archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 10
Jaargang 3
16 maart 2006
Bezigheden > In de tuin delen printen terug
Buien Theo Capel

0310BZ Tuin
Opeens was het zo'n dag dat je gaat geloven dat de lente eraan komt. Je waait niet meer meteen uit je jas, de regen slaat niet tegen je kop en er is een zonnetje dat behaaglijk aanvoelt. Je kunt er dan je horloge op gelijk zetten dat weerman Erwin Krol binnen de kortste keren zal aankondigen dat we 'bui-êh' kunnen verwachten, vermoedelijk het eerste woord dat de man heeft leren spreken en waaraan hij erg gehecht is. Het lijkt bijna een koosnaampje zoals hij 'buien' verlekkerd en veelvuldig uitspreekt.

Maar zo lang het duurde was het eindelijk weer eens bijna aangenaam weer. Ik waagde het erop de Hortus van de Vrije Universiteit te bezoeken, die achter het academisch ziekenhuis ver in Amsterdam-Zuid (Buitenveldert) ligt. 'De andere Hortus' noemen ze zichzelf, niet omdat hij echt anders is, maar ter onderscheid van de meer bekende, historische Hortus van de Universiteit van Amsterdam in het centrum.
Het oogt meer als een heemparkje, hoewel er uiteraard een kas staat met de bekende warme vochtigheid die orchideeën doet bloeien en bij een verblijf van langer dan vijf minuten ook tot spontane schimmelvorming op huid en kleding kan leiden.

Mij ging het meer om de buitenplanten, maar daarvoor was het eigenlijk nog te vroeg in het seizoen. Je kunt er allerlei varens zien, een plant waarvan ik de ene soort moeilijk van de ander kan onderscheiden, maar waarvan ik een enkele toch ook wel in mijn eigen tuin wil hebben. Ik leerde dat de polystichum niet woekert en dat de polystichum setiferum (naaldvaren) van vochtige grond houdt. Maar welke varen niet? Op een volkstuincomplex zag ik ooit een tuin die uitsluitend met varens was bedekt. Ik was bang dat er opeens een druïde uit het redelijk bouwvallige huisje zou stappen of dat de eigenaar dood tussen al dat groen zou liggen. Ik bedoel maar dat je je moet beperken met varens.

In de hortus stond een mooi ogend, dicht vertakt struikje met kleine flessengroene, puntige blaadjes die bij aanraking vlijmscherp bleken te zijn. Het zouden eigenlijk geen blaadjes zijn, maar 'fyllocladiën', een term die me niets zei. Ik noemde ze gewoon blaadjes maar achteraf bleken het schijnblaadjes te zijn of eigenlijk een soort takjes met de functie van bladeren. ‘Phyllocladia’ schijnt de correcte aanduiding te zijn. Het leek wel alsof ze een stof afscheiden die het prikkende verergert. Een kwartier later wreef ik nog steeds met mijn vingertoppen over mijn mouw om van het gevoel af te komen. Ik bleek met de ruscus aculeatus kennis te hebben gemaakt, die bij ons muizedoorn heet. Als muis zou ik er bang van zijn en het lijkt me ook een prima struik om nieuwsgierige honden uit je tuin te houden. Voorlopig gun ik hem de hortus. Als ik me dan toch moet prikken aan struiken heb ik al hulst en rozen staan.

Echt flitsende ideeën kreeg ik niet van mijn bezoek, maar later in het seizoen ga ik nog wel een keer kijken. Kijken kost letterlijk niks omdat de toegang gratis is. Als extraatje hoorde ik een vogel fluiten waarvan ik dacht dat het een merel was, maar die daarvan met een lichtgele buik teveel afweek. Thuis bracht mijn vogelboek me ook niet verder. Was het een lijster? Hij wou in ieder geval aan iedereen laten weten dat de lente in de lucht zat.

Op ons complex is de kleine kolonie weer opgedoken van de groene parkieten die nooit hebben leren kwinkeleren maar uitsluitend kunnen krassen. Het wordt misschien tijd dat ze in Artis de kooi van de grote Oehoe eens openzetten die zelfs een ree zou durven grijpen, laat staan een flinke parkiet. Maar misschien moet de tuinier uitgaan van 'leven en laten leven'. Tussen het geluid van de ringweg, de spoorlijn en het geschreeuw van de trainers op de omringende voetbalvelden vallen de parkieten niet echt op. Maar vaak is het ook stil op het complex. Afhankelijk van de wind lijkt het lawaai van het verkeer op de ring dan op het ruisen van de zee. En soms hoor je alleen de regen tegen het dak van mijn huisje striemen. De narcissen die ik al een beetje had afgeschreven blijken zich daaraan niet te storen. De neuzen komen langzaam maar zeker toch boven de grond. Het moment komt dat ik voor het eerst iets in bloei zal zien staan in mijn nieuwe tuin. Een fris voorjaarsbuitje kan dan geen kwaad. Ik hoor het Erwin Krol al weer proevend van zijn tong laten rollen, met die licht Haagse ‘ui’. Zonder dat accent is een bui maar gewoon regen.


