archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ergernissen delen printen terug
Nr.140: het Amsterdamse stadsverkeer Mabel Amber

0501BZ fietsers
Heel blij dat ik fiets!
Er zijn ergernissen die een mild karakter dragen, het schrijven erover kan zelfs een amusant verhaal opleveren, maar denk niet dat bovenstaande ergernis met mildheid kan worden beschouwd en over de amusementswaarde van de navolgende beschouwing durf ik geen voorspelling te doen. Kom, ga met mij mee op de fiets door Amsterdam. O, bedenk wel dat uw berichtgeefster beslist niet de enige is die hiermee worstelt, wegens chronische chagrijnigheid of ziekelijke intolerantie, nee, het enige verschil is dat zij er uiting aan geeft, ofwel in deze regels, ofwel ter plekke. Kom, pak de fiets, we gaan.

Het begint al goed, bij het verlaten van mijn buitenwijk (dus we zijn nog niet eens in de stad nota bene) staat een auto links dubbel op de knipperlichten, een andere auto, van links, wil hem inhalen maar moet mij ergo voorrang geven, wat hij niet doet. Ik druk door, eis dat hij achteruit gaat, (gisteren al ben ik, in eenzelfde situatie inschikkelijk geweest, nu is de beurt aan een ander, goedschiks of kwaadschiks); man komt uit auto, het woord ‘doos’ valt, ik geef geen krimp, blijf staan, hij kan kiezen tussen gewelddadige verwijdering met fiets en al, moord in koelen bloede of het respecteren van de verkeersregels. Hij kiest voor dit laatste onder een salvo van grove verwensingen, ik maak het vredesteken en fiets de hoek om. Ziezo, de kop is eraf.

Op het rechte stuk nu, over een breed fietspad, op weg naar de ‘bewoonde wereld’. Kijk aan, even voor het stoplicht op een kruising van fietspaden, versperren vier fietsers de doorgang. Reden: ouwehoeren, staand naast hun fietsen. Ik bel. Geen sjoege, ik bel opnieuw, nu nog 4 meter van deze aso’ s vandaan. Maar ze wijken geen duimbreed, integendeel, eentje schuift zijn fiets zelfs 40 centimeter achteruit, zodat ik gedwongen ben over de stoep te rijden. Een voetganger bijt mij toe ‘Dit is geen fietspad!’ en de aso’ s lachen zich rot en sturen mij een bellenconcert achterna; het zijn namelijk geen oude rammelkasten zonder bel, nee, zij hebben van die stoere fietsen bij zich met dikke banden, waarop ook de bereden fietspolitie zich door Amsterdam voortbeweegt. Nu is er geen enkel lid van dit speciale korps in zicht. Maar zouden zij hier hebben ingegrepen? Ik ben immers maar een saggerijn en de zon schijnt vandaag toch?
Ik beheers mij en roep niets achterom, het zal hun vreugde alleen maar verhogen. Het viaduct komt in zicht, pal ervoor is rechts een tunneltje, wat druk wordt bezocht door voetgangers uit de kantoorkolos links die allen naar het park willen, verderop. Juist wanneer ik kom aanpeddelen, de jongste ergernis iets bijgewerkt door middel van geestelijke gymnastiek, spoelt er een golf parkgangers uit de tunnelmonding, op de terugtocht naar hun hok. Ik bel. Er ontstaat een vaag pad tussen de bewegende lichamen. Men verkeert overduidelijk in de veronderstelling dat ik niet zo’n monster zal zijn om rigoureus, als een ijsbreker door de meute heen te snijden. Deze veronderstelling is juist. Ik minder vaart en laveer, al bellende naar de overkant. Protesten stijgen op uit de horde: ‘Doe effe normaal!’ en: ‘Heb je haast?’ Het adrenalinepeil is tot halverwege mijn dijen gestegen. Maar op dit cruciale moment, wanneer ik overweeg alsnog de ijsbreker in te zetten, krijg ik bijval van een achterop komende fietser.
‘Haast ja! Ik mot naar me werk, ken jij nie zegge zo te zien!’
De subtiliteit van deze krenking ontgaat mij niet. Maar wie denkt dat nu voor hem vrij baan wordt gemaakt, heeft het mis. Ook hij wordt gedwongen zijn vaart te minderen zodat hij in wankel evenwicht tenslotte het open vaarwater heeft bereikt. Scheldend en vloekend flitst hij mij dan, rakelings voorbij.

