archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Kadavers en zandzakken Frits Hoorweg

0707BS Watersnood1
‘Het was wel gek. De avond ervoor hadden we zo’n beetje een gezellige avond gehad. Het was Vastenavond, we hadden met wat vrienden zitten kaarten en zo. Ja, het was laat geworden. Dus ik lag nog in bed en toen werd ik geroepen. Het was op de radio geweest: alle militairen moesten naar hun basis, ik naar Havelte.’

Gerard de Groot (Sr) was begin 1953 dienstplichtig soldaat, met als functie: chauffeur bij de infanterie. Op zondag 1 februari werd zijn weekendverlof abrupt onderbroken vanwege de watersnoodramp.

‘Toen ben ik op de fiets naar de A-12 gereden. Daar in de buurt woonde nog een oom van me, waar ik m’n fiets kon neerzetten. Ik ben gaan liften. Dat ging in die tijd nog vrij makkelijk. Je kreeg maar één keer in de maand een vrijreizenkaartje en de andere weekenden ging ik liften. Dat werd oogluikend toegestaan. Maar op die dag was het zeker geen probleem, want ze hadden op de radio automobilisten opgeroepen om militairen mee te nemen.
De andere dag, ja dat moet maandag geweest zijn, we zijn een nacht op de kazerne geweest, ben ik met een maat gaan rijden, met z’n tweeën. Eerst zijn we in Steenwijk een boot gaan ophalen en daarna zijn we naar het westen van het land gereden. Ik heb nog thuis overnacht en de dag daarna zijn we naar Spijkenisse gereden, daar moesten we ons bij de Burgemeester melden. O ja, en eerst zijn we nog in Den Haag gaan tanken.’

‘We werden daar ingekwartierd bij een kruidenier en lagen met z’n zessen op een heel klein kamertje. Ja, dat werd geregeld door de Burgemeester, niet door hemzelf natuurlijk, maar iemand deed dat in opdracht van hem. Nee, van verwarring over wie het daar voor het zeggen had hebben wij eigenlijk niks gemerkt. Overdag waren we bezig met het bergen van koeien die verdronken waren. We zetten de wagen op een dijk en voeren met de boot naar een stal. Dan werden er 4 kadavers aan de boot gehangen, maar die was daardoor te zwaar geworden om op eigen kracht weg te varen. Dus, die moest daarbij geholpen worden door een lier op de wagen. Daar zijn we zo ongeveer twee weken mee bezig geweest.’

Het is lang geleden en hij is inmiddels 78. Af en toe moet hij graven in z’n geheugen. Vooral in het begin van het gesprek, als ik teveel probeer om hem bij de chronologie van de gebeurtenissen te houden, gaat dat enigszins moeizaam. Hem vrij laten associëren blijkt beter te werken.
Na twee weken waren ze klaar met het ontruimingswerk in Spijkenisse. Daarna gingen ze helpen bij het (voorlopig) dijkherstel in Rilland-Bath, op Oost Zuid-Beveland, ongeveer twee maanden lang. Ze werden ondergebracht, op enige afstand, in de kazerne van Rucphen. De bij dit verhaal afgedrukte foto’s zijn uit die tweede periode. De middelste persoon op de foto rechtsboven ziet er zo stralend0707BS Watersnood2 uit dat hij 56 jaar na dato de behoefte voelt zich te verontschuldigen.

‘Ja, het is misschien raar om te zeggen, maar voor ons was het natuurlijk ook een leuk uitje. Dat gehang op de kazerne was vaak nogal saai en nu had je echt iets om handen. En je moest ook veel zelf regelen en uitzoeken. Wij moesten zand ophalen. Dat werd met de trein aangevoerd (Rilland-Bath lag aan de spoorlijn), daar in zakken gedaan en door ons naar de dijk gebracht. Het was zo’n 5 kilometer rijden, een behoorlijk stuk daarvan door het water. Soms kwam er zelfs water de cabine in. Nou, die wagens konden wel wat hebben hoor. Het waren ‘tandemassers’ ook wel GMC’s genoemd. Ze hadden voorwielaandrijving en een dubbel stel wielen achter. Het zout bleek die wagens overigens geen goed te doen. Toen we nadat we klaar waren terugreden naar de kazerne, in colonne, moesten we extra afstand houden omdat de remmen aangetast waren. Die konden pas op de kazerne weer gereviseerd worden. Wie de leiding had bij het herstellen van de dijk? De Genie, geloof ik, nee daar was nooit onduidelijkheid over.’

