archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 14
Jaargang 2
2 juni 2005
Bezigheden > Lopen delen printen terug
Een autochtoon in de polder Frits Hoorweg

0214 Autochtoon in de polder

Behalve NS-wandelingen zijn er ook afgedankte NS-wandelingen. Zelfs dit onderdeel van de service wordt blijkbaar aan resultaatmetingen onderworpen en af en toe wordt geconcludeerd dat er voor een bepaald traject te weinig belangstelling is. De wandeling verdwijnt uit het overzichtsboekje Er-op-Uit! en de beschrijving ervan is niet meer op de stations verkrijgbaar. Maar hij wordt voor ons bewaard op www.wandelzoekpagina.nl . Een site waarop trouwens meer mooie en voor de wandelaar nuttige dingen te vinden zijn. Al ‘bladerend’ werd mijn aandacht getrokken door een inmiddels dus uit de gratie geraakte wandeling van Almere naar Muiderberg.

Ik snap wel waarom er voor deze wandeling zo weinig belangstelling was. Dat heeft met een bepaald soort vooringenomenheid te maken. Almere staat niet goed aangeschreven, net zo min als Zoetermeer, de Bijlmer en noem de groeisteden en VINEX-locaties maar op. Er zijn blijkbaar nog wel mensen die er willen gaan wonen, maar dat je er lekker kunt gaan wandelen wil er niet in. Bovendien komt daarbij dat wandelaars, in ieder geval schrijvers over wandelen en daar laat men zich waarschijnlijk toch door inspireren, zich graag wentelen in nostalgie. ‘Links ligt de bouwval van een eeuwenoude hoeve die eens heeft toebehoord aan de invloedrijke familie ……. ,‘ dat zijn het soort teksten waar wandelaars blijkbaar van smullen, maar de Flevopolder, en Almere in het bijzonder, biedt daarvoor weinig aanknopingspunten. Alles is er nieuw en over de stadsinrichting heeft men daarom uitgebreid kunnen nadenken. Dat is, ik geef het toe, niet in alle opzichten een voordeel. Het stadshart met name heeft door het puur functionele iets steriels, maar er is gelukkig meer en wat ik daarvan gezien heb beviel mij eigenlijk wel.

Van het station (Almere Centrum) werd ik in zuidelijke richting gedirigeerd naar het Weerwater; de uitvinder van deze naam verdient wat mij betreft een prijs. Aan de noordzijde van die enorme plas heeft men een uitgaanscentrum laten bouwen door een paar postmoderne architecten die blijkbaar de vrije hand gekregen hebben. Ik ken mensen die van het resultaat zullen gruwen, maar zelf vond ik het wel aardig. Aan het water heeft men een flat gebouwd en daarin een soort golfbeweging verwerkt, wat voor een buitengewoon grappige aanblik zorgt. Het materiaal dat daarbij is gebruikt (een zilverkleurige substantie, vermoedelijk metaal) zal in het onderhoud vast veel ellende gaan geven, maar wie dan leeft dan zorgt. Een geslaagd staaltje moderne architectuur zou ik zeggen. Het vervelende is dat er vlak naast een kolos staat met uitstulpingen, er is wel over nagedacht, die veel minder geslaagd is. Dat is wat mij betreft wel een minpuntje van postmoderne architectuur, de ene keer denk je: ‘Ach wat leuk’ en de andere keer: ‘Getverderrie’.

Langs het Weerwater liep ik in zuidwestelijke richting. De woningbouw in de Stedenwijk bleek minder uitzinnig dan die aan de kop van het Weerwater, al viel het mij op dat ik nergens een gewoon schuin dak met pannen zag. Wat mij ook opviel was dat men niet zuinig is geweest met de openbare ruimte. Tussen de flats zijn ruime plantsoenen. Ik vermoed dat de gemeente jaarlijks een fortuin kwijt raakt aan het maaien van gras. Onder de grote weg door lopend bereikte ik het Beginbos; de naamgeving van veel dingen is blijkbaar overgelaten aan de ingenieurs die de polder hebben helpen droogmaken. Van hier tot aan de brug die Flevoland met het Gooi verbindt ging de wandeling door het groen. Op het Beginbos volgde het Kromslootpark; de onbeholpen naam accepteerde ik inmiddels als vanzelfsprekend en zelfs charmant. Het was mooi weer en heel rustig. Midden in het Kromslootpark vond ik een bankje waarop ik mijn boterhammen opat en een tijdje in een boek las.

