archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Een rustig mens | ||||
Kees Somer over Cornelis van Eesteren | Frits Hoorweg | |||
Kees Somer is 49 jaar oud en ambtenaar bij het ministerie van OCW. Hij is tegenwoordig verantwoordelijk voor het grensoverschrijdend erfgoed.
‘Ja, inderdaad, dat zijn de overblijfselen uit ons koloniale verleden. Nou ja, dat is een beetje simpel. Ik ben nog niet zo lang geleden in Rusland geweest, en dat was toch nooit een kolonie, meer een handelspartner.’
Maar dat was niet waar ik voor kwam. We zouden gaan praten over zijn proefschrift: ‘De functionele stad’ *. Eind 2007 promoveerde hij daarop aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het gaat over een serie internationale congressen die, volgens de geleerden, een belangrijke invloed hebben gehad op ‘het nieuwe bouwen’. En meer in het bijzonder over de rol die onze landgenoot Cornelis van Eesteren daarin speelde. Die was lange tijd (van 1930 tot 1947) voorzitter van het CIAM, wat staat voor Congrès Internationaux d’Architecture Moderne.
Om zijn promotie voor te bereiden nam Kees een jaar onbetaald verlof.
‘Nou, brandende ambitie zou ik het niet willen noemen, meer het gevoel dat ik iets moest afmaken. In de jaren ’80 was ik eraan begonnen, als AIO bij de UvA. Het Nederlands Architectuur Instituut, althans een voorganger daarvan, had de archieven van Van Eesteren verworven, onder de voorwaarde dat er ‘werk van zou worden gemaakt’. Daar was een fonds voor, dat is er nog steeds, ik heb er subsidie uit gekregen. Afgesproken werd dat er vier studies zouden verschijnen. Die van mij, over het CIAM, was eigenlijk een beetje een apart geval. Hij ging niet zozeer over bouwen zelf, maar meer over de manier waarop een aantal architecten samen hun ideeën hebben uitgewerkt en aan de man gebracht.
Om allerlei redenen ben ik er toen op een gegeven moment mee gestopt. Een paar jaar geleden heb ik de boel weer bij elkaar geraapt, een promotor gezocht, en het alsnog afgemaakt. Nee, niet omdat ik nu nog een academische carrière ambieer, maar gewoon omdat het onbevredigend is om zoiets onafgemaakt te laten.’
‘Toen ik er aan begon leefde Van Eesteren (1897-1988) nog. Ik ben een keer bij hem op bezoek geweest, maar dat was niet zo’n succes. Er was een of andere Amerikaanse op bezoek, een architectuurjournaliste of zo, en hij was hevig verliefd. Dus voor mij had hij weinig aandacht. Ik ben toen maar snel weer vertrokken, met het idee later nog eens terug te gaan. Maar dat is er dus niet meer van gekomen.’
Een man van in de 80 straal verliefd, vaak is daar enig voorstellingsvermogen voor nodig. Zoniet bij Van Eesteren, die oogde als één bonk vitaliteit. Op de omslagfoto van het proefschrift (zie afbeelding) zit hij half verscholen achter een stapel dossiers. Zijn blik is gericht op een document dat voor hem op tafel ligt. Hij is de onverstoorbaarheid zelf. Achter hem slaat een man de handen voor z’n mond, kijkend naar iets dat blijkbaar rechts achter de fotograaf gebeurt. Op de overvolle tribune, rechts achter Van Eesteren, het lijkt wel een collegezaal **, zitten en hangen mensen die gespannen kijken in dezelfde richting als de verontruste man direct achter Van Eesteren. Hij is de enige die meester van de situatie lijkt. Zijn dikke, blonde haar is steil achterover gekamd. Het massieve hoofd lijkt op te rijzen uit de stapel stukken voor hem. Alleen al door zijn verschijning was hij waarschijnlijk een goede voorzitter. Tot op hoge leeftijd bleef die indrukwekkende verschijning intact. Uit Kees z’n boek blijkt dat hij bovendien uitstekend kon organiseren. In zekere zin was hij de perfecte bureaucraat: rechtlijnig maar toch heel behendig in het ontwijken van conflicten. Meer bureaucraat dan artiest, lijkt het. Hoe kan het dat zo iemand voorzitter werd van een club waarin prima donna’s als Le Corbusier, Mies van der Rohe en Gropius toonaangevend waren?