Ik verman mij, kom weer op snelheid en veeg de boze trek van mijn gezicht, je zou er verd… nog lelijk van worden ook! Saggerijn! Een tijdje gaat het goed. Enkele voetgangers lopen waar ze moeten lopen, anderen kijken eerst naar links en dan naar rechts en wachten bij de stoeprand, een automobilist rechts houdt zijn portier bijtijds vast voor hij het in mijn voorwiel opensmijt en al met al zou ik toch gaan denken dat het toch allemaal aan mij ligt.
Dan kom ik, we zijn vijf minuten verder in de tijd, bij de kruising met een drukke verkeersader begrensd door een bult. Er staat een dikke SUV te wachten, de voorwielen schuin tegen de bult, geen richtingaanwijzer aan. Ik posteer mij rechts van hem.
Dan is de weg vrij. Ineens floepen zijn richtinglichtjes aan, en jawel, dit monster met ongetwijfeld iets dergelijks achter het stuur, draait naar rechts, waar ik juist bezig ben het zadel op te zoeken.

Nu neem ik geen enkele reserve meer in acht, mijn leven staat op het spel en schreeuw op maximaal volume:
‘Godverdomme, klerelijer, ik trap een deuk in je dure blik, UITKIJKEN!!!’
Ik ga een meter naar voren, mijn rechtervoet op de trapper en zet hem klem. Of hij stopt, of hij verplettert mij met zijn vervaarlijke voertuig dat veel weg heeft van een tank. Dit laatste schijnt niet helemaal de bedoeling te zijn want hij schiet verder naar voren, wil blijkbaar met een wijde boog om mij heen. Maar dan heeft hij toch buiten mij, een doorgewinterde Amsterdamse fietser gerekend, ha! Deze kent zulke trucjes allemaal al, ga jij maar fijn wachten totdat IK éérst oversteek want ik sta in mijn recht, jij moet gewoon wachten stuk ongeluk, rechtdoor gaat voor, jij drukt dagelijks fietsers van de weg af, maar op een keer kom jij de verkeerde tegen, rij over mij heen desnoods, maar om mij heen gaan zul jij niet!

Het zwarte glimmende misbaksel houdt in. De bestuurder (?) buigt naar het rechterraam, draait dit open en wil iets zeggen. Wat hij ook te vertellen heeft, ik luister niet, integendeel, ik scheld hem de huid vol, spuug tegen de lelijke zwarte neus van zijn tweede ego aan, spring op mijn paard en galoppeer de weg over in een ononderbroken rechte lijn, zoals het hoort.
Het achterom kijken heb ik mezelf afgeleerd, al te veel eer.
Hè hè, ogenschijnlijk doodkalm trap ik verder, terwijl ik de balans op maak: moet ik mij ergeren of moet ik blij zijn om mijn overwinning? Ik kies voor het laatste. Geboren onder het zonneteken Leeuw met Stier als mijn ascendant ben ik iemand die graag zegeviert, vooropgesteld dat de zege de strijd waard is. Maar dat weten al deze verziekers van het Amsterdamse stadsverkeer niet! Eén voor één zullen ze mij leren kennen: asociale overstekers, wegdrukkers, de portierenmafia, de wegblokkeerders, de rechts-inhalers, de snijders, de spatbordplakkers, en voorts alle onverlaten die ik hier niet noem. Het stukje mag namelijk niet te lang worden.

Mijn route voert mij naar het hart van de stad. Ik passeer een verschrikkelijk lange rij wachtende auto’s. Waar wachten zij op? Want ik bespeur geen stoplicht. Maar zie, daar hangt een bord met oplichtende letters, groen en rood. ‘Parkeergarage VOL’ staat er. Het regent, de adrenalinespiegel in mijn bloed heeft een angstwekkend hoog peil bereikt, er steekt een smerig windje op maar ineens ben ik heel blij dat ik fiets.

Met dank aan John Melskens voor de onbewerkte foto.
 
