archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Bij ons in de straat | ||||
En toen woonden we op IJburg | Steye Raviez | |||
In 2001 wilden we wel eens iets heel nieuws en verhuisden mijn vrouw en ik naar IJburg, de op eilanden op te trekken nieuwbouwwijk. Nieuwer kon het niet. Het was een kale, winderige, opgespoten zandvlakte in het IJsselmeer onder de rook of liever onder de smog van Amsterdam. Je had uitzicht op Durgerdam, de elektriciteitsmasten van de Nuoncentrale, het Diemerpark en verder weg de Bijlmermeer, een ander modern stadsdeel dat tijdens mijn leven in een luttel aantal jaren uit de grond werd gestampt.
Op deze gloednieuwe locatie huurden we een ruime woning met vier etages waar zich op de eerste verdieping een fraai geheel ingerichte keuken bevond met een aangrenzend groot terras.
Buren waren er nog niet. Heerlijk rustig was het. Op elke verdieping legde ik met veel geduld zweet en tranen eigenhandig een laminaatvloer, de rest was gewoon een kwestie van verhuizen. Boodschappen moesten nog lange tijd in het eigenlijke Amsterdam worden gedaan. De Vomar sloeg als eerste kruidenier provisorisch een tent op. Een winkelcentrum was in aanbouw, maar zou volgens de plannen nog geruime tijd op zich laten wachten.
Spannende tijden braken aan. Overal klonk gehamer van talloze hei-installaties, een ritmisch geluid van ijzer op steen dat vaag aan het luiden van kerkklokken deed denken, hoewel het lawaai langduriger en massaler was. Van zeven uur ‘s ochtends tot vier uur ‘s avonds, om precies te zijn. Tegen de verwachting in wende het snel. De toegangsweg naar onze woning was een zanderig pad vol kuilen, een tram was er nog niet. De aanleg van de rails en bovenleiding was wel in volle gang.
Niet veel later konden we onze eerste buren verwelkomen. Het was een degelijk artsenechtpaar met twee kleine kinderen dat enige deuren verder een woning had betrokken. Ze huurden er in afwachting van een nog te bouwen koophuis waartoe reeds een kavel was gereserveerd.
Naast onze riante woning streek korte tijd later een veel jonger echtpaar neer met eveneens twee kinderen, een jochie met weelderige krullen en een meisje met een aanleg voor ondeugendheid. Ze hadden huis en haard in Bergen aan Zee verkocht en bezaten eveneens een kavel om een splinternieuw huis op te laten zetten. Helaas sloeg in dat volmaakt gelukkige gezin het noodlot toe.
Met de verhuisdatum in zicht bleek ineens dat onze buurvrouw een zeldzame vorm van levensgevaarlijke kanker had. Het chemokuren begon als laatste redmiddel, maar sloeg niet aan. Toch werd de verhuizing, nadat het huis was afgebouwd, doorgezet, maar het werd haar maar korte tijd gegund nog een beetje te genieten van de nieuw betrokken locatie met tuin en aanlegsteiger voor een eigen boot en waar ze een fraai uitzicht hadden op een brede vaart en het verder gelegen Diemerpark.
Ons uitzicht in de Zwanebloemstraat – op wat het Grote Rieteiland was genoemd – was lange tijd ruimtelijk te noemen. De plannen voor bebouwing aan de tegenover ons liggende vaart liet voorlopig nog op zich wachten. Dat leverde een uitmuntend 'landje' op met idyllische trekjes, zoals de mogelijkheid een hengeltje uit te gooien of te spelevaren of gewoon een beetje langs de wateroever te wandelen, met of zonder hond. Als je er liep, wisten alleen de in diverse donkere tinten baksteen opgetrokken en nog nauwelijks bewoonde woningen aan de IJburglaan het uitzicht enigszins te belemmeren.
Een dochter hield intussen vanuit de Diamantbuurt in de Amsterdamse Pijp alle vorderingen op het gebied van de bouw nauwlettend in de gaten. Nadat een vierkant, op een vesting lijkend flatgebouw, een in twee tinten geel uitgevoerde bakstenen, gevaarte, aan oplevering toe was, nam ze bij de eerste de beste mogelijkheid de beslissing om te verhuizen. Ze kreeg een ruim appartement op de bovenste woonlaag waar het uitzicht bestond uit vaak schitterende vergezichten met van die gestaag voorbij trekkende wolkenluchten die over de skyline van Amsterdam dreven. De steeds meer in doffe ellende wegzakkende Diamantbuurt was voor haar voorgoed verleden tijd.
Haar verhuizing ging – en dat was prettig – min of meer gepaard aan het verrijzen van het gloednieuwe winkelcentrum op slechts een steenworp afstand. Albert Heijn, samen met concurrent Vomar die als eerste in een tijdelijk onderkomen van tentzeil de hongerige en dorstige monden op het prille IJburg van de nodige proviand had voorzien, waren de belangrijkste voorzieningen. Maar er kwam ook een Bruna met postkantoor, een Gall & Gall, een viswinkel, een Blokker, een Zeeman en natuurlijk de Etos en een bloemenwinkel. Kortom, de hele zooi.
Dochter Eva koos voor de dagelijkse boodschappen voor de Vomar. Op een keer bij de kassa met de boodschappen al op de lopende band en haar portemonnee alvast erbij, dook er uit het niets een overvaller op. Geheel volgens de regels van het 'vak' droeg hij een zwarte bivakmuts en met pistool in de aanslag beval hij de caissière op bitse toon de kas te openen en al het papiergeld te overhandigen. De eerste overval in stadsdeel IJburg was een feit.
Eva wist niet hoe ze het had. Hyperventilerend van de schrik realiseerde ze zich dat haar portemonnee open en bloot op een meter afstand lag en ook dat ze hem niet durfde weg te moffelen. Verlamd bleef ze toezien hoe de overvaller te werk ging. Kennelijk verkeerde hij ook in de stress, want hij merkte de makkelijk te verwerven extra buit niet op en verliet tot ieders opluchting en zonder een schot te lossen al na enkele seconden op een draf de winkel.
Het nieuwe van een nieuw stukje Amsterdam was aan het afslijten.
|
||||
© 2008 Steye Raviez | ||||
powered by CJ2 |