Een probleem met zo’n afgedankte wandeling is dat de beschrijving hier en daar achterhaald is door de ontwikkelingen ter plekke. Nu viel dat in dit geval heel erg mee. Zelfs de roodwitte markeringen waren grotendeels nog intact en kwamen goed van pas. In het Beginbos werd ik een keer gestuit door een paadje dat volledig overgroeid was door Berenklauw. Daar werd ik gered door een mevrouw die haar hond aan het uitlaten was. Ze wees me hoe ik de route een eindje verder weer op kon pakken. Aan het eind van het Kromslootpark, daar waar ik een opgang moest zoeken naar de Hollandse brug om weer op het vasteland te komen, dreigde het echt mis te gaan. Men had daar om onduidelijke reden een fietspad omgewoeld en een graskade laten verpieteren. Ergens in de verte zag ik de brug wel liggen, maar hoe ik erop moest komen was me een raadsel. Ik liep naar een bouwkeet op een soort parkeerplaats in de hoop daar iemand aan te treffen. Toen ik er nog ongeveer honderd meter van verwijderd was kwam er een bestelautootje achter vandaan dat weg dreigde te rijden. In mijn wanhoop zwaaide ik wild in de hoop dat de chauffeur mij op zou merken en even op mij zou willen wachten. En zowaar.

Achter het stuur bleek een vriendelijke man van Turkse komaf te zitten.
Ik heb altijd geluk. Het is mij namelijk al eens opgevallen dat Turken heel goed de weg weten in Nederland en, wat ook belangrijk is, er een eer in stellen een autochtoon uitgebreid de weg te wijzen. Alhoewel het natuurlijk de vraag is of ik in dat nieuwe land eigenlijk wel voor autochtoon kan doorgaan.
Hij begon met mij te vragen waar ik heen wilde.
‘Naar Muiderberg,’ zei ik om het simpel te houden.
‘Oh, ik moet naar Naarden, maar u kunt wel met mij meerijden. Dan rij ik even over Muiderberg.’
‘Eh ja, eh neen. De idee is nu juist dat ik loop,’ zei ik verontschuldigend. Daar moest hij erg om lachen en vervolgens wees hij me, naar later bleek zeer adequaat, hoe ik moest lopen. Ten afscheid schudden wij elkaar hartelijk de hand.
Ik liep de brug over, mijmerend over de betekenis van wat mij net overkomen was. Mijn gedachten bleven steken bij een misschien merkwaardig aandoende vraag: ‘Zouden Turken in Turkije ook zo goed de weg weten?’




© 2005 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Lopen" -
Bezigheden > Lopen
Een autochtoon in de polder Frits Hoorweg
0214 Autochtoon in de polder

Behalve NS-wandelingen zijn er ook afgedankte NS-wandelingen. Zelfs dit onderdeel van de service wordt blijkbaar aan resultaatmetingen onderworpen en af en toe wordt geconcludeerd dat er voor een bepaald traject te weinig belangstelling is. De wandeling verdwijnt uit het overzichtsboekje Er-op-Uit! en de beschrijving ervan is niet meer op de stations verkrijgbaar. Maar hij wordt voor ons bewaard op www.wandelzoekpagina.nl . Een site waarop trouwens meer mooie en voor de wandelaar nuttige dingen te vinden zijn. Al ‘bladerend’ werd mijn aandacht getrokken door een inmiddels dus uit de gratie geraakte wandeling van Almere naar Muiderberg.

Ik snap wel waarom er voor deze wandeling zo weinig belangstelling was. Dat heeft met een bepaald soort vooringenomenheid te maken. Almere staat niet goed aangeschreven, net zo min als Zoetermeer, de Bijlmer en noem de groeisteden en VINEX-locaties maar op. Er zijn blijkbaar nog wel mensen die er willen gaan wonen, maar dat je er lekker kunt gaan wandelen wil er niet in. Bovendien komt daarbij dat wandelaars, in ieder geval schrijvers over wandelen en daar laat men zich waarschijnlijk toch door inspireren, zich graag wentelen in nostalgie. ‘Links ligt de bouwval van een eeuwenoude hoeve die eens heeft toebehoord aan de invloedrijke familie ……. ,‘ dat zijn het soort teksten waar wandelaars blijkbaar van smullen, maar de Flevopolder, en Almere in het bijzonder, biedt daarvoor weinig aanknopingspunten. Alles is er nieuw en over de stadsinrichting heeft men daarom uitgebreid kunnen nadenken. Dat is, ik geef het toe, niet in alle opzichten een voordeel. Het stadshart met name heeft door het puur functionele iets steriels, maar er is gelukkig meer en wat ik daarvan gezien heb beviel mij eigenlijk wel.

