archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee | ||||
Schaaktafelen | Mr. Pelham | |||
I.M. Bobby Fischer 1943-1972-2008
Niet schrikken. Ik ga het heus niet met u over schaken hebben. Het bordspel dat zich mag verheugen in de immer kakkineuze belangstelling van schrijvers, schilders en overige poëten. En dat met tafel en stukken daarom niet mocht ontbreken op een recent verstreken overzichtstentoonstelling van surrealistische voorwerpen in het Boijmans. Want u weet: het wìl wat, dat spel. Een béétje filosofische aanleg, en je leest er als het ware van alles in: leven, dood (‘doos’ tikte ik per ongeluk, en zegt u nu zelf: voert ons levenspad ons niet van de ene naar de andere doos? Het ene slot naar het andere? Of zoals – ja, daar hebt u hem, de elfde-eeuwse dichter Oemar Kajjam het verwoordde: na het spel worden de stukken weer in hun doos opgeborgen), leven en dood dus, maar ook oorlog, onze lotsbestemming en de maatschappelijke constellatie. Nee, van mij heeft u geen achteloze verwijzing te vrezen naar een Raymond Chandler, die het edele spel met de stukken en het mat meende te kunnen afdoen als ‘the greatest waste of human intelligence outside an advertsing agency’. Want het gaat mij niet om het spel, maar om het bord waarop het gespeeld wordt.
Vierenzestig velden, zwart en wit. Op zichzelf al stof tot niet minder diepzinnige overpeinzingen. Dag en nacht! Goed en kwaad; orde in de chaos. De grond die niet onder je voeten kan worden weggeslagen. Hoe ongewis ook het spel. Zou je denken!
Behalve de borden waaraan je in het Nationaal Schaakgebouw komt te spelen als lid van het schaakgenootschap D.D. (Discendo Discimus) heb ik nooit een mooier bord gezien dan dat onder de arm van een intellectuele sloeber die een jaar of twintig geleden de Haagse markt verliet. Een buitenlander was het; ja, een turk. Toen al! Een turk? Ach, zo noemde je het bepaalde slag vreemdelingen toen nog. Ongeacht of het echt een Turk, of een Griek of Marokkaan betrof. Maar man, wat was hij groos! Dat was het bord waar hij menig tegenstander vanaf ging vegen. En waarmee hij mij nu al de ogen had uitgestoken. Een fors bord was het, waarvan de uitzonderlijke afmetingen niet werden bepaald door de velden, want die waren van de klassieke standaardmaat, in harmonisch mat op elkaar afgestelde licht- en schaduwtinten. Nee, het bord viel zo ruimbemeten uit door de brede omlijsting van het eigenlijke speelveld: daar kwamen de geslagen stukken te staan. Uit afgunst en misplaatste hoop de gelukkige vondst te kunnen overtroeven bezoek ik sindsdien wekelijks de rommelmarkt en ben met van alles thuisgekomen: afgedankte grammofoonplaten van, ja ik zou Joan Baez en Leonard Cohen kunnen noemen, maar liever heb ik dan over de originele registratie van de jazzsessie At Riverside, mei 1956, met Billy Butterfield, of Sex ’66 van Julie London, ook leuk: een oude heruitgave van opnamen van Sidney Bechet uit 1923 tot 1925 − noem maar op, een staande schemerlamp, een cd-speler vermomd als koffergrammofoon, een set met cellofaan bijeengebonden nog ongebruikte fotolijsten, een boek van, hoe heet-ie, Choderloos de la Cloos ja, Liaisons dangereuses met plaatjes, Lettres à son avocat van L.-F. Céline, plastic manden, vazen, een gesigneerd visitekaartje van Alfred Hitchcock, af en toe een colbertjasje en een keer een pasklaar stel overgordijnen, een ikat bankstel, twee doodgraverjassen en stapels, stapels videobanden. Maar nooit met een schaakbord.
Bestolen voelde ik mij in eigen huis. De Haagse markt was toch mijn markt?
