archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Bij ons in de straat | ||||
Een piepklein partje van de wereld | Mabel Amber | |||
Een rijtje apothekerspotten gevuld met keukenkruiden – vetplantjes – lege flesjes en potjes in verschillende kleuren – een ongeplooid neerhangende, ivoorkleurige lap voorzien van kunstige broderiebloemen – daarachter glas – daarachter mijn geraniums en daarachter: de buitenwereld.
Een piepklein partje van de wereld, te weten het plantsoen en de gebouwen eromheen en enkele hogere die erboven uit steken, verderop. Ik kan naar het venster lopen en door het glasgordijn heen een gesluierde blik op dit piepkleine fragment buitenwereld werpen – ik kan dat nu doen, namiddag van 1 mei 2007.
Nu kijk ik naar het oosten, naar de ramen van de huiskamers aan overzijde. De meeste zonweringen zijn gesloten en hier en daar is een rode of gele markies uitgeschoven. De zon is goudgeel, warm en heerlijk, ze giet haar stralen royaal uit over de vleugelnootboom even rechts van mijn uitkijkpost. De immense vleugelnoot is een voorbeeld voor mijn kleine conifeer die dapper in een grote pot van terra kunststof zijn best doet op een boom te lijken, boven de geraniums aan weerszijde, uitstekend. Een eindje verderop, links van mij, staat een tweede vleugelnoot, zo mogelijk nog groter.
De raamlijsten van het tegenoverliggende blok, alsook de witgepleisterde markeringen tussen de verdiepingen lichten helwit op in dit volle zonlicht – op sommige balkonnetjes staan tuinmeubelen en bloemen maar dat van de familie De Vries, een fractie links van mijn linkeroog, is leeg. Wanneer ik nu mijn rechter oog aan een ronde uitsparing in het broderiewerk leg, komen huiskamerraam en balkon van deze overburen op de derde woonlaag, ongesluierd in mijn vizier. Zo reikt mijn blik tot de wereld van de familie De Vries of zelfs verder: enkele onderdelen van hun interieur kan ik onderscheiden achter het kale glas.
Ik weet dat zij De Vries heten omdat een missie mij eens langs hun galerij voerde. Overigens had mijn missie niets met hen van doen. Wanneer ik langs huizen loop heb ik de gewoonte de naambordjes te lezen. Zodoende.
Pal bij het raam staat een kastje met een uitklapbare voorzijde. Zo rond een uur of vijf in de middag heb ik mijnheer De Vries dikwijls in de weer gezien bij dit kastje. Hij haalt er dan een fles uit en glaswerk. Perspectivisch en qua lichtval maar ook door reflectie is het niet mogelijk om alles te zien wat zich in de huiskamers afspeelt. Jammer. Wat dat aangaat is de winter een gunstiger seizoen: rond de donkere dagen vlak voor en vlak na Kerst, gaan om vier uur de lampen al aan. De objecten van mijn observatie achten hun bezigheden in hun huiskamer kennelijk niet belangrijk genoeg om ze af te schermen door overgordijnen.
Mijnheer De Vries is vaak, of eigenlijk altijd, gehuld in een onderbroek, en verder niets. Een degelijke witte herenonderbroek, hoog in de taille, laag in de liezen. Mevrouw De Vries is even zovaak, en dus ook eigenlijk altijd, gehuld in een onderbroek en een BH en verder niets. Een degelijke witte vrouwenonderbroek, hoog in de taille, laag in de liezen; de BH is een imposante borstwering, wit en groot met brede schouderbanden. Zij lopen meesttijds wat heen en weer door het vertrek, doen iets onduidelijks, gaan ergens zitten om dan weer op te staan en te verdwijnen. Waarschijnlijk dragen zij buitenshuis bovenkleding, maar binnenskamers heb ik ze er nooit in gezien.
