen. Hoewel mijn moeder het niet kon, stond mijn vader bekend als iemand die prachtige krullen had kunnen draaien. Hij vertoonde zich echter al lang niet meer op de gladde ijzers en het was mijn broer die de eer te beurt viel mij wegwijs te maken op het ijs. Toevallig bracht mijn broer met zijn vrouw en baby een zes maanden durende verlofperiode door in Nederland. Hij woonde namelijk in Indonesië en waar hij precies 'verlof' van had weet ik niet, maar hij was overgevaren en tijdelijk bij ons ingetrokken. En hij trof het met het weer!

Hij kon zelf heel behoorlijk schaatsen, maar veel zin om het mij te leren had hij niet, want daarvoor moest hij natuurlijk bij mij in de buurt blijven en kon hij zelf de benen niet uitslaan. Vlak achter onze straat - we woonden aan de rand van de stad waar nieuwe tuinsteden in aanbouw waren - bevonden zich nog wat sloten en vaarten, die allemaal met ijs bedekt waren en waar de hele buurt naartoe ging om het ijs te beproeven.

Ik kreeg van die houten schaatsjes met zo'n krulletje ondergebonden en werd op het ijs gezet, waar ik natuurlijk onmiddellijk onderuit ging. Aha, ging dat zo! Dat kon dan nog leuk worden. Schaatsen moest je leren met vallen en opstaan, werd me uitgelegd. Erg bevredigend vond ik die uitleg niet. Van opgeven kon geen sprake zijn en verbazingwekkend genoeg werden de periodes tussen opstaan en weer vallen steeds groter. Er was sprake van een leereffect. Na een paar uur kon ik zowaar een paar slagen maken, voordat ik weer tegen de vlakte ging. Toen was ik natuurlijk wel de uitputting nabij. Gloeiend en rozig kwam ik trots thuis en viel meteen in slaap. Mijn broer had er echter niet veel vertrouwen in.

De volgende dag moest ik er weer aan geloven. Vreemd genoeg leek het wel of het leerproces tijdens mijn slaap was doorgegaan, want ik kon al krabbelend opeens wel tien meter achter elkaar op het ijs blijven staan. Mijn broer probeerde mij vervolgens enige techniek bij te brengen - door de knieën, zijwaarts afzetten, gewicht verplaatsen - zonder veel succes. Ik was al blij dat ik rechtop mijn benen uit kon slaan en wankelend vooruit kwam. Echte spelbrekers waren de banden van die schaatsen, die steeds los raakten en alsmaar strakker moesten worden aangetrokken, zodat je voeten bijna werden afgekneld. Ik raakte natuurlijk mijn wanten kwijt, zodat het leek of mijn handen bevroren totdat ze juist heftig begonnen te gloeien.

Nog een dag later kon ik echt schaatsen. Ik reed een eindje mee met mijn broer, die opgelucht de sokken erin zette en mij verder aan mijn lot overliet. Dat lot vond ik wel leuk. Ik reed achter anderen aan, leerde mezelf remmen om ernstige botsingen te voorkomen en draaien en keren. Alleen stond ik iedere keer naast mijn schaatsen, als die banden weer losgeraakt waren. De banden werden vervangen door riemen en zo ging het een stuk beter. Tot de dooi inviel.

Twee jaar later lag er weer ijs, dik genoeg was om de schaatsen uit het vet te halen. Ik zocht het nu wat verderop en ging met een paar vriendjes naar de Haarlemmertrekvaart. Daar kon je kilometers lange tochten maken, terwijl de treinen langs je oren floten en de passagiers naar je zwaaiden. Hoewel eerst wat wankel, en zoekend en tastend, bleek al snel dat ik het schaatsen niet verleerd was. Ik zwierde over het ijs. Mijn vriendjes kon ik echter met geen mogelijkheid bijhouden en het ijs zat vol scheuren en bobbeltjes, zodat ik vaak viel.