‘Hij was inderdaad enorm goed in het bedenken van werkwijzen en procedures. Ogenschijnlijk fundamentele verschillen van inzicht verdampten daardoor of werden voorlopig naar de achtergrond gedrukt. Zo benadrukte hij steeds dat er onderzoek moest worden gedaan. Dat deed hij ook bij Stadsontwikkeling in Amsterdam, waar hij lang werkte. Voorstellen voor de inrichting van een nieuwe wijk bijvoorbeeld, moesten gebaseerd zijn op een analyse van de behoeften, van de omgeving en van de geschiedenis. Van de deelnemers aan een congres werd verwacht dat ze soortgelijke studies maakten en tijdens de conferentie, volgens een bepaald sjabloon, presenteerden. Dat wist hij er doorheen te krijgen en vervolgens werd het ook uitgevoerd! Er waren zoveel deelnemers die zich er con amore aan conformeerden dat de rest wel mee moest. Ook types als Le Corbusier, die natuurlijk eigenlijk alleen in vormgeving geïnteresseerd waren.
Waarom ook deze hem als voorzitter accepteerden? Nou ja, toen Van Eesteren begon, voordat hij meer opschoof in die meer pragmatische, stedenbouwkundige richting, had hij zijn sporen verdiend in de vormgeving. Zijn samenwerking met Van Doesburg, die modellen van De Stijl waren van hem, had spraakmakende resultaten opgeleverd. Nee, hij werd echt wel beschouwd als ‘een van ons’.’
‘Hoe het kan dat een stel internationale conferenties zo belangrijk werd? Om te beginnen zal het er mee te maken hebben dat architect en stedenbouwkundige betrekkelijk eenzame beroepen zijn, daardoor alleen al ben je gedwongen steun te zoeken bij collega’s ver weg. Maar bovendien, je moet het in die tijd zien, er waren enorme problemen, er was een zeer snelle verstedelijking aan de gang. De mogelijkheden om op een andere manier te gaan bouwen (hoogbouw vooral) waren er maar werden in de woningbouw nog nauwelijks toegepast. Veel deelnemers waren ontzettend idealistisch. Zij gingen ervoor zorgen dat de steden leefbaar zouden blijven, en daartoe was het nodig de rest van de wereld een paar dingen aan het verstand te brengen. Ja, er was echt idealisme, het is nu wel makkelijk daar wat meesmuilend over te doen, maar probeer je in die tijd te verplaatsen, met de problemen die er toen waren.
Natuurlijk was het ook gewoon een kwestie van opdrachten binnenhalen. In 1927 was Le Corbusier nog gepasseerd bij het gunnen van de opdracht voor het Volkenbondpaleis in Genève. Dat was een geruchtmakende zaak, men vond dat schandalig, om te beginnen Le Corbusier zelf.’
Nog even iets anders: hoe staat het met dat nieuwe bouwen in Nederland? Wat zijn goed geslaagde projecten en wat zijn minder geslaagde?
‘Nou een van de betere vind ikzelf de tuinsteden Amsterdam West, Slotermeer. Maar er zijn wel meer redelijk geslaagde projecten, hoewel het probleem vaak is dat na de oorlog in veel wijken enkele principes (functiescheiding, verkeersarme zijstraten, veel groene tussenruimten) op zich goed zijn toegepast, maar het geheel (noodgedwongen) met een treurigmakende krenterigheid is uitgevoerd; alles vier hoog, anders moest er een lift in, beknibbelen op het groen; de flats zelf erg klein en gehorig. Maar ja, daar kun je Van Eesteren moeilijk de schuld van geven.
Van Eesteren heeft het plan voor de Bijlmer niet zelf gemaakt, maar hij was ongetwijfeld bij de ideevorming betrokken. De Bijlmer is wel een interessant voorbeeld. Daar is de functiescheiding zo ver doorgevoerd dat er erg veel plekken ontstonden waar geen sociale controle meer was. En dat heeft, mede door de demografische ontwikkeling, tot vreselijke problemen geleid. Nu probeert men dat te verbeteren door weer veel laag te bouwen, maar ja, ik moet nog zien dat er dan vanzelf sociale controle komt.
Lelystad staat helemaal apart. Van Eesteren heeft daarvoor begin jaren ’60 een ontwerp gemaakt, maar dat is niet geaccepteerd. Dat was een beetje een fiasco voor hem aan het eind van z’n carrière. En je kunt je afvragen of ze met zijn plan niet beter af waren geweest.
* De functionele stad, De CIAM en Cornelis van Eesteren, 1928-1960, NAI Uitgevers
ISBN 978-90-56662-575-7
** De foto blijkt genomen te zijn op het schip Patris II, tijdens het 4e congres.
**************
Meer 'bouwen en wonen' in:
Sebastiaan Capel over de Bijlmer, een onstedelijk stukje stad,
Frits Hoorweg, Erasmusweg 1109 in Den Haag en
Willem Minderhout over Lelystad.
Verder zijn in Nr 3 van Jrg 6 te vinden:
'Vakwerk van de Stijl in Straatsburg' van Geertrui Marks en
'Fietsen in de tunnel' van Peter Schröder. |
||||
© 2009 Frits Hoorweg | ||||
powered by CJ2 |