***************************


© 2007 Mabel Amber meer Mabel Amber - meer "Ergernissen" -
Bezigheden > Ergernissen
Nr.140: het Amsterdamse stadsverkeer Mabel Amber
0501BZ fietsers
Heel blij dat ik fiets!
Er zijn ergernissen die een mild karakter dragen, het schrijven erover kan zelfs een amusant verhaal opleveren, maar denk niet dat bovenstaande ergernis met mildheid kan worden beschouwd en over de amusementswaarde van de navolgende beschouwing durf ik geen voorspelling te doen. Kom, ga met mij mee op de fiets door Amsterdam. O, bedenk wel dat uw berichtgeefster beslist niet de enige is die hiermee worstelt, wegens chronische chagrijnigheid of ziekelijke intolerantie, nee, het enige verschil is dat zij er uiting aan geeft, ofwel in deze regels, ofwel ter plekke. Kom, pak de fiets, we gaan.

Het begint al goed, bij het verlaten van mijn buitenwijk (dus we zijn nog niet eens in de stad nota bene) staat een auto links dubbel op de knipperlichten, een andere auto, van links, wil hem inhalen maar moet mij ergo voorrang geven, wat hij niet doet. Ik druk door, eis dat hij achteruit gaat, (gisteren al ben ik, in eenzelfde situatie inschikkelijk geweest, nu is de beurt aan een ander, goedschiks of kwaadschiks); man komt uit auto, het woord ‘doos’ valt, ik geef geen krimp, blijf staan, hij kan kiezen tussen gewelddadige verwijdering met fiets en al, moord in koelen bloede of het respecteren van de verkeersregels. Hij kiest voor dit laatste onder een salvo van grove verwensingen, ik maak het vredesteken en fiets de hoek om. Ziezo, de kop is eraf.

Op het rechte stuk nu, over een breed fietspad, op weg naar de ‘bewoonde wereld’. Kijk aan, even voor het stoplicht op een kruising van fietspaden, versperren vier fietsers de doorgang. Reden: ouwehoeren, staand naast hun fietsen. Ik bel. Geen sjoege, ik bel opnieuw, nu nog 4 meter van deze aso’ s vandaan. Maar ze wijken geen duimbreed, integendeel, eentje schuift zijn fiets zelfs 40 centimeter achteruit, zodat ik gedwongen ben over de stoep te rijden. Een voetganger bijt mij toe ‘Dit is geen fietspad!’ en de aso’ s lachen zich rot en sturen mij een bellenconcert achterna; het zijn namelijk geen oude rammelkasten zonder bel, nee, zij hebben van die stoere fietsen bij zich met dikke banden, waarop ook de bereden fietspolitie zich door Amsterdam voortbeweegt. Nu is er geen enkel lid van dit speciale korps in zicht. Maar zouden zij hier hebben ingegrepen? Ik ben immers maar een saggerijn en de zon schijnt vandaag toch?
Ik beheers mij en roep niets achterom, het zal hun vreugde alleen maar verhogen. Het viaduct komt in zicht, pal ervoor is rechts een tunneltje, wat druk wordt bezocht door voetgangers uit de kantoorkolos links die allen naar het park willen, verderop. Juist wanneer ik kom aanpeddelen, de jongste ergernis iets bijgewerkt door middel van geestelijke gymnastiek, spoelt er een golf parkgangers uit de tunnelmonding, op de terugtocht naar hun hok. Ik bel. Er ontstaat een vaag pad tussen de bewegende lichamen. Men verkeert overduidelijk in de veronderstelling dat ik niet zo’n monster zal zijn om rigoureus, als een ijsbreker door de meute heen te snijden. Deze veronderstelling is juist. Ik minder vaart en laveer, al bellende naar de overkant. Protesten stijgen op uit de horde: ‘Doe effe normaal!’ en: ‘Heb je haast?’ Het adrenalinepeil is tot halverwege mijn dijen gestegen. Maar op dit cruciale moment, wanneer ik overweeg alsnog de ijsbreker in te zetten, krijg ik bijval van een achterop komende fietser.
‘Haast ja! Ik mot naar me werk, ken jij nie zegge zo te zien!’
De subtiliteit van deze krenking ontgaat mij niet. Maar wie denkt dat nu voor hem vrij baan wordt gemaakt, heeft het mis. Ook hij wordt gedwongen zijn vaart te minderen zodat hij in wankel evenwicht tenslotte het open vaarwater heeft bereikt. Scheldend en vloekend flitst hij mij dan, rakelings voorbij.