Ja, natuurlijk heb ik mijn compensatie gezocht, en ergens anders een schaakbord gekocht. ‘Buiten de deur’, en daar kom je nu eenmaal bedrogen uit. Staphorst, kent u dat? Een paar maal rij je met de auto de enige straat van het incestueuze christendorp langs de Veluwezoom op en neer. God, deden ze het daar soms alleen maar onder elkaar? De bedremmelde afkeer die je de merkwaardige tronies aan tuinhekjes en op de stoep inboezemen, legt het uiteindelijk af tegen de nieuwsgierigheid, nee koopjeslust, gewekt door het in een voormalige schuur ingerichte handnijverheidsmagazijn. Wat schaf je aan? Een stapelpoppenbed voor de kinderen, een huisnummer op tegeltje. En je gaat daar verrukt in je handen staan met een handgemaakt houten schaakbord: precies wat ik altijd gezocht heb! Ja, ja. Maar eenmaal ermee thuis staat je meteen de overdadige glans van die net iets te gele en oranje velden tegen. En besef je dat dat mooie schaakbord van jou alleen maar de onderkant is van het dambord wanneer je het ding omdraait. Een christen schaakt immers niet; hij damt.
Laat mij u verzekeren dat ik mij door deze schande wijs geworden op kantoor ook verre houd van de collega die zelf op zolder zijn eigen schaakborden maakt. Zoals hij ook zijn eigen boerderijen bouwt, en zelfs een keer een houten speelgoedvrachtwagen heeft ontworpen, die nog in productie is genomen door de sociale werkplaats. Een eveneens houten auto met mijn naam op de motorkap gebrand, als souvenir van weer een andere collega gekregen die op vakantie was geweest naar Turkije, maar waarvan het linkervoorwiel van de as was gebroken, die heeft hij onzichtbaar gerepareerd. Waarom vertrouw ik dan toch zijn schaakborden niet? Nou, dáárom niet!
Was ik inmiddels niet buiten medeweten van de ander met de ‘turk’ in een grimmige match verzeild geraakt? Niet met stukken, maar met borden! Waarbij ik de eerste partij smadelijk verloren had. Op eigen terrein nog wel. Met wit, als het ware.
Om aan mijn aldoor smeulende schaakbordnijd een eind te maken, besloot ik dat een bord alleen niet genoeg was. Een schaaktafel moest het worden. Een bord op pootjes is dat, veelal van laadjes voorzien voor de nog op te zetten of alweer weg te bergen stukken. Die zie je te koop in antiquariaten. Maar de prijs! 1300 euro voor een zelf nog bij te politoeren exemplaar. ‘Maar achter hebben we er nog een. Die is 1600 euro.’
Een nieuwe tafel heb ik eenmaal te koop gezien, in de etalage van een Leidse kantoorboekhandel: 295 euro. Da’s te doen, zou je bijna zeggen. Maar lelijk! Tenzij u wèl van babykleurtjes houdt. En u zich niet van binnenlopen laat weerhouden door de beginstand op het bord. Want kijk nou: de witte stukken bezetten niet de onderste rij, en staan dus niet van a1 tot en met h1 met de witte dame links van de koning op het witte veld d1. Welnee, ze staan op de a-lijn, met de dame op het weliswaar witte veld a4, rechts van de koning! En de zwarte stukken daartegenover op de h-lijn. Dan zouden de opponenten dus aan de zijkanten van het bord moeten plaatsnemen. Hoeveel stukken op het hele bord staan er al met al op hun juiste plek? Twee: de witte toren op a1 en de zwarte toren op h8. En zegge en schrijve twee pionnen: de witte op b2 en de zwarte op g7. Dom? Zo’n winkelier kan je misschien nog aandoenlijk vinden in zijn schaaktechnisch onbenul. Maar wat te denken van een museumdirecteur die dezelfde fout begaat?
Op de valreep voor sluitingsdatum op weg naar de aan het surrealisme gewijde tentoonstelling ‘Vreemde dingen’ in het Museum Boijmans Van Beuningen, besluit ik een laatste poging te wagen tot bemachtiging van mijn fel begeerde schaaktafel, ter overcompensatie van het twintig jaar geleden op de markt misgelopen bord. In plaats daarvan bereidt de ene ontgoocheling mij voor op de andere.
Te voet halverwege van het Rotterdams treinstation naar het museum, doe ik een in art deco gespecialiseerde antiquair aan, bij wie ik eerder voor schappelijke prijzen onder meer een art deco fotolijst, een art deco nachtkastje en een art deco schoorsteenmantelspiegel heb aangekocht. En warempel, daar staat een prachtige art deco schaaktafel, met een koperen ingelegd bord. Althans, volgens het papieren prijsbordje is dit een schaaktafel, zonder stukken. Maar tel het aantal velden eens? Tien bij tien: geen vierenzestig, maar honderd velden. Dit is geen schaaktafel; dit is een damtafel!
