archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Vader en zoon Frits Hoorweg

0119 Vader en zoon
Tijdens de laatste vakantie is het mij in Engeland eindelijk gelukt een mooie uitgave van Father and Son te bemachtigen. Ik wist dat de Folio-Society deze klassieker van de hand van Edmund Gosse in 1971 in een prachtband met illustraties had uitgegeven, maar ik had het resultaat nog nooit in handen gehad. In een ogenschijnlijk onbeduidend antiquariaat, in zomaar een provinciestad, zag ik het ineens staan. En het kostte maar 8 Engelse ponden! De pocketversie, die ik 30 jaar geleden cadeau had gekregen en die inmiddels gereduceerd was tot een verzameling losse blaadjes met een kaftje er omheen, heb ik nu eindelijk weg kunnen gooien; met verontschuldigingen aan de goede gever; mijn broer vermoed ik.
 
Voor mij is dit uit 1907 daterende boek het toonbeeld van hoe je over een ongelukkige jeugd hoort te schrijven. Anders dan wel eens wordt gedacht is dat namelijk heel moeilijk  De eerste manier om het fout te doen is de feiten opdissen zoals ze in je geheugen zijn opgeslagen. Zoveel ellende moet de lezer wel ontroeren, denkt de schrijver, hij krijgt er tenslotte zelf ook nog tranen in zijn ogen van. Mis: onversneden ellende is voor de lezer niet te verteren. Erger nog is al te nadrukkelijk zelfbeklag of een hysterische aanklacht tegen de veroorzakers van de ellende. Beide klippen weet deze schrijver te omzeilen, zonder overigens het gedrag van zijn vader te vergoelijken.
 
Edmund Gosse leefde van 1849 tot 1928. Hij was enig kind van niet meer zo jonge ouders. Zijn moeder was 42 toen zij trouwde en zijn vader bijna 38. Beiden waren lid van de Plymouth Brethren, een puriteins kerkgenootschap waarin de leden gestimuleerd worden het geloof steeds opnieuw te ontdekken. Edmund beschrijft uren durende bijeenkomsten die veel weg hebben van uitputtingsslagen. Hij deed daar als jongen ijverig aan mee. Hoe zou het anders kunnen als je vader en moeder je hebben ‘opgedragen aan de Heer’ (een letterlijk citaat uit het dagboek van zijn moeder).
 
Het werd zo mogelijk nog benauwender nadat zijn moeder was overleden aan borstkanker in 1857. Op haar sterfbed had ze tegen zijn vader gezegd: “Ik zal wandelen met Hem in wit. Wil je ons lam nemen en met mij wandelen?” Dat interpreteerde vader Philip als een aansporing om hun kind, meer nog dan voorheen, groot te brengen als een dienaar van de Heer.
 
Philip Gosse verdiende zijn brood met het schrijven van artikelen en boeken, en met het houden van lezingen. Zijn specialisme was de natuurlijke historie. Hij deed zelf ook veel veldwerk. De jonge Edmund mocht hem soms vergezellen en hij schrijft daarover met veel liefde en enthousiasme. Net zoals hij zijn vader graag hielp bij het ordenen van zijn materiaal. De tragiek van Philip Gosse was dat hij leefde in de tijd van Darwin. In betrekkelijk korte tijd werd duidelijk dat het vrijwel ondenkbaar was dat God de wereld in zeven dagen geschapen had. Er werden steeds meer sporen gevonden (onder andere door Gosse zelf!) die erop duidden dat er van een geleidelijke ontwikkeling sprake moest zijn geweest.
 
Voor Gosse was dat ondenkbaar. Hij bleef er vanuit gaan dat de bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping bevatte. In het boek Omphalos, dat zijn magnum opus had moeten worden, deed hij een poging om de nieuwe inzichten en een letterlijke interpretatie van de bijbel met elkaar te verzoenen. De sporen van ontwikkeling moeten door de schepper zelf zijn aangebracht, was zijn stelling. De verzinnebeelding van deze theorie is de navel (omphalos) van Adam, die geen feitelijke functie kan hebben gehad, maar die er blijkbaar toch was. Stephen Jay Gould wees er in een opstel over deze kwestie op dat schilders in de middeleeuwen de navel plachten te bedekken; blijkbaar twijfelden zij aan het bestaan ervan. Collega’s van Gosse als Huxley en zelfs zijn vriend Kingsley maakten zijn theorie belachelijk door zich af te vragen waarom de Heer het nodig had gevonden ons allemaal op een dwaalspoor te brengen.
 
