archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 7
Jaargang 3
2 februari 2006
Bezigheden > Te water delen printen terug
Twintig baantjes Katharina Kouwenhoven

0307BZ Zwemmen
Om mijn dochter te plezieren ging ik enige tijd geleden met haar naar het Sportfondsenbad Oost, ondanks een adembenemende watervrees en een diepgewortelde afkeer van zwembaden.* Ik had mezelf overtroffen door de eerste keer al meteen tien baantjes te zwemmen en een afspraak gemaakt om de daarop volgende week weer te gaan en overmoedig aangekondigd dan wel twintig baantjes te zwemmen. Wat bezielde me eigenlijk toen ik die uitspraak deed? Jeugdige overmoed kon het niet zijn. Het leek meer op de grootspraak van ouder wordende mannen, die beweren nog wel zonder handen te kunnen fietsen of over een brugleuning te lopen. Zo beweerde een vriend van een vriend van mij dat hij nog heel goed in staat was een radslag te maken, maar toen hij de daad bij het woord voegde brak hij zijn nek.

In ieder geval kon ik natuurlijk niet meer terug toen wij ons de tweede keer bij dat zwembad vervoegden. Twintig baantjes! Dat is alles bij elkaar wel vijf honderd meter! Kon ik zolang mijn hoofd wel boven water houden? Zou ik geen verschrikkelijke kramp krijgen? Zou ik niet plotseling, door vermoeidheid overmand, naar de bodem zinken? Maar na die eerste tien baantjes, die me al weer een stuk makkelijker afgingen dan de eerste keer, kreeg ik onverwacht veel moed om nog even door te gaan. Na een korte pauze wel te verstaan hangend aan de rand van het bassin.

Inmiddels was het tamelijk druk in dat bad en ik kreeg van links en rechts een aantal flinke trappen te incasseren, terwijl van alle kanten water in mijn ogen gespat werd door een paar veel misbaar makende heren. In een zwembad ligt de verdrinkingsdood overal op de loer, maar ik ging door want het was mijn eer te na om vroegtijdig op te geven. Mijn dochter was inmiddels uitgeweken naar de twee banen voor meer geoefende, dus snellere, zwemmers, waar het veel rustiger is en waar je ongehinderd door bejaarde dobberaars baantjes kunt trekken. Maar ik was, door mijn gebrekkige zwemkunst, veroordeeld tot het gedeelte waar iedereen in moet die die snellere zwemmers niet bij kan houden. Wat daar verder rondzwom ontging mij op dat moment totaal, want ik had het veel te druk met mijn pogingen om niet in al te grote ademnood te komen en een enigszins horizontale positie te handhaven. Twintig baantjes! Wat deed ik mezelf aan!

Hijgend en blazend, nog nauwelijks bij machte om me aan de kant vast te grijpen, en met tranende ogen heb ik de prestatie volbracht. Als beloning kon ik met mijn dochter relaxen in het naastgelegen pierebadje, waar het water veel warmer is en waarin zo nu en dan uit de wand harde stralen gespoten werden waarmee je je pijnlijke lichaamsdelen kon masseren. Leuk was het allemaal niet, maar natuurlijk wel bevredigend en heimelijk was ik heel trots op mezelf. Ik had een ware beproeving tot een goed einde gebracht.

Dus we gingen de volgende week weer. En na een keer of vier, vijf kreeg ik de smaak te pakken. Binnen de kortste keren zwom ik zonder veel moeite die twintig baantjes en ging ik nog even door als mijn dochter er al mee opgehouden was. Zij houdt niet van overdrijving. Maar toen hield mijn dochter er helemaal mee op. Iedere keer als we hadden afgesproken kwam er iets tussen of er was een belangrijke andere afspraak, dus dan weet je het wel. Als ik wilde zwemmen zat er niet veel anders op dan maar alleen te gaan zwemmen. Heel vreselijk is dat nu ook weer niet, want zwemmen is een individuele activiteit. Je gaat met z’n tweeën omdat je je aan een afspraak wilt houden en om eventueel daarna iets echt leuks te gaan doen. Het tijdstip waarop wij samen plachten te zwemmen was echter nogal ongelukkig. Vrijdag tussen twaalf en één. Als je je dan toch lichamelijk uit moet sloven, doe ik dat liever aan het begin van de dag. Dat bleek in dat zwembad ook mogelijk, elke dinsdag- en donderdagochtend.