Dan maar geen schaaktafel afgegeven aan de garderobe in het museum, waar de tentoonstelling van “vreemde dingen” eindigt in een grote zaal vol surrealistische jurken. Het topstuk: een zwarte huidstrakke avondjurk met opgenaaid ribbenkast-motief, ontworpen door Dali. Iets daarbij ten achter opgesteld, maar terdege in de gaten gehouden door een bozig in zijn portofoon mompelende suppoost, staat een vitrinekast met schaaktafel, en wel een art deco schaaktafel! Stukken van Man Ray, tafel van Jean-Michel Frank.
Ik droom weg, maar ben gauw genoeg weer bij mijn positieven.
Die stukken... die staan aan de verkeerde zijden van het schaakbord opgesteld: aan de zijkanten van het bord dus. Net als in die kantoorboekhandel. Konden ze hier in het hele museum dan bij niemand navragen of een speler nou een wit of een zwart veld linksonder op het bord voor zich heeft?
Hangen ze in het Boijmans een schilderij soms ook wel eens op zijn kant?
De grote landkaart in het trappenhuis van het Oosters Instituut in Leiden: die is ondersteboven opgehangen, ja. Dat weet ik toevallig. Maar daar valt nog iets voor te zeggen.
“Charta Rogeriana - Weltkarte des Idrisi vom Jahr 1145 n.Ch.” luidt de ingekaderde titel van de kaart. Al moet je eigenlijk onder je eigen achterste door kijken om dat te kunnen lezen. In die tijd was nog, naar van de Chinezen overgenomen gewoonte, het zuiden boven, en het noorden onder. Bagdad vinden we ergens in het midden, de landen van Gog en Magog links op de kaart, Afrika rechtsboven en kijk eens aan: Europa rechtsonder. Behalve dus in het Oosters Instituut, waar Europa omwille van de herkenbaarheid naar linksboven is gemanoeuvreerd. Het is de alleroudste kaart van Europa, in Palermo door Idrisi vervaardigd aan het hof van de Siciliaanse koning Rogier ii. Europa is dus voor het eerst in kaart gebracht door een Marokkaan (want dat was Idrisi), en Europa is meteen op zijn kop gezet door die Marokkaan. Muhammad al-Idrisi: Driss voor zijn vrienden. Ja, zelfs is Columbus nog Amerika gaan ontdekken met een opgerolde kaart van Idrisi onder zijn arm!
Maar dit dan! De door Boijmans gekozen opstelling is des te onnozeler, omdat beide spelers nu geacht worden aan een gesloten zijde van Franks schaaktafel plaats te nemen, wat erg ongemakkelijk zitten is, omdat ze dan hun benen niet onder de tafel kunnen steken.
‘Wilt u daar niet op leunen?’ De boze suppoost wijst mij terecht. Nee, je mag in je dromerigheid niet je arm bovenop de vitrine leggen. Discreet genoeg trekt hij zich terug als ik mijn handen achter mijn rug vouw. Verder oogcontact wordt vermeden, maar enige twijfel is gezaaid. Ken ik hem ergens van? En hij mij? Verbijstering om het rare bord gaat gepaard met pijniging van de eigen herinnering. Het is een Marokkaan, de suppoost… Maar zoveel Marokkanen heb ik toch niet in mijn omgeving… U wel dan? Hoe kunnen ze die stukken zo neerzetten..! Schaakspel en suppoost schuiven ineen… het bord onder de man zijn arm… Haagse markt…Dat zal toch niet! Na al die jaren..?
‘Wilt u daar niet op leunen!’ Opnieuw boos. En af druipt een vrouw met kind, dat zij in haar armen had opgetild om beter de kegels, bolletjes en blokjes van Man Rays schaakspel te kunnen bewonderen. Wat de kleine deed onder luid geklap met de vlakke handjes bovenop de vitrinekast.
De tentoonstelling loopt op zijn eind, dus veel zin zal het misschien niet meer hebben om de opstelling te wijzigen. Mij verbaast het echter dat Boijmans niet eerder op deze bizarriteit gewezen is. Of ben ik straks de tweehonderdendrieënvijftigste bezoeker die erover begint? Dan is het helemaal raar dat er nooit iets aan gedaan is.
Wie moet ik erop wijzen? Wie is er verantwoordelijk? Ja, uiteindelijk de museumdirecteur. Maar die zal de stukken niet eigenhandig hebben opgesteld. Wie wel?
Daar kraakt weer van portofoon van onze suppoost. ‘Gkrr-kr… Driss..!’ versta ik. Ze roepen hem op! ‘… Driss!’ |
||||
© 2008 Mr. Pelham | ||||
powered by CJ2 |