De jonge Edmund leefde dus met een vader die zowel beroepsmatig als persoonlijk een ernstig teleurgesteld man was. Hij meende dat het geloof en zijn overleden vrouw hem hadden opgedragen zijn zoon volgens strikte regels op te voeden. Zo speelde hij bij voorbeeld nooit buiten en had hij geen vriendjes. Hij mocht geen sprookjes of andere bedachte verhalen lezen. Zijn moeder, die in haar eigen jeugd opging in dat soort verhalen, was namelijk op een gegeven moment tot het inzicht gekomen dat een dergelijk escapisme zondig was. Van alles wat hem werd ontzegd lijkt dat Edmund achteraf nog het meest te storen. Niet zo’n wonder misschien voor iemand die later zelf schrijver werd. In deze periode toont het kind weliswaar af en toe twijfel, maar laat hij zich ook met overgave opnemen in de religieuze broederschap. Het zal niet iets zijn waarop hij met genoegen heeft teruggekeken.
 
Een zekere verlichting komt er als zijn vader hertrouwt. Hier zien we een aardige omkering van een bekend thema: de stiefmoeder als redder van het verdrukte kind! Hij gaat naar school en krijgt daardoor ook vriendjes. De luiken gaan op een kiertje en worden vervolgens door de schrijver zelf verder open geduwd. Door middel van beschrijvingen van diverse incidenten wordt duidelijk gemaakt hoe vader en zoon steeds verder uiteengroeien, overigens zonder dat het ooit tot een definitieve breuk komt.
 
Van Vader en Zoon is bij Veen in 1993 een Nederlandse vertaling verschenen. Daarin is een nawoord opgenomen van Richard Holmes, schrijver van reisboeken en biografieën en presentator van televisieprogramma’s. Hij roemt vooral de durf van de zoon om zijn vader (in die tijd!) ”aan de schandpaal te nagelen”. Heb ik nu een heel ander boek zitten lezen, vroeg ik me bij lezing daarvan af. Voor mij is de grote kracht van het boek nu juist dat de vader wordt neergezet als een tragisch figuur en dat van een schandpaal geen sprake is. Misschien zit het hem in een verschil van appreciatie van de Epiloog van het boek. Daarin wordt inderdaad wat nadrukkelijker dan in de rest van het boek samengevat wat de vader fout heeft gedaan. Holmes weet te melden dat die epiloog er pas is gekomen na aandringen van de uitgever (Heinemann), die vond (ik citeer weer de krijgshaftige taal van Holmes) ‘dat er een genadeslag nodig was’. Van mij had Gosse het aan de lezer mogen overlaten zelf zijn conclusies te trekken.
 
  


© 2004 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Vader en zoon Frits Hoorweg
0119 Vader en zoon
Tijdens de laatste vakantie is het mij in Engeland eindelijk gelukt een mooie uitgave van Father and Son te bemachtigen. Ik wist dat de Folio-Society deze klassieker van de hand van Edmund Gosse in 1971 in een prachtband met illustraties had uitgegeven, maar ik had het resultaat nog nooit in handen gehad. In een ogenschijnlijk onbeduidend antiquariaat, in zomaar een provinciestad, zag ik het ineens staan. En het kostte maar 8 Engelse ponden! De pocketversie, die ik 30 jaar geleden cadeau had gekregen en die inmiddels gereduceerd was tot een verzameling losse blaadjes met een kaftje er omheen, heb ik nu eindelijk weg kunnen gooien; met verontschuldigingen aan de goede gever; mijn broer vermoed ik.
 
Voor mij is dit uit 1907 daterende boek het toonbeeld van hoe je over een ongelukkige jeugd hoort te schrijven. Anders dan wel eens wordt gedacht is dat namelijk heel moeilijk  De eerste manier om het fout te doen is de feiten opdissen zoals ze in je geheugen zijn opgeslagen. Zoveel ellende moet de lezer wel ontroeren, denkt de schrijver, hij krijgt er tenslotte zelf ook nog tranen in zijn ogen van. Mis: onversneden ellende is voor de lezer niet te verteren. Erger nog is al te nadrukkelijk zelfbeklag of een hysterische aanklacht tegen de veroorzakers van de ellende. Beide klippen weet deze schrijver te omzeilen, zonder overigens het gedrag van zijn vader te vergoelijken.
 
Edmund Gosse leefde van 1849 tot 1928. Hij was enig kind van niet meer zo jonge ouders. Zijn moeder was 42 toen zij trouwde en zijn vader bijna 38. Beiden waren lid van de Plymouth Brethren, een puriteins kerkgenootschap waarin de leden gestimuleerd worden het geloof steeds opnieuw te ontdekken. Edmund beschrijft uren durende bijeenkomsten die veel weg hebben van uitputtingsslagen. Hij deed daar als jongen ijverig aan mee. Hoe zou het anders kunnen als je vader en moeder je hebben ‘opgedragen aan de Heer’ (een letterlijk citaat uit het dagboek van zijn moeder).
 