Ik verman mij, kom weer op snelheid en veeg de boze trek van mijn gezicht, je zou er verd… nog lelijk van worden ook! Saggerijn! Een tijdje gaat het goed. Enkele voetgangers lopen waar ze moeten lopen, anderen kijken eerst naar links en dan naar rechts en wachten bij de stoeprand, een automobilist rechts houdt zijn portier bijtijds vast voor hij het in mijn voorwiel opensmijt en al met al zou ik toch gaan denken dat het toch allemaal aan mij ligt.
Dan kom ik, we zijn vijf minuten verder in de tijd, bij de kruising met een drukke verkeersader begrensd door een bult. Er staat een dikke SUV te wachten, de voorwielen schuin tegen de bult, geen richtingaanwijzer aan. Ik posteer mij rechts van hem.
Dan is de weg vrij. Ineens floepen zijn richtinglichtjes aan, en jawel, dit monster met ongetwijfeld iets dergelijks achter het stuur, draait naar rechts, waar ik juist bezig ben het zadel op te zoeken.

Nu neem ik geen enkele reserve meer in acht, mijn leven staat op het spel en schreeuw op maximaal volume:
‘Godverdomme, klerelijer, ik trap een deuk in je dure blik, UITKIJKEN!!!’
Ik ga een meter naar voren, mijn rechtervoet op de trapper en zet hem klem. Of hij stopt, of hij verplettert mij met zijn vervaarlijke voertuig dat veel weg heeft van een tank. Dit laatste schijnt niet helemaal de bedoeling te zijn want hij schiet verder naar voren, wil blijkbaar met een wijde boog om mij heen. Maar dan heeft hij toch buiten mij, een doorgewinterde Amsterdamse fietser gerekend, ha! Deze kent zulke trucjes allemaal al, ga jij maar fijn wachten totdat IK éérst oversteek want ik sta in mijn recht, jij moet gewoon wachten stuk ongeluk, rechtdoor gaat voor, jij drukt dagelijks fietsers van de weg af, maar op een keer kom jij de verkeerde tegen, rij over mij heen desnoods, maar om mij heen gaan zul jij niet!

Het zwarte glimmende misbaksel houdt in. De bestuurder (?) buigt naar het rechterraam, draait dit open en wil iets zeggen. Wat hij ook te vertellen heeft, ik luister niet, integendeel, ik scheld hem de huid vol, spuug tegen de lelijke zwarte neus van zijn tweede ego aan, spring op mijn paard en galoppeer de weg over in een ononderbroken rechte lijn, zoals het hoort.
Het achterom kijken heb ik mezelf afgeleerd, al te veel eer.
Hè hè, ogenschijnlijk doodkalm trap ik verder, terwijl ik de balans op maak: moet ik mij ergeren of moet ik blij zijn om mijn overwinning? Ik kies voor het laatste. Geboren onder het zonneteken Leeuw met Stier als mijn ascendant ben ik iemand die graag zegeviert, vooropgesteld dat de zege de strijd waard is. Maar dat weten al deze verziekers van het Amsterdamse stadsverkeer niet! Eén voor één zullen ze mij leren kennen: asociale overstekers, wegdrukkers, de portierenmafia, de wegblokkeerders, de rechts-inhalers, de snijders, de spatbordplakkers, en voorts alle onverlaten die ik hier niet noem. Het stukje mag namelijk niet te lang worden.

Mijn route voert mij naar het hart van de stad. Ik passeer een verschrikkelijk lange rij wachtende auto’s. Waar wachten zij op? Want ik bespeur geen stoplicht. Maar zie, daar hangt een bord met oplichtende letters, groen en rood. ‘Parkeergarage VOL’ staat er. Het regent, de adrenalinespiegel in mijn bloed heeft een angstwekkend hoog peil bereikt, er steekt een smerig windje op maar ineens ben ik heel blij dat ik fiets.

Met dank aan John Melskens voor de onbewerkte foto.
 
***************************
© 2007 Mabel Amber
powered by CJ2