archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
De dichter is gevallen (en weer opgestaan) Marcel Duyvestijn

0120 Dichter
De vakantie is voorbij.
Dat ten eerste.
Maar dat betekent ook dat de winter is begonnen.
En dat is het ergste. Ik heb het niet zo op de winter. Tenzij ik troost krijg. Van bijvoorbeeld een bos met blaadjes op de grond, een zee met woeste golven, muziek van Chet Baker of de poëzie van Remco Campert. Dan kom ik dit donkere jaargetij wel door. Bij ons in de straat is het overdag rustig. Alleen wat mensen die een snelle lunch pakken of een enkele dichter die een wandeling met zijn paraplu maakt.
 
Dat was de dichter Remco Campert. Hij liep daar met zijn vrouw, enkele straten van de mijne, vlak bij zijn eigen huis. Uit zijn hele houding sprak de ellende van de herfst. Hij liep tegen de wind in en had daar moeite mee. Zijn paraplu was een symbool van verdriet. Het lopen van de 75-jarige dichter, bij mij in de buurt, geeft me altijd een gevoel van vreugde. Hij loopt daar en hij denkt na. Heerlijk. Als ik me down voel, wil ik het liefst bij hem aan het bureau zitten en zijn poes aaien. Dat stel ik me dan voor, terwijl de dichter  me  een gedicht voorleest.
 
28 juli, in het heetst van de zomer, was hij jarig. Maar  bijna aan het begin van de herfst: op 13 september werd het ook daadwerkelijk gevierd. Een bomvolle Kleine Komedie zong, sprak, dichtte hem toe. 75 werd hij. “Het lijkt niet oud, maar dat is het wel,” zei hij zelf. De lofzangen liet hij over zich heen komen. Hij zat, hij klapte en glimlachte van tijd tot tijd. Ik was er niet bij, want voor het gewone volk waren maar weinig kaartjes beschikbaar. De televisie bracht me dit beeld.
 
Aan het eind van het feestje “zakte hij weg.” In de media sprak men vervolgens over “hartmassage en reanimeren.” Ook de woorden “ambulance” en “ziekenhuis” werden in de daaropvolgende zinnen gebruikt. Ter observatie moest Campert de nacht in het ziekenhuis overnachten. Maar, en toen kwam de zin waardoor je mensen echt verschrikkelijk oud maakt: “in het ziekenhuisbed maakte hij alweer grapjes.”
 
Daar werd ik verdrietig van. Hij was voor mij nooit ouder dan een jaar of 21 die soms ook over de ouderdom kon schrijven. Maar hij was vooral die jongen die gelooft
 
In een rivier
die stroomt van zee naar bergen
ik vraag van poëzie niet meer
dan die rivier in kaart te brengen
 
En nu lijkt hij een oude opa, te seniel om zelf naar het toilet te kunnen, te dement om het verschil te weten tussen lezen en schrijven, maar “hij maakt nog wel af en toe een grapje.” Dat zegt dan de zuster die minzaam lacht. (Ze is altijd vrijgezel gebleven. Geen tijd om naar mannen te kijken. Zo ging dat, vroeger…)
 
Ik was boos en belde AT5, de zender die in zijn nieuwsuitzending met die ene zin van de dichter een “grappenmakende bejaarde” maakte.
“Ja, maar dat zei zijn uitgever,” riposteerde iemand van de redactie
 
Ik belde zijn uitgever.
“De Bezige Bij is op dit moment gesloten…” Een haastige stem van een vrouw zegt dat ik mijn telefoonnummer mag achterlaten, zodat ze me terug kunnen bellen. De vrouw is een jaar of vijftig en vindt antwoordapparaten maar moderne dingen.
 
De herfst is aangebroken.
De zomer is afgelopen.
Een maand terug. Ik was er getuige van dat Remco en Deborah Campert thuiskwamen van vakantie. Het was toen nog warm. Deborah keek bezorgd en Remco had ergens de pest over in. Hij liep gebogen en droeg een paraplu in zijn handen. Hij droeg een blauw jasje dat “afgedragen” was. Ze liepen op nog geen tien meter van hun huisdeur. Straks gingen ze de poes begroeten, maar dat heb ik niet gezien, want ik fietste door.
 
Het werd kouder.
Ik fietste langs het conservatorium. Een jongen met een bas in een koffer op zijn rug zette zijn fiets tegen een paaltje. Verderop stond zijn vriendinnetje met een vioolkoffer. Ze was ongeduldig. Ze riep iets naar de jongen. “Jááhá,” beantwoordde de jongen. Ze gingen auditie doen. Dat wilde ik. Ik wilde dat ze spannende dingen gingen doen. Ik maakte ze, toen ik alweer voorbij gefietst was, nog jonger. Hoe jonger zij waren, hoe meer zonlicht er in mijn hoofd kwam. Want ik wist: de herfst was begonnen. De tijd voor dikke dekens en de gordijnen dicht. Huilde ik? Eigenlijk wel.
 
Ik had het koud en had behoefte aan muziek. Iets tetterend, iets met trompetten en verwrongen stemmen. Iets van Chet Baker. Ik voelde me oud en verlaten en had troost nodig. De Jazz tetterde en ik zocht het gedicht op dat Remco Campert over de muzikant had geschreven.
 
Chet Baker
Zijn stem is een zachte regen
Als de kleine voeten van het vreemde meisje
Op het mollige tapijt
 
Ik ben thuis. De herfst is begonnen, maar ik ben reeds getroost.