Ik begon op dinsdagochtend en dat zag er veelbelovend uit, want het publiek dat zich daar voor de kassa verzameld had bestond voornamelijk uit oudere dames. Daartussen zou ik niet misstaan en zou het waarschijnlijk ook niet opvallen dat ik de zwemkunst maar zeer matig machtig was. Dat bleek gedeeltelijk juist. Een deel van die bejaarde dames kwam daar elke dinsdagochtend louter voor de gezelligheid. Pro forma zwommen ze een baantje en vervolgens verzamelden ze zich bij het trapje aan de zijkant van het bassin om hun ziektes en kwalen te bespreken en die van hun echtgenoten, kinderen, kleinkinderen, buren en andere relaties. Maar er waren er ook een paar die weerzinwekkend goed konden zwemmen, alle slagen beheersten en als torpedo’s door het bad joegen. Waarschijnlijk altijd lid geweest van een zwemclub, in hun jeugd wedstrijden gezwommen en nu nog steeds behept met een goede techniek en een op peil gehouden hoeveelheid kracht. Ik werd er jaloers van en voelde me een onbenul. En enigszins wanhopig, want kon je op mijn leeftijd nog wel zodanig leren zwemmen dat het meer was dan het vermogen om je door het water te verplaatsen zonder te verdrinken en je met de dood bedreigd te voelen als je water in je neus kreeg? Het effect daarvan is moeilijk te beschrijven. Het is geen echte pijn, maar iets dat grotelijks irriteert en een enorme benauwdheid opwekt, die je het gevoel geeft dat je geen lucht meer krijgt en dat je laatste uur geslagen heeft.

Wat deed ik toch in ’s hemelsnaam in dat zwembad, in het volle besef dat ik daar niet thuis hoorde, niet bij de mensen die echt konden zwemmen en ook niet bij die keuvelende dames die aan alle kanten uit hun badpak puilden, maar wel hun bed uit kwamen om daar vrolijk met elkaar aan die badrand te hangen?

* Katharina Kouwenhoven. Zwemmen? De Leunstoel, 3, 6 (19.01.2006).
 
***************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer, Ruurd Kunnen, Beer Meijer en
Carlo van Praag.


© 2006 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Te water" -
Bezigheden > Te water
Twintig baantjes Katharina Kouwenhoven
0307BZ Zwemmen
Om mijn dochter te plezieren ging ik enige tijd geleden met haar naar het Sportfondsenbad Oost, ondanks een adembenemende watervrees en een diepgewortelde afkeer van zwembaden.* Ik had mezelf overtroffen door de eerste keer al meteen tien baantjes te zwemmen en een afspraak gemaakt om de daarop volgende week weer te gaan en overmoedig aangekondigd dan wel twintig baantjes te zwemmen. Wat bezielde me eigenlijk toen ik die uitspraak deed? Jeugdige overmoed kon het niet zijn. Het leek meer op de grootspraak van ouder wordende mannen, die beweren nog wel zonder handen te kunnen fietsen of over een brugleuning te lopen. Zo beweerde een vriend van een vriend van mij dat hij nog heel goed in staat was een radslag te maken, maar toen hij de daad bij het woord voegde brak hij zijn nek.

In ieder geval kon ik natuurlijk niet meer terug toen wij ons de tweede keer bij dat zwembad vervoegden. Twintig baantjes! Dat is alles bij elkaar wel vijf honderd meter! Kon ik zolang mijn hoofd wel boven water houden? Zou ik geen verschrikkelijke kramp krijgen? Zou ik niet plotseling, door vermoeidheid overmand, naar de bodem zinken? Maar na die eerste tien baantjes, die me al weer een stuk makkelijker afgingen dan de eerste keer, kreeg ik onverwacht veel moed om nog even door te gaan. Na een korte pauze wel te verstaan hangend aan de rand van het bassin.

Inmiddels was het tamelijk druk in dat bad en ik kreeg van links en rechts een aantal flinke trappen te incasseren, terwijl van alle kanten water in mijn ogen gespat werd door een paar veel misbaar makende heren. In een zwembad ligt de verdrinkingsdood overal op de loer, maar ik ging door want het was mijn eer te na om vroegtijdig op te geven. Mijn dochter was inmiddels uitgeweken naar de twee banen voor meer geoefende, dus snellere, zwemmers, waar het veel rustiger is en waar je ongehinderd door bejaarde dobberaars baantjes kunt trekken. Maar ik was, door mijn gebrekkige zwemkunst, veroordeeld tot het gedeelte waar iedereen in moet die die snellere zwemmers niet bij kan houden. Wat daar verder rondzwom ontging mij op dat moment totaal, want ik had het veel te druk met mijn pogingen om niet in al te grote ademnood te komen en een enigszins horizontale positie te handhaven. Twintig baantjes! Wat deed ik mezelf aan!

