archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 10
Jaargang 2
17 maart 2005
Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Een klucht met een diepere betekenis, als ik het goed begrijp Hans Knegtmans

0210 Diepzee
The Life Aquatic Life with Steve Zissou behoort tot de weinige films die ik voor een tweede keer moet zien om zeker te weten wat ik er van vind. En ik zou ook de andere films van regisseur Wes Anderson gezien moeten hebben om een gefundeerd oordeel te vellen. Bottle Rocket (1996) en Rushmore (1998) staan op mijn lijstje ‘nog in te halen’. The Royal Tenenbaums (2001) heb ik wél gezien – met veel plezier – maar drie jaar na dato herinner ik me slechts flarden van het verhaal. Ik troost me met de gedachte dat er filmcritici bestaan die de ‘recensie’ van een film die ze gemist hebben baseren op het publiciteitsmateriaal uit de persmap en vervolgens in hun artikel veinzen niet alleen deze film