© 2004 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
De dichter is gevallen (en weer opgestaan) Marcel Duyvestijn
0120 Dichter
De vakantie is voorbij.
Dat ten eerste.
Maar dat betekent ook dat de winter is begonnen.
En dat is het ergste. Ik heb het niet zo op de winter. Tenzij ik troost krijg. Van bijvoorbeeld een bos met blaadjes op de grond, een zee met woeste golven, muziek van Chet Baker of de poëzie van Remco Campert. Dan kom ik dit donkere jaargetij wel door. Bij ons in de straat is het overdag rustig. Alleen wat mensen die een snelle lunch pakken of een enkele dichter die een wandeling met zijn paraplu maakt.
 
Dat was de dichter Remco Campert. Hij liep daar met zijn vrouw, enkele straten van de mijne, vlak bij zijn eigen huis. Uit zijn hele houding sprak de ellende van de herfst. Hij liep tegen de wind in en had daar moeite mee. Zijn paraplu was een symbool van verdriet. Het lopen van de 75-jarige dichter, bij mij in de buurt, geeft me altijd een gevoel van vreugde. Hij loopt daar en hij denkt na. Heerlijk. Als ik me down voel, wil ik het liefst bij hem aan het bureau zitten en zijn poes aaien. Dat stel ik me dan voor, terwijl de dichter  me  een gedicht voorleest.
 
28 juli, in het heetst van de zomer, was hij jarig. Maar  bijna aan het begin van de herfst: op 13 september werd het ook daadwerkelijk gevierd. Een bomvolle Kleine Komedie zong, sprak, dichtte hem toe. 75 werd hij. “Het lijkt niet oud, maar dat is het wel,” zei hij zelf. De lofzangen liet hij over zich heen komen. Hij zat, hij klapte en glimlachte van tijd tot tijd. Ik was er niet bij, want voor het gewone volk waren maar weinig kaartjes beschikbaar. De televisie bracht me dit beeld.
 
Aan het eind van het feestje “zakte hij weg.” In de media sprak men vervolgens over “hartmassage en reanimeren.” Ook de woorden “ambulance” en “ziekenhuis” werden in de daaropvolgende zinnen gebruikt. Ter observatie moest Campert de nacht in het ziekenhuis overnachten. Maar, en toen kwam de zin waardoor je mensen echt verschrikkelijk oud maakt: “in het ziekenhuisbed maakte hij alweer grapjes.”
 
Daar werd ik verdrietig van. Hij was voor mij nooit ouder dan een jaar of 21 die soms ook over de ouderdom kon schrijven. Maar hij was vooral die jongen die gelooft
 
In een rivier
die stroomt van zee naar bergen
ik vraag van poëzie niet meer
dan die rivier in kaart te brengen
 
En nu lijkt hij een oude opa, te seniel om zelf naar het toilet te kunnen, te dement om het verschil te weten tussen lezen en schrijven, maar “hij maakt nog wel af en toe een grapje.” Dat zegt dan de zuster die minzaam lacht. (Ze is altijd vrijgezel gebleven. Geen tijd om naar mannen te kijken. Zo ging dat, vroeger…)
 
Ik was boos en belde AT5, de zender die in zijn nieuwsuitzending met die ene zin van de dichter een “grappenmakende bejaarde” maakte.
“Ja, maar dat zei zijn uitgever,” riposteerde iemand van de redactie
 
Ik belde zijn uitgever.
“De Bezige Bij is op dit moment gesloten…” Een haastige stem van een vrouw zegt dat ik mijn telefoonnummer mag achterlaten, zodat ze me terug kunnen bellen. De vrouw is een jaar of vijftig en vindt antwoordapparaten maar moderne dingen.
 
De herfst is aangebroken.
De zomer is afgelopen.
Een maand terug. Ik was er getuige van dat Remco en Deborah Campert thuiskwamen van vakantie. Het was toen nog warm. Deborah keek bezorgd en Remco had ergens de pest over in. Hij liep gebogen en droeg een paraplu in zijn handen. Hij droeg een blauw jasje dat “afgedragen” was. Ze liepen op nog geen tien meter van hun huisdeur. Straks gingen ze de poes begroeten, maar dat heb ik niet gezien, want ik fietste door.
 
Het werd kouder.
Ik fietste langs het conservatorium. Een jongen met een bas in een koffer op zijn rug zette zijn fiets tegen een paaltje. Verderop stond zijn vriendinnetje met een vioolkoffer. Ze was ongeduldig. Ze riep iets naar de jongen. “Jááhá,” beantwoordde de jongen. Ze gingen auditie doen. Dat wilde ik. Ik wilde dat ze spannende dingen gingen doen. Ik maakte ze, toen ik alweer voorbij gefietst was, nog jonger. Hoe jonger zij waren, hoe meer zonlicht er in mijn hoofd kwam. Want ik wist: de herfst was begonnen. De tijd voor dikke dekens en de gordijnen dicht. Huilde ik? Eigenlijk wel.
 
Ik had het koud en had behoefte aan muziek. Iets tetterend, iets met trompetten en verwrongen stemmen. Iets van Chet Baker. Ik voelde me oud en verlaten en had troost nodig. De Jazz tetterde en ik zocht het gedicht op dat Remco Campert over de muzikant had geschreven.
 
Chet Baker
Zijn stem is een zachte regen
Als de kleine voeten van het vreemde meisje
Op het mollige tapijt
 
Ik ben thuis. De herfst is begonnen, maar ik ben reeds getroost.
© 2004 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2