Kijk, heb je het over de duivel, trap je hem op zijn staart: daar verschijnt mijnheer De Vries op zijn kale balkon, witte onderbroek blinkend in het zonlicht; met enige moeite houdt hij de deur open terwijl hij een groot grijs vuilnisvat neerzet. Hij kijkt er even naar, verschuift het ding met zijn voet en gaat dan weer naar binnen.
Even later waart hij rond in de huiskamer. De witte onderbroek om zijn romp lijkt een eigen leven te leiden in de spiegeling van vleugelnootboom, daken en een enkele meeuw over het uitgestrekte vensterglas.
Ik haal mijn oog van het glasgordijn en werp een blik over mijn rechterschouder naar de klok die aan de korte keukenwand hangt: het loopt tegen half vijf. Terug naar het kijkgat, terug in de wereld van de familie De Vries. Kijk, mijnheer De V. begeeft zich, een half uur te vroeg, naar het kastje. Hij klapt de voorzijde naar beneden en haalt de fles en een glas er uit. Of misschien twee, dat kan ik niet goed zien. Hij loopt de flat in. Maar wordt afgelost door mevrouw De V., in witte onderbroek en dito BH. Ze vat post voor het raam, omkranst door het wiegelende spiegelende boomgroen. Dan komt haar man terug, hij gaat naast haar staan, geeft haar een glas. Ze kijken elkaar aan, heffen de glazen en drinken. Dan wenden ze hun ogen van elkaar af en kijken weer voor zich, naar buiten, mijn kant op. Zo sta ik daar, oog in oog met hen, gesteld zij wisten van mijn aanwezigheid. Waar hebben zij op getoost? Zo heb ik ze nog nooit gezien, in al die twintig jaar niet dat wij leven als elkaars anonieme overburen, uitziend over hetzelfde stukje buitenwereld, ik naar het oosten, zij naar het westen.
Mijn linkeroog is moe geworden van het toeknijpen en mijn rechter van het kijken door een gat in het opengewerkte textiel, dat voor jeuk en kriebel zorgt in mijn oogkas. Ik laat de beide helden in ondergoed alleen, drink dan een glas water uit de kraan en verlaat de keuken.
Wanneer ik een uur later terugkeer en tussen mijn bezigheden door mijn oog weer even aan het kijkgaatje leg, hangt de zon als een grote gouden kerstbal in hun huiskamer. Ineens gaat de balkondeur open, mevrouw De Vries betreedt het balkon en gaat vervolgens op de grijze vuilnisbak zitten, nog steeds gehuld in witte onderbroek en BH. Van binnenuit wordt de deur dichtgedaan, zoals je een kat naar buiten laat.
Ze blijft roerloos zitten, bovenlichaam recht, de handen in haar schoot, benen vanuit de knieën haaks naar beneden, voeten precies naast elkaar; zo heeft ze iets weg van een farao op zijn troon. Ik kom in de verleiding om te blijven kijken maar dan moet ik dingen ongedaan laten en dat kan niet.
Van tijd tot tijd drijft mijn nieuwsgierigheid mij naar de keuken om poolshoogte te nemen aan mijn kijkgaatje. Door de duisternis heen moet ik ingespannen turen maar de stadsnacht geeft net genoeg licht om de bevroren gestalte van mevrouw De V. te kunnen ontwaren. Wanneer ik rond middernacht mijn bed wil opzoeken, kijk ik nog één keer en ook deze laatste blik wordt beloond: ze zit er, in dezelfde houding.
Om zeven uur word ik wakker, heel de nacht heb ik doorgeslapen. Maar anders was ik vast wel gaan kijken. Dat is het eerste wat ik doe wanneer ik uit bed kom. Ik loop snel naar de keuken en trek de overgordijnen open. Met toegeknepen ogen tegen de gerezen zon in zie ik zo al door de nevel van het glasgordijn heen dat mevrouw De Vries niet meer op haar plek zit. En ook de vuilnisbak is verdwenen.
Anders dan bij televisie, biedt burenkijken veelal geen ontknoping. Het zij zo.
*****************************************
|
||||
© 2007 Mabel Amber | ||||
powered by CJ2 |