Van het station (Almere Centrum) werd ik in zuidelijke richting gedirigeerd naar het Weerwater; de uitvinder van deze naam verdient wat mij betreft een prijs. Aan de noordzijde van die enorme plas heeft men een uitgaanscentrum laten bouwen door een paar postmoderne architecten die blijkbaar de vrije hand gekregen hebben. Ik ken mensen die van het resultaat zullen gruwen, maar zelf vond ik het wel aardig. Aan het water heeft men een flat gebouwd en daarin een soort golfbeweging verwerkt, wat voor een buitengewoon grappige aanblik zorgt. Het materiaal dat daarbij is gebruikt (een zilverkleurige substantie, vermoedelijk metaal) zal in het onderhoud vast veel ellende gaan geven, maar wie dan leeft dan zorgt. Een geslaagd staaltje moderne architectuur zou ik zeggen. Het vervelende is dat er vlak naast een kolos staat met uitstulpingen, er is wel over nagedacht, die veel minder geslaagd is. Dat is wat mij betreft wel een minpuntje van postmoderne architectuur, de ene keer denk je: ‘Ach wat leuk’ en de andere keer: ‘Getverderrie’.

Langs het Weerwater liep ik in zuidwestelijke richting. De woningbouw in de Stedenwijk bleek minder uitzinnig dan die aan de kop van het Weerwater, al viel het mij op dat ik nergens een gewoon schuin dak met pannen zag. Wat mij ook opviel was dat men niet zuinig is geweest met de openbare ruimte. Tussen de flats zijn ruime plantsoenen. Ik vermoed dat de gemeente jaarlijks een fortuin kwijt raakt aan het maaien van gras. Onder de grote weg door lopend bereikte ik het Beginbos; de naamgeving van veel dingen is blijkbaar overgelaten aan de ingenieurs die de polder hebben helpen droogmaken. Van hier tot aan de brug die Flevoland met het Gooi verbindt ging de wandeling door het groen. Op het Beginbos volgde het Kromslootpark; de onbeholpen naam accepteerde ik inmiddels als vanzelfsprekend en zelfs charmant. Het was mooi weer en heel rustig. Midden in het Kromslootpark vond ik een bankje waarop ik mijn boterhammen opat en een tijdje in een boek las.

Een probleem met zo’n afgedankte wandeling is dat de beschrijving hier en daar achterhaald is door de ontwikkelingen ter plekke. Nu viel dat in dit geval heel erg mee. Zelfs de roodwitte markeringen waren grotendeels nog intact en kwamen goed van pas. In het Beginbos werd ik een keer gestuit door een paadje dat volledig overgroeid was door Berenklauw. Daar werd ik gered door een mevrouw die haar hond aan het uitlaten was. Ze wees me hoe ik de route een eindje verder weer op kon pakken. Aan het eind van het Kromslootpark, daar waar ik een opgang moest zoeken naar de Hollandse brug om weer op het vasteland te komen, dreigde het echt mis te gaan. Men had daar om onduidelijke reden een fietspad omgewoeld en een graskade laten verpieteren. Ergens in de verte zag ik de brug wel liggen, maar hoe ik erop moest komen was me een raadsel. Ik liep naar een bouwkeet op een soort parkeerplaats in de hoop daar iemand aan te treffen. Toen ik er nog ongeveer honderd meter van verwijderd was kwam er een bestelautootje achter vandaan dat weg dreigde te rijden. In mijn wanhoop zwaaide ik wild in de hoop dat de chauffeur mij op zou merken en even op mij zou willen wachten. En zowaar.

Achter het stuur bleek een vriendelijke man van Turkse komaf te zitten.
Ik heb altijd geluk. Het is mij namelijk al eens opgevallen dat Turken heel goed de weg weten in Nederland en, wat ook belangrijk is, er een eer in stellen een autochtoon uitgebreid de weg te wijzen. Alhoewel het natuurlijk de vraag is of ik in dat nieuwe land eigenlijk wel voor autochtoon kan doorgaan.
Hij begon met mij te vragen waar ik heen wilde.
‘Naar Muiderberg,’ zei ik om het simpel te houden.
‘Oh, ik moet naar Naarden, maar u kunt wel met mij meerijden. Dan rij ik even over Muiderberg.’
‘Eh ja, eh neen. De idee is nu juist dat ik loop,’ zei ik verontschuldigend. Daar moest hij erg om lachen en vervolgens wees hij me, naar later bleek zeer adequaat, hoe ik moest lopen. Ten afscheid schudden wij elkaar hartelijk de hand.
Ik liep de brug over, mijmerend over de betekenis van wat mij net overkomen was. Mijn gedachten bleven steken bij een misschien merkwaardig aandoende vraag: ‘Zouden Turken in Turkije ook zo goed de weg weten?’


© 2005 Frits Hoorweg
powered by CJ2