Hijgend en blazend, nog nauwelijks bij machte om me aan de kant vast te grijpen, en met tranende ogen heb ik de prestatie volbracht. Als beloning kon ik met mijn dochter relaxen in het naastgelegen pierebadje, waar het water veel warmer is en waarin zo nu en dan uit de wand harde stralen gespoten werden waarmee je je pijnlijke lichaamsdelen kon masseren. Leuk was het allemaal niet, maar natuurlijk wel bevredigend en heimelijk was ik heel trots op mezelf. Ik had een ware beproeving tot een goed einde gebracht.

Dus we gingen de volgende week weer. En na een keer of vier, vijf kreeg ik de smaak te pakken. Binnen de kortste keren zwom ik zonder veel moeite die twintig baantjes en ging ik nog even door als mijn dochter er al mee opgehouden was. Zij houdt niet van overdrijving. Maar toen hield mijn dochter er helemaal mee op. Iedere keer als we hadden afgesproken kwam er iets tussen of er was een belangrijke andere afspraak, dus dan weet je het wel. Als ik wilde zwemmen zat er niet veel anders op dan maar alleen te gaan zwemmen. Heel vreselijk is dat nu ook weer niet, want zwemmen is een individuele activiteit. Je gaat met z’n tweeën omdat je je aan een afspraak wilt houden en om eventueel daarna iets echt leuks te gaan doen. Het tijdstip waarop wij samen plachten te zwemmen was echter nogal ongelukkig. Vrijdag tussen twaalf en één. Als je je dan toch lichamelijk uit moet sloven, doe ik dat liever aan het begin van de dag. Dat bleek in dat zwembad ook mogelijk, elke dinsdag- en donderdagochtend.

Ik begon op dinsdagochtend en dat zag er veelbelovend uit, want het publiek dat zich daar voor de kassa verzameld had bestond voornamelijk uit oudere dames. Daartussen zou ik niet misstaan en zou het waarschijnlijk ook niet opvallen dat ik de zwemkunst maar zeer matig machtig was. Dat bleek gedeeltelijk juist. Een deel van die bejaarde dames kwam daar elke dinsdagochtend louter voor de gezelligheid. Pro forma zwommen ze een baantje en vervolgens verzamelden ze zich bij het trapje aan de zijkant van het bassin om hun ziektes en kwalen te bespreken en die van hun echtgenoten, kinderen, kleinkinderen, buren en andere relaties. Maar er waren er ook een paar die weerzinwekkend goed konden zwemmen, alle slagen beheersten en als torpedo’s door het bad joegen. Waarschijnlijk altijd lid geweest van een zwemclub, in hun jeugd wedstrijden gezwommen en nu nog steeds behept met een goede techniek en een op peil gehouden hoeveelheid kracht. Ik werd er jaloers van en voelde me een onbenul. En enigszins wanhopig, want kon je op mijn leeftijd nog wel zodanig leren zwemmen dat het meer was dan het vermogen om je door het water te verplaatsen zonder te verdrinken en je met de dood bedreigd te voelen als je water in je neus kreeg? Het effect daarvan is moeilijk te beschrijven. Het is geen echte pijn, maar iets dat grotelijks irriteert en een enorme benauwdheid opwekt, die je het gevoel geeft dat je geen lucht meer krijgt en dat je laatste uur geslagen heeft.

Wat deed ik toch in ’s hemelsnaam in dat zwembad, in het volle besef dat ik daar niet thuis hoorde, niet bij de mensen die echt konden zwemmen en ook niet bij die keuvelende dames die aan alle kanten uit hun badpak puilden, maar wel hun bed uit kwamen om daar vrolijk met elkaar aan die badrand te hangen?

* Katharina Kouwenhoven. Zwemmen? De Leunstoel, 3, 6 (19.01.2006).
 
***************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer, Ruurd Kunnen, Beer Meijer en
Carlo van Praag.
© 2006 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2