Daarna heb ik niet vaak meer geschaatst. Zeker niet in die strenge winter van 1963 toen Reinier Paping half bevroren de Elfstedentocht won. Er was inmiddels een ijsbaan in Amsterdam en daar heb ik ooit schaatsles gehad, want inmiddels had ik Noren en daarop kon ik helemaal niet uit de voeten. Na ongeveer twintig minuten begon ik te zwikken en dan begonnen de valpartijen. Ik leerde mijn techniek verbeteren en pootje-over. Veel hielp dat niet. Als ik wel eens met mijn echtgenoot schaatste, reden wij een kilometertje samen en vervolgens verdween hij met krachtige slag achter de horizon voor een tocht van veertig kilometer.

Eén seizoen ging ik elke maandagavond naar de ijsbaan met mijn dochter en een vriendin. Dat kind moest natuurlijk ook weer leren schaatsen. Terwijl ik er steeds meer weerzin tegen kreeg. Natuurlijk had ik die Noren moeten dumpen en weer op houten schaatsen gaan rijden, want daar had ik nooit problemen mee. Als ik daarop zwikte stond ik even op het ijs en trok mijn voet daarna weer recht. 'Mijn ding' is schaatsen echter nooit geweest. Soms was het heerlijk, heel eventjes. Te vaak was het ijs slecht en het weer te guur en kwam je thuis met een gekrompen gezicht dat uren nodig had zijn oude vorm weer te vinden.
Ik heb het al jaren niet meer gedaan en daar heb ik vrede mee.
 
*****************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door:
Het Genootschap De Leunstoel.
Word lid! Ga naar: www.deleunstoel.nl/colofon.php


© 2010 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Ergernissen" -
Bezigheden > Ergernissen
Schaatsen is niet mijn ding Katharina Kouwenhoven
0708BZ Schaatsertje
Zoals ieder Nederlands kind moet leren zwemmen, moet er ook schaatsen worden geleerd. Zelfs een kind dat niet is opgegroeid in een koeienstal op het platteland. Zelf moest ik eraan geloven toen ik een jaar of negen was, in de winter van ‘53/’54. Die winter staat niet bekend als extreem streng, maar er werd in februari 1954 wel een Elfstedentocht gereden, gewonnen door Jeen v.d. Berg in de tot dan toe snelste tijd van zeven en een half uur.

Deze oma kan haar kleinkinderen rustig vertellen dat in haar jeugd de winters veel strenger waren; tot mijn achttiende verjaardag zijn er maar liefst vier Elfstedentochten verreden. Het vooruitzicht van strenge winters met veel ijs was waarschijnlijk ook de aanleiding dat ik moest leren schaatsen. Hoewel mijn moeder het niet kon, stond mijn vader bekend als iemand die prachtige krullen had kunnen draaien. Hij vertoonde zich echter al lang niet meer op de gladde ijzers en het was mijn broer die de eer te beurt viel mij wegwijs te maken op het ijs. Toevallig bracht mijn broer met zijn vrouw en baby een zes maanden durende verlofperiode door in Nederland. Hij woonde namelijk in Indonesië en waar hij precies 'verlof' van had weet ik niet, maar hij was overgevaren en tijdelijk bij ons ingetrokken. En hij trof het met het weer!

Hij kon zelf heel behoorlijk schaatsen, maar veel zin om het mij te leren had hij niet, want daarvoor moest hij natuurlijk bij mij in de buurt blijven en kon hij zelf de benen niet uitslaan. Vlak achter onze straat - we woonden aan de rand van de stad waar nieuwe tuinsteden in aanbouw waren - bevonden zich nog wat sloten en vaarten, die allemaal met ijs bedekt waren en waar de hele buurt naartoe ging om het ijs te beproeven.

Ik kreeg van die houten schaatsjes met zo'n krulletje ondergebonden en werd op het ijs gezet, waar ik natuurlijk onmiddellijk onderuit ging. Aha, ging dat zo! Dat kon dan nog leuk worden. Schaatsen moest je leren met vallen en opstaan, werd me uitgelegd. Erg bevredigend vond ik die uitleg niet. Van opgeven kon geen sprake zijn en verbazingwekkend genoeg werden de periodes tussen opstaan en weer vallen steeds groter. Er was sprake van een leereffect. Na een paar uur kon ik zowaar een paar slagen maken, voordat ik weer tegen de vlakte ging. Toen was ik natuurlijk wel de uitputting nabij. Gloeiend en rozig kwam ik trots thuis en viel meteen in slaap. Mijn broer had er echter niet veel vertrouwen in.