Opmerkelijk is dat wel. In het boek dat ik heb doorgenomen om me voor te bereiden op het interview * wordt beweerd dat de bestuurlijke verwarring groot was. Competentiegeschillen tussen het burgerlijk gezag en de militaire autoriteiten waren aan de orde van de dag. Voor een dienstplichtige soldaat die er 2½ maand middenin zat was dat blijkbaar niet waarneembaar. Het kan natuurlijk zijn dat op de plaatsen waar hij zich toevallig bevond van verwarring geen sprake was, maar het is ook mogelijk dat geruzie tussen bazen zo’n normale zaak is dat het door een eenvoudige soldaat niet meer als bijzonder wordt ervaren.

‘Af en toe hadden we het wel koud hoor. Er waren mensen die griep kregen. Nou ja, die moesten gewoon een paar dagen naar bed. De laatste avond, voor we weer terug naar Havelte gingen, kregen we allemaal een glaasje rum, om ons op te warmen misschien. We hebben daar wel lekker op geslapen. Trots? Ach nee, het was een interessante tijd, dat wel. Nee, reünies hebben we nooit gehad, ik ben nog wel een keer op herhaling geweest. Toen heb ik die vijf man met wie ik toen samen was, wel weer gezien. Er waren twee Westlanders bij en een uit Spakenburg. Daar kon ik het wel aardig mee vinden. Ik ben nog een keer bij hem thuis geweest in een weekend.’

* Kees Slager, De Ramp, de herziene versie uit 2003, Atlas

Gerard de Groot Sr. kwam ook al voorbij in het interview met zijn zoon in het vorige nummer van De Leunstoel (0706).
 
************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2010 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Kadavers en zandzakken Frits Hoorweg
0707BS Watersnood1
‘Het was wel gek. De avond ervoor hadden we zo’n beetje een gezellige avond gehad. Het was Vastenavond, we hadden met wat vrienden zitten kaarten en zo. Ja, het was laat geworden. Dus ik lag nog in bed en toen werd ik geroepen. Het was op de radio geweest: alle militairen moesten naar hun basis, ik naar Havelte.’

Gerard de Groot (Sr) was begin 1953 dienstplichtig soldaat, met als functie: chauffeur bij de infanterie. Op zondag 1 februari werd zijn weekendverlof abrupt onderbroken vanwege de watersnoodramp.

‘Toen ben ik op de fiets naar de A-12 gereden. Daar in de buurt woonde nog een oom van me, waar ik m’n fiets kon neerzetten. Ik ben gaan liften. Dat ging in die tijd nog vrij makkelijk. Je kreeg maar één keer in de maand een vrijreizenkaartje en de andere weekenden ging ik liften. Dat werd oogluikend toegestaan. Maar op die dag was het zeker geen probleem, want ze hadden op de radio automobilisten opgeroepen om militairen mee te nemen.
De andere dag, ja dat moet maandag geweest zijn, we zijn een nacht op de kazerne geweest, ben ik met een maat gaan rijden, met z’n tweeën. Eerst zijn we in Steenwijk een boot gaan ophalen en daarna zijn we naar het westen van het land gereden. Ik heb nog thuis overnacht en de dag daarna zijn we naar Spijkenisse gereden, daar moesten we ons bij de Burgemeester melden. O ja, en eerst zijn we nog in Den Haag gaan tanken.’

‘We werden daar ingekwartierd bij een kruidenier en lagen met z’n zessen op een heel klein kamertje. Ja, dat werd geregeld door de Burgemeester, niet door hemzelf natuurlijk, maar iemand deed dat in opdracht van hem. Nee, van verwarring over wie het daar voor het zeggen had hebben wij eigenlijk niks gemerkt. Overdag waren we bezig met het bergen van koeien die verdronken waren. We zetten de wagen op een dijk en voeren met de boot naar een stal. Dan werden er 4 kadavers aan de boot gehangen, maar die was daardoor te zwaar geworden om op eigen kracht weg te varen. Dus, die moest daarbij geholpen worden door een lier op de wagen. Daar zijn we zo ongeveer twee weken mee bezig geweest.’