Het werd zo mogelijk nog benauwender nadat zijn moeder was overleden aan borstkanker in 1857. Op haar sterfbed had ze tegen zijn vader gezegd: “Ik zal wandelen met Hem in wit. Wil je ons lam nemen en met mij wandelen?” Dat interpreteerde vader Philip als een aansporing om hun kind, meer nog dan voorheen, groot te brengen als een dienaar van de Heer.
 
Philip Gosse verdiende zijn brood met het schrijven van artikelen en boeken, en met het houden van lezingen. Zijn specialisme was de natuurlijke historie. Hij deed zelf ook veel veldwerk. De jonge Edmund mocht hem soms vergezellen en hij schrijft daarover met veel liefde en enthousiasme. Net zoals hij zijn vader graag hielp bij het ordenen van zijn materiaal. De tragiek van Philip Gosse was dat hij leefde in de tijd van Darwin. In betrekkelijk korte tijd werd duidelijk dat het vrijwel ondenkbaar was dat God de wereld in zeven dagen geschapen had. Er werden steeds meer sporen gevonden (onder andere door Gosse zelf!) die erop duidden dat er van een geleidelijke ontwikkeling sprake moest zijn geweest.
 
Voor Gosse was dat ondenkbaar. Hij bleef er vanuit gaan dat de bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping bevatte. In het boek Omphalos, dat zijn magnum opus had moeten worden, deed hij een poging om de nieuwe inzichten en een letterlijke interpretatie van de bijbel met elkaar te verzoenen. De sporen van ontwikkeling moeten door de schepper zelf zijn aangebracht, was zijn stelling. De verzinnebeelding van deze theorie is de navel (omphalos) van Adam, die geen feitelijke functie kan hebben gehad, maar die er blijkbaar toch was. Stephen Jay Gould wees er in een opstel over deze kwestie op dat schilders in de middeleeuwen de navel plachten te bedekken; blijkbaar twijfelden zij aan het bestaan ervan. Collega’s van Gosse als Huxley en zelfs zijn vriend Kingsley maakten zijn theorie belachelijk door zich af te vragen waarom de Heer het nodig had gevonden ons allemaal op een dwaalspoor te brengen.
 
De jonge Edmund leefde dus met een vader die zowel beroepsmatig als persoonlijk een ernstig teleurgesteld man was. Hij meende dat het geloof en zijn overleden vrouw hem hadden opgedragen zijn zoon volgens strikte regels op te voeden. Zo speelde hij bij voorbeeld nooit buiten en had hij geen vriendjes. Hij mocht geen sprookjes of andere bedachte verhalen lezen. Zijn moeder, die in haar eigen jeugd opging in dat soort verhalen, was namelijk op een gegeven moment tot het inzicht gekomen dat een dergelijk escapisme zondig was. Van alles wat hem werd ontzegd lijkt dat Edmund achteraf nog het meest te storen. Niet zo’n wonder misschien voor iemand die later zelf schrijver werd. In deze periode toont het kind weliswaar af en toe twijfel, maar laat hij zich ook met overgave opnemen in de religieuze broederschap. Het zal niet iets zijn waarop hij met genoegen heeft teruggekeken.
 
Een zekere verlichting komt er als zijn vader hertrouwt. Hier zien we een aardige omkering van een bekend thema: de stiefmoeder als redder van het verdrukte kind! Hij gaat naar school en krijgt daardoor ook vriendjes. De luiken gaan op een kiertje en worden vervolgens door de schrijver zelf verder open geduwd. Door middel van beschrijvingen van diverse incidenten wordt duidelijk gemaakt hoe vader en zoon steeds verder uiteengroeien, overigens zonder dat het ooit tot een definitieve breuk komt.
 
Van Vader en Zoon is bij Veen in 1993 een Nederlandse vertaling verschenen. Daarin is een nawoord opgenomen van Richard Holmes, schrijver van reisboeken en biografieën en presentator van televisieprogramma’s. Hij roemt vooral de durf van de zoon om zijn vader (in die tijd!) ”aan de schandpaal te nagelen”. Heb ik nu een heel ander boek zitten lezen, vroeg ik me bij lezing daarvan af. Voor mij is de grote kracht van het boek nu juist dat de vader wordt neergezet als een tragisch figuur en dat van een schandpaal geen sprake is. Misschien zit het hem in een verschil van appreciatie van de Epiloog van het boek. Daarin wordt inderdaad wat nadrukkelijker dan in de rest van het boek samengevat wat de vader fout heeft gedaan. Holmes weet te melden dat die epiloog er pas is gekomen na aandringen van de uitgever (Heinemann), die vond (ik citeer weer de krijgshaftige taal van Holmes) ‘dat er een genadeslag nodig was’. Van mij had Gosse het aan de lezer mogen overlaten zelf zijn conclusies te trekken.
 
  
© 2004 Frits Hoorweg
powered by CJ2