archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 16
Jaargang 3
6 juli 2006
Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Varina Tjon a Ten in het Ministerie van Koloniën Willem Minderhout

0316BS Ten
Varina Tjon A Ten is vanaf 2003 lid van de Tweede Kamer voor de PvdA. Ze is in Suriname geboren en verhuisde op twaalfjarige leeftijd met haar familie naar Nederland. Zij bezocht de HBS in Rotterdam, en studeerde vervolgens een jaar Sociale Geografie en een opleiding tot directiesecretaresse voordat ze Pedagogiek ging studeren. In 1987 promoveerde ze tot doctor in de Sociale Wetenschappen (Rijksuniversiteit Utrecht) op het proefschrift ‘Creoolse en Hindoestaanse Kinderen in het Nederlandse Lager Onderwijs’. Vervolgens vervulde ze tal van werkzaamheden – vaak op projectbasis – gericht op de emancipatie van achterstandsgroepen in de Nederlandse samenleving. In de Tweede Kamer houdt ze zich vooral bezig met ontwikkelingssamenwerking. De Leunstoel bezocht haar in haar werkkamer in het voormalige Ministerie van Koloniën aan Het Binnenhof.

Ik vind het wel leuk om in het gebouw te werken van waaruit vroeger de koloniën werden bestuurd. De ironie van de geschiedenis! Nu ben ik, als product van een voormalige kolonie, een medebestuurder van dit land. De rollen zijn nu omgekeerd!

Dat is een geintje hoor. Ik heb me altijd Nederlander gevoeld, maar ook Surinaamse. Een echte! Ik heb zowat alle Surinaamse bevolkingsgroepen in mijn voorgeslacht: Chinezen, Hindoestanen, Schotten, Nederlanders, Joden. Noem maar op. Dat is typisch voor Suriname, ze noemen het een moksi watra. Dit is zoiets als ‘gemengd bloed’. De hogere klasse is veelal gemengd. Ik heb bijvoorbeeld een overgrootmoeder uit de kaste van de Brahmanen. Ze kwam uit Brits Guyana. Met haar goedvinden heeft mijn Schotse overgrootvader haar ‘geschaakt’. Van vaders kant overheerst het Chinese. Mijn grootvader is uit het vaste land van China als contract–arbeider naar Suriname gekomen. Daar komt mijn achternaam vandaan.

Ik kwam hier in 1964. We werden opgevangen in Rotterdam (Spangen) in een klein huisje in een echte arbeiderswijk. Na een paar maanden verhuisden we naar Rotterdam-Lombardije naar een woning in de vrije sector en dus meer ruimte. Voor die tijd behoorlijk duur. In Suriname waren we wat anders gewend. Daar hadden we een bediende. Echt koloniaal! Veel Surinamers waren er toen nog niet in Nederland. Ik moest hier de eerste klas van de HBS over doen om te acclimatiseren. Dat vond ik vreselijk maar de HBS, afdeling A, ging goed. Later, als student deed ik het ook goed, maar – rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – kwam de grote migratiegolf op gang. Van een goede student werd ik ineens een goede allochtone student. Ik vond dat niet plezierig. Ik kan nog steeds niet tegen dat soort generalisaties.

Mijn ouders houden van aanpakken! Dat heb ik van ze overgenomen, maar vooral het rusteloze aspect, vrees ik. Na de HBS ging ik sociale geografie studeren, met als doel iets in de richting van ontwikkelingssamenwerking te gaan doen. Maar deze studiekeuze was gewoon een verkeerde. Ik had een hoog cijfer voor Aardrijkskunde op mijn eindexamenlijst en dacht, kom laten we dat maar gaan studeren. Na een jaar dacht ik: Dit is het niet. Was dit nu wat ik wilde? Ik heb toen een cursus directiesecretaresse gedaan bij Schoevers. Dan had ik in ieder geval een vak geleerd om mijn geld te verdienen in geval er toch niets van studeren terecht kwam.

De universiteit bleef trekken en ik ben daarna Pedagogiek gaan studeren met als specialisatie Klinische Pedagogiek. Door mijn studie en mijn Surinaamse achtergrond kwam ik al snel bij de positie van Surinaamse kinderen in het onderwijs terecht. Ik studeerde in 1978 af op een scriptie over Het Spelgedrag van Surinaamse en Nederlandse Kleuters. Na mijn studie werkte ik als Consulente Surinaamse en Antilliaanse Kinderen bij de Schooladviesdienst Utrecht. Dat was een leuke tijd. Het is natuurlijk ironisch dat ik, die altijd allergisch was voor speciale behandelingen, nu zelf maatwerk ging leveren voor Surinaamse kinderen. Dat is een eeuwig dilemma: als je je op een bepaalde categorie richt, loop je het gevaar dat ze juist daardoor apart komen te staan.

Na een jaar ging ik terug naar de universiteit waar ik in 1987 promoveerde. Daarna hopte ik van de ene naar de andere werkkring. In de wondere wereld van multicultureel Nederland, inderdaad. Van de ene stichting naar de andere. Ik had mijn proefschrift geschreven en dacht als ik niet voor mijn 35ste een kind krijg, dan gaat de Chinese winkel dicht. Gelukkig kan je dat als vrouw in Nederland plannen. Rond de tijd van mijn promotie, ik was toen vierendertig, kreeg ik mijn dochter, Evita. Omdat de relatie met haar vader geen stand hield, zocht ik vooral banen die zich goed lieten combineren met het moederschap. Dat was soms knap lastig. Ja, ha, ha, ik ben zo’n typisch Surinaamse alleenstaande moeder!

Het was een periode van reflectie. Wat wilde ik nu eigenlijk met mijn leven? Ik weet nog dat ik twee dingen absoluut niet wilde worden: ambtenaar en politicus! Ik was niet eens lid van een politieke partij. Ik voelde me daar een veel te vrije geest voor. Dat wil niet zeggen dat ik niet veel met de ambtelijke en politieke wereld in aanraking kwam. Ik was op een gegeven moment ondermeer lid van de Projectgroep Intercultureel Onderwijs, kortweg ICO, van het Ministerie van OCW. Ik heb toen Tineke Netelenbos erg leren waarderen. Het is tegenwoordig mode om haar te verguizen, maar ik vind dat ze het goed deed! Ze had hart voor de zaak van allochtone kinderen.

Ik moet zeggen dat het vooral de PvdA-politici waren die mij inspireerden en steunden. Ik was het overigens lang niet in alles met ze eens. Al die schaalvergrotingen, daar geloofde ik niet in. Desalniettemin was ik bij de fusiegolf betrokken die tot de oprichting van het instituut voor multiculturele ontwikkeling ‘Forum’ leidde. Ik heb altijd de visie gehad dat zo’n moloch leidt tot iets dat per definitie weinig effectief is en dat komt gedeeltelijk uit. Ze doen erg hun best, maar je hebt vrijwel geen schaalvoordelen op zo’n terrein waar juist specifieke maatregelen nodig zijn. Neem nu het probleem van de zelfmoorden onder Hindoestaanse meisjes, of – ja, ja – het probleem van de alleenstaande Creoolse tienermoeders? Dat is een probleem van Hindoestanen, respectievelijk van de Creolen en Kaapverdianen en geen ‘algemeen multiculti-probleem’, dat ook Turken, Marokkanen en Somaliërs aangaat. Daar leg ik ook gelijk de vinger op een zere plek. Algemeen wordt gedacht dat de integratie en de emancipatie van de Surinamer nu wel is voltooid, maar dat is niet zo. Vooral vrouwen en kinderen hebben nog steeds extra aandacht nodig.

Mijn laatste baan voordat ik de Tweede Kamer inging was directeur van een stichting die, onder andere in Leiden, bedrijfsverzamelgebouwen exploiteert. Ik richtte me ook hier vooral op ‘moeilijke groepen’: vrouwen, allochtonen, langdurig werklozen en combinaties van die drie. Het punt is natuurlijk wel dat die mensen veel tijd vergen. Je moet ze intensief begeleiden. En tijd is geld. Ik heb toen ook de waarde van de politiek ontdekt. Er gebeurt namelijk niets als je de politiek niet mee hebt. De huidige staatssecretaris Melanie Schultz van Haegen–Maas Geesteranus was destijds wethouder. Zij was niet echt van plan om in deze groep mensen te investeren. Ik was daar kwaad en gefrustreerd over.

In die tijd kwam ik in aanraking met het Multi-etnische Vrouwennetwerk van de PvdA, het MEV. Klinkt dat eng? Nou, het is een heel gezellige club hoor. Ik ben ook PvdA-lid geworden en toen ging het opeens snel. Ik was ‘gescout’ en voor ik het wist, zat ik in de Tweede Kamer. Ik was ineens politica geworden. Ik wilde me nu eens niet met de multiculturele samenleving of integratie bezig houden, maar met andere dingen, nieuwe dingen. Ik kreeg de kans om mijn oude liefde ontwikkelingssamenwerking op te pakken.

Het viel niet mee, om hier in de Kamer mijn plekje te veroveren. Het is een aparte wereld en je moet toch grotendeels je eigen weg banen. Ik heb goede collega’s, maar in het begin zat ik af en toe helemaal stuk. Vooral Karin Adelmund en later Adri Duivesteijn hebben me toen goed geholpen. Adri zei altijd: Ga uit van je sterke kanten. Karin hield me voor dat je niet mag toestaan dat de politiek je kapot maakt. Achteraf is het natuurlijk wrang: Karin heeft zichzelf doodgewerkt aan die politiek.

Ik heb nu wel een beetje mijn stek en stijl gevonden binnen de Kamer. Mijn aandacht richt ik ook hier, bij ontwikkelingssamenwerking, op de ‘moeilijkste’ groepen: vrouwen, kinderen, gehandicapten, inheemse volken. De VN heeft heel ambitieuze millenniumdoelstellingen geformuleerd. Als we die doelen écht willen bereiken, dan moet je juist óók die groepen er bij betrekken. Ik heb ook veel contacten opgebouwd. Niet alleen binnen de gesloten wereld van de NGO’s, maar ook met in het bijzonder de vrouwelijke ambassadeurs van ontwikkelingslanden, tot ‘grass roots’ groepen en organisaties in die landen zelf. Het blijft voor het grote publiek allemaal wat op de achtergrond, maar het is daarom niet minder belangrijk.

Iemand als Diederik Samsom, die sleurt en sleept en maakt een hoop spektakel. Dat doet hij goed en daar heb ik bewondering voor. Zo zit ik gewoon niet in elkaar. Maar ik heb wel bereikt dat vooral kinderen iets meer zichtbaar zijn geworden in het beleid voor Ontwikkelingssamenwerking. En dat is niet alleen mooi, we moeten ervoor zorgen dat die kinderen daar ook daadwerkelijk iets van merken. Er is dus nog veel werk aan de winkel.
 
************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt
door donaties van: Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer,
Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo van Praag, Evelien
Polter en Frits Hoorweg.


© 2006 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Varina Tjon a Ten in het Ministerie van Koloniën Willem Minderhout
0316BS Ten
Varina Tjon A Ten is vanaf 2003 lid van de Tweede Kamer voor de PvdA. Ze is in Suriname geboren en verhuisde op twaalfjarige leeftijd met haar familie naar Nederland. Zij bezocht de HBS in Rotterdam, en studeerde vervolgens een jaar Sociale Geografie en een opleiding tot directiesecretaresse voordat ze Pedagogiek ging studeren. In 1987 promoveerde ze tot doctor in de Sociale Wetenschappen (Rijksuniversiteit Utrecht) op het proefschrift ‘Creoolse en Hindoestaanse Kinderen in het Nederlandse Lager Onderwijs’. Vervolgens vervulde ze tal van werkzaamheden – vaak op projectbasis – gericht op de emancipatie van achterstandsgroepen in de Nederlandse samenleving. In de Tweede Kamer houdt ze zich vooral bezig met ontwikkelingssamenwerking. De Leunstoel bezocht haar in haar werkkamer in het voormalige Ministerie van Koloniën aan Het Binnenhof.

Ik vind het wel leuk om in het gebouw te werken van waaruit vroeger de koloniën werden bestuurd. De ironie van de geschiedenis! Nu ben ik, als product van een voormalige kolonie, een medebestuurder van dit land. De rollen zijn nu omgekeerd!

Dat is een geintje hoor. Ik heb me altijd Nederlander gevoeld, maar ook Surinaamse. Een echte! Ik heb zowat alle Surinaamse bevolkingsgroepen in mijn voorgeslacht: Chinezen, Hindoestanen, Schotten, Nederlanders, Joden. Noem maar op. Dat is typisch voor Suriname, ze noemen het een moksi watra. Dit is zoiets als ‘gemengd bloed’. De hogere klasse is veelal gemengd. Ik heb bijvoorbeeld een overgrootmoeder uit de kaste van de Brahmanen. Ze kwam uit Brits Guyana. Met haar goedvinden heeft mijn Schotse overgrootvader haar ‘geschaakt’. Van vaders kant overheerst het Chinese. Mijn grootvader is uit het vaste land van China als contract–arbeider naar Suriname gekomen. Daar komt mijn achternaam vandaan.

Ik kwam hier in 1964. We werden opgevangen in Rotterdam (Spangen) in een klein huisje in een echte arbeiderswijk. Na een paar maanden verhuisden we naar Rotterdam-Lombardije naar een woning in de vrije sector en dus meer ruimte. Voor die tijd behoorlijk duur. In Suriname waren we wat anders gewend. Daar hadden we een bediende. Echt koloniaal! Veel Surinamers waren er toen nog niet in Nederland. Ik moest hier de eerste klas van de HBS over doen om te acclimatiseren. Dat vond ik vreselijk maar de HBS, afdeling A, ging goed. Later, als student deed ik het ook goed, maar – rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – kwam de grote migratiegolf op gang. Van een goede student werd ik ineens een goede allochtone student. Ik vond dat niet plezierig. Ik kan nog steeds niet tegen dat soort generalisaties.

Mijn ouders houden van aanpakken! Dat heb ik van ze overgenomen, maar vooral het rusteloze aspect, vrees ik. Na de HBS ging ik sociale geografie studeren, met als doel iets in de richting van ontwikkelingssamenwerking te gaan doen. Maar deze studiekeuze was gewoon een verkeerde. Ik had een hoog cijfer voor Aardrijkskunde op mijn eindexamenlijst en dacht, kom laten we dat maar gaan studeren. Na een jaar dacht ik: Dit is het niet. Was dit nu wat ik wilde? Ik heb toen een cursus directiesecretaresse gedaan bij Schoevers. Dan had ik in ieder geval een vak geleerd om mijn geld te verdienen in geval er toch niets van studeren terecht kwam.

De universiteit bleef trekken en ik ben daarna Pedagogiek gaan studeren met als specialisatie Klinische Pedagogiek. Door mijn studie en mijn Surinaamse achtergrond kwam ik al snel bij de positie van Surinaamse kinderen in het onderwijs terecht. Ik studeerde in 1978 af op een scriptie over Het Spelgedrag van Surinaamse en Nederlandse Kleuters. Na mijn studie werkte ik als Consulente Surinaamse en Antilliaanse Kinderen bij de Schooladviesdienst Utrecht. Dat was een leuke tijd. Het is natuurlijk ironisch dat ik, die altijd allergisch was voor speciale behandelingen, nu zelf maatwerk ging leveren voor Surinaamse kinderen. Dat is een eeuwig dilemma: als je je op een bepaalde categorie richt, loop je het gevaar dat ze juist daardoor apart komen te staan.

Na een jaar ging ik terug naar de universiteit waar ik in 1987 promoveerde. Daarna hopte ik van de ene naar de andere werkkring. In de wondere wereld van multicultureel Nederland, inderdaad. Van de ene stichting naar de andere. Ik had mijn proefschrift geschreven en dacht als ik niet voor mijn 35ste een kind krijg, dan gaat de Chinese winkel dicht. Gelukkig kan je dat als vrouw in Nederland plannen. Rond de tijd van mijn promotie, ik was toen vierendertig, kreeg ik mijn dochter, Evita. Omdat de relatie met haar vader geen stand hield, zocht ik vooral banen die zich goed lieten combineren met het moederschap. Dat was soms knap lastig. Ja, ha, ha, ik ben zo’n typisch Surinaamse alleenstaande moeder!

Het was een periode van reflectie. Wat wilde ik nu eigenlijk met mijn leven? Ik weet nog dat ik twee dingen absoluut niet wilde worden: ambtenaar en politicus! Ik was niet eens lid van een politieke partij. Ik voelde me daar een veel te vrije geest voor. Dat wil niet zeggen dat ik niet veel met de ambtelijke en politieke wereld in aanraking kwam. Ik was op een gegeven moment ondermeer lid van de Projectgroep Intercultureel Onderwijs, kortweg ICO, van het Ministerie van OCW. Ik heb toen Tineke Netelenbos erg leren waarderen. Het is tegenwoordig mode om haar te verguizen, maar ik vind dat ze het goed deed! Ze had hart voor de zaak van allochtone kinderen.

Ik moet zeggen dat het vooral de PvdA-politici waren die mij inspireerden en steunden. Ik was het overigens lang niet in alles met ze eens. Al die schaalvergrotingen, daar geloofde ik niet in. Desalniettemin was ik bij de fusiegolf betrokken die tot de oprichting van het instituut voor multiculturele ontwikkeling ‘Forum’ leidde. Ik heb altijd de visie gehad dat zo’n moloch leidt tot iets dat per definitie weinig effectief is en dat komt gedeeltelijk uit. Ze doen erg hun best, maar je hebt vrijwel geen schaalvoordelen op zo’n terrein waar juist specifieke maatregelen nodig zijn. Neem nu het probleem van de zelfmoorden onder Hindoestaanse meisjes, of – ja, ja – het probleem van de alleenstaande Creoolse tienermoeders? Dat is een probleem van Hindoestanen, respectievelijk van de Creolen en Kaapverdianen en geen ‘algemeen multiculti-probleem’, dat ook Turken, Marokkanen en Somaliërs aangaat. Daar leg ik ook gelijk de vinger op een zere plek. Algemeen wordt gedacht dat de integratie en de emancipatie van de Surinamer nu wel is voltooid, maar dat is niet zo. Vooral vrouwen en kinderen hebben nog steeds extra aandacht nodig.

Mijn laatste baan voordat ik de Tweede Kamer inging was directeur van een stichting die, onder andere in Leiden, bedrijfsverzamelgebouwen exploiteert. Ik richtte me ook hier vooral op ‘moeilijke groepen’: vrouwen, allochtonen, langdurig werklozen en combinaties van die drie. Het punt is natuurlijk wel dat die mensen veel tijd vergen. Je moet ze intensief begeleiden. En tijd is geld. Ik heb toen ook de waarde van de politiek ontdekt. Er gebeurt namelijk niets als je de politiek niet mee hebt. De huidige staatssecretaris Melanie Schultz van Haegen–Maas Geesteranus was destijds wethouder. Zij was niet echt van plan om in deze groep mensen te investeren. Ik was daar kwaad en gefrustreerd over.

In die tijd kwam ik in aanraking met het Multi-etnische Vrouwennetwerk van de PvdA, het MEV. Klinkt dat eng? Nou, het is een heel gezellige club hoor. Ik ben ook PvdA-lid geworden en toen ging het opeens snel. Ik was ‘gescout’ en voor ik het wist, zat ik in de Tweede Kamer. Ik was ineens politica geworden. Ik wilde me nu eens niet met de multiculturele samenleving of integratie bezig houden, maar met andere dingen, nieuwe dingen. Ik kreeg de kans om mijn oude liefde ontwikkelingssamenwerking op te pakken.

Het viel niet mee, om hier in de Kamer mijn plekje te veroveren. Het is een aparte wereld en je moet toch grotendeels je eigen weg banen. Ik heb goede collega’s, maar in het begin zat ik af en toe helemaal stuk. Vooral Karin Adelmund en later Adri Duivesteijn hebben me toen goed geholpen. Adri zei altijd: Ga uit van je sterke kanten. Karin hield me voor dat je niet mag toestaan dat de politiek je kapot maakt. Achteraf is het natuurlijk wrang: Karin heeft zichzelf doodgewerkt aan die politiek.

Ik heb nu wel een beetje mijn stek en stijl gevonden binnen de Kamer. Mijn aandacht richt ik ook hier, bij ontwikkelingssamenwerking, op de ‘moeilijkste’ groepen: vrouwen, kinderen, gehandicapten, inheemse volken. De VN heeft heel ambitieuze millenniumdoelstellingen geformuleerd. Als we die doelen écht willen bereiken, dan moet je juist óók die groepen er bij betrekken. Ik heb ook veel contacten opgebouwd. Niet alleen binnen de gesloten wereld van de NGO’s, maar ook met in het bijzonder de vrouwelijke ambassadeurs van ontwikkelingslanden, tot ‘grass roots’ groepen en organisaties in die landen zelf. Het blijft voor het grote publiek allemaal wat op de achtergrond, maar het is daarom niet minder belangrijk.

Iemand als Diederik Samsom, die sleurt en sleept en maakt een hoop spektakel. Dat doet hij goed en daar heb ik bewondering voor. Zo zit ik gewoon niet in elkaar. Maar ik heb wel bereikt dat vooral kinderen iets meer zichtbaar zijn geworden in het beleid voor Ontwikkelingssamenwerking. En dat is niet alleen mooi, we moeten ervoor zorgen dat die kinderen daar ook daadwerkelijk iets van merken. Er is dus nog veel werk aan de winkel.
 
************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt
door donaties van: Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer,
Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo van Praag, Evelien
Polter en Frits Hoorweg.
© 2006 Willem Minderhout
powered by CJ2