Het is lang geleden en hij is inmiddels 78. Af en toe moet hij graven in z’n geheugen. Vooral in het begin van het gesprek, als ik teveel probeer om hem bij de chronologie van de gebeurtenissen te houden, gaat dat enigszins moeizaam. Hem vrij laten associëren blijkt beter te werken.
Na twee weken waren ze klaar met het ontruimingswerk in Spijkenisse. Daarna gingen ze helpen bij het (voorlopig) dijkherstel in Rilland-Bath, op Oost Zuid-Beveland, ongeveer twee maanden lang. Ze werden ondergebracht, op enige afstand, in de kazerne van Rucphen. De bij dit verhaal afgedrukte foto’s zijn uit die tweede periode. De middelste persoon op de foto rechtsboven ziet er zo stralend0707BS Watersnood2 uit dat hij 56 jaar na dato de behoefte voelt zich te verontschuldigen.

‘Ja, het is misschien raar om te zeggen, maar voor ons was het natuurlijk ook een leuk uitje. Dat gehang op de kazerne was vaak nogal saai en nu had je echt iets om handen. En je moest ook veel zelf regelen en uitzoeken. Wij moesten zand ophalen. Dat werd met de trein aangevoerd (Rilland-Bath lag aan de spoorlijn), daar in zakken gedaan en door ons naar de dijk gebracht. Het was zo’n 5 kilometer rijden, een behoorlijk stuk daarvan door het water. Soms kwam er zelfs water de cabine in. Nou, die wagens konden wel wat hebben hoor. Het waren ‘tandemassers’ ook wel GMC’s genoemd. Ze hadden voorwielaandrijving en een dubbel stel wielen achter. Het zout bleek die wagens overigens geen goed te doen. Toen we nadat we klaar waren terugreden naar de kazerne, in colonne, moesten we extra afstand houden omdat de remmen aangetast waren. Die konden pas op de kazerne weer gereviseerd worden. Wie de leiding had bij het herstellen van de dijk? De Genie, geloof ik, nee daar was nooit onduidelijkheid over.’

Opmerkelijk is dat wel. In het boek dat ik heb doorgenomen om me voor te bereiden op het interview * wordt beweerd dat de bestuurlijke verwarring groot was. Competentiegeschillen tussen het burgerlijk gezag en de militaire autoriteiten waren aan de orde van de dag. Voor een dienstplichtige soldaat die er 2½ maand middenin zat was dat blijkbaar niet waarneembaar. Het kan natuurlijk zijn dat op de plaatsen waar hij zich toevallig bevond van verwarring geen sprake was, maar het is ook mogelijk dat geruzie tussen bazen zo’n normale zaak is dat het door een eenvoudige soldaat niet meer als bijzonder wordt ervaren.

‘Af en toe hadden we het wel koud hoor. Er waren mensen die griep kregen. Nou ja, die moesten gewoon een paar dagen naar bed. De laatste avond, voor we weer terug naar Havelte gingen, kregen we allemaal een glaasje rum, om ons op te warmen misschien. We hebben daar wel lekker op geslapen. Trots? Ach nee, het was een interessante tijd, dat wel. Nee, reünies hebben we nooit gehad, ik ben nog wel een keer op herhaling geweest. Toen heb ik die vijf man met wie ik toen samen was, wel weer gezien. Er waren twee Westlanders bij en een uit Spakenburg. Daar kon ik het wel aardig mee vinden. Ik ben nog een keer bij hem thuis geweest in een weekend.’

* Kees Slager, De Ramp, de herziene versie uit 2003, Atlas

Gerard de Groot Sr. kwam ook al voorbij in het interview met zijn zoon in het vorige nummer van De Leunstoel (0706).
 
************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2010 Frits Hoorweg
powered by CJ2