De volgende dag moest ik er weer aan geloven. Vreemd genoeg leek het wel of het leerproces tijdens mijn slaap was doorgegaan, want ik kon al krabbelend opeens wel tien meter achter elkaar op het ijs blijven staan. Mijn broer probeerde mij vervolgens enige techniek bij te brengen - door de knieën, zijwaarts afzetten, gewicht verplaatsen - zonder veel succes. Ik was al blij dat ik rechtop mijn benen uit kon slaan en wankelend vooruit kwam. Echte spelbrekers waren de banden van die schaatsen, die steeds los raakten en alsmaar strakker moesten worden aangetrokken, zodat je voeten bijna werden afgekneld. Ik raakte natuurlijk mijn wanten kwijt, zodat het leek of mijn handen bevroren totdat ze juist heftig begonnen te gloeien.

Nog een dag later kon ik echt schaatsen. Ik reed een eindje mee met mijn broer, die opgelucht de sokken erin zette en mij verder aan mijn lot overliet. Dat lot vond ik wel leuk. Ik reed achter anderen aan, leerde mezelf remmen om ernstige botsingen te voorkomen en draaien en keren. Alleen stond ik iedere keer naast mijn schaatsen, als die banden weer losgeraakt waren. De banden werden vervangen door riemen en zo ging het een stuk beter. Tot de dooi inviel.

Twee jaar later lag er weer ijs, dik genoeg was om de schaatsen uit het vet te halen. Ik zocht het nu wat verderop en ging met een paar vriendjes naar de Haarlemmertrekvaart. Daar kon je kilometers lange tochten maken, terwijl de treinen langs je oren floten en de passagiers naar je zwaaiden. Hoewel eerst wat wankel, en zoekend en tastend, bleek al snel dat ik het schaatsen niet verleerd was. Ik zwierde over het ijs. Mijn vriendjes kon ik echter met geen mogelijkheid bijhouden en het ijs zat vol scheuren en bobbeltjes, zodat ik vaak viel.

Daarna heb ik niet vaak meer geschaatst. Zeker niet in die strenge winter van 1963 toen Reinier Paping half bevroren de Elfstedentocht won. Er was inmiddels een ijsbaan in Amsterdam en daar heb ik ooit schaatsles gehad, want inmiddels had ik Noren en daarop kon ik helemaal niet uit de voeten. Na ongeveer twintig minuten begon ik te zwikken en dan begonnen de valpartijen. Ik leerde mijn techniek verbeteren en pootje-over. Veel hielp dat niet. Als ik wel eens met mijn echtgenoot schaatste, reden wij een kilometertje samen en vervolgens verdween hij met krachtige slag achter de horizon voor een tocht van veertig kilometer.

Eén seizoen ging ik elke maandagavond naar de ijsbaan met mijn dochter en een vriendin. Dat kind moest natuurlijk ook weer leren schaatsen. Terwijl ik er steeds meer weerzin tegen kreeg. Natuurlijk had ik die Noren moeten dumpen en weer op houten schaatsen gaan rijden, want daar had ik nooit problemen mee. Als ik daarop zwikte stond ik even op het ijs en trok mijn voet daarna weer recht. 'Mijn ding' is schaatsen echter nooit geweest. Soms was het heerlijk, heel eventjes. Te vaak was het ijs slecht en het weer te guur en kwam je thuis met een gekrompen gezicht dat uren nodig had zijn oude vorm weer te vinden.
Ik heb het al jaren niet meer gedaan en daar heb ik vrede mee.
 
*****************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door:
Het Genootschap De Leunstoel.
Word lid! Ga naar: www.deleunstoel.nl/colofon.php
© 2010 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2