© 2006 Theo Capel meer Theo Capel - meer "In de tuin"
Bezigheden > In de tuin
Buien Theo Capel
0310BZ Tuin
Opeens was het zo'n dag dat je gaat geloven dat de lente eraan komt. Je waait niet meer meteen uit je jas, de regen slaat niet tegen je kop en er is een zonnetje dat behaaglijk aanvoelt. Je kunt er dan je horloge op gelijk zetten dat weerman Erwin Krol binnen de kortste keren zal aankondigen dat we 'bui-êh' kunnen verwachten, vermoedelijk het eerste woord dat de man heeft leren spreken en waaraan hij erg gehecht is. Het lijkt bijna een koosnaampje zoals hij 'buien' verlekkerd en veelvuldig uitspreekt.

Maar zo lang het duurde was het eindelijk weer eens bijna aangenaam weer. Ik waagde het erop de Hortus van de Vrije Universiteit te bezoeken, die achter het academisch ziekenhuis ver in Amsterdam-Zuid (Buitenveldert) ligt. 'De andere Hortus' noemen ze zichzelf, niet omdat hij echt anders is, maar ter onderscheid van de meer bekende, historische Hortus van de Universiteit van Amsterdam in het centrum.
Het oogt meer als een heemparkje, hoewel er uiteraard een kas staat met de bekende warme vochtigheid die orchideeën doet bloeien en bij een verblijf van langer dan vijf minuten ook tot spontane schimmelvorming op huid en kleding kan leiden.

Mij ging het meer om de buitenplanten, maar daarvoor was het eigenlijk nog te vroeg in het seizoen. Je kunt er allerlei varens zien, een plant waarvan ik de ene soort moeilijk van de ander kan onderscheiden, maar waarvan ik een enkele toch ook wel in mijn eigen tuin wil hebben. Ik leerde dat de polystichum niet woekert en dat de polystichum setiferum (naaldvaren) van vochtige grond houdt. Maar welke varen niet? Op een volkstuincomplex zag ik ooit een tuin die uitsluitend met varens was bedekt. Ik was bang dat er opeens een druïde uit het redelijk bouwvallige huisje zou stappen of dat de eigenaar dood tussen al dat groen zou liggen. Ik bedoel maar dat je je moet beperken met varens.

In de hortus stond een mooi ogend, dicht vertakt struikje met kleine flessengroene, puntige blaadjes die bij aanraking vlijmscherp bleken te zijn. Het zouden eigenlijk geen blaadjes zijn, maar 'fyllocladiën', een term die me niets zei. Ik noemde ze gewoon blaadjes maar achteraf bleken het schijnblaadjes te zijn of eigenlijk een soort takjes met de functie van bladeren. ‘Phyllocladia’ schijnt de correcte aanduiding te zijn. Het leek wel alsof ze een stof afscheiden die het prikkende verergert. Een kwartier later wreef ik nog steeds met mijn vingertoppen over mijn mouw om van het gevoel af te komen. Ik bleek met de ruscus aculeatus kennis te hebben gemaakt, die bij ons muizedoorn heet. Als muis zou ik er bang van zijn en het lijkt me ook een prima struik om nieuwsgierige honden uit je tuin te houden. Voorlopig gun ik hem de hortus. Als ik me dan toch moet prikken aan struiken heb ik al hulst en rozen staan.

Echt flitsende ideeën kreeg ik niet van mijn bezoek, maar later in het seizoen ga ik nog wel een keer kijken. Kijken kost letterlijk niks omdat de toegang gratis is. Als extraatje hoorde ik een vogel fluiten waarvan ik dacht dat het een merel was, maar die daarvan met een lichtgele buik teveel afweek. Thuis bracht mijn vogelboek me ook niet verder. Was het een lijster? Hij wou in ieder geval aan iedereen laten weten dat de lente in de lucht zat.

Op ons complex is de kleine kolonie weer opgedoken van de groene parkieten die nooit hebben leren kwinkeleren maar uitsluitend kunnen krassen. Het wordt misschien tijd dat ze in Artis de kooi van de grote Oehoe eens openzetten die zelfs een ree zou durven grijpen, laat staan een flinke parkiet. Maar misschien moet de tuinier uitgaan van 'leven en laten leven'. Tussen het geluid van de ringweg, de spoorlijn en het geschreeuw van de trainers op de omringende voetbalvelden vallen de parkieten niet echt op. Maar vaak is het ook stil op het complex. Afhankelijk van de wind lijkt het lawaai van het verkeer op de ring dan op het ruisen van de zee. En soms hoor je alleen de regen tegen het dak van mijn huisje striemen. De narcissen die ik al een beetje had afgeschreven blijken zich daaraan niet te storen. De neuzen komen langzaam maar zeker toch boven de grond. Het moment komt dat ik voor het eerst iets in bloei zal zien staan in mijn nieuwe tuin. Een fris voorjaarsbuitje kan dan geen kwaad. Ik hoor het Erwin Krol al weer proevend van zijn tong laten rollen, met die licht Haagse ‘ui’. Zonder dat accent is een bui maar gewoon regen.
© 2006 Theo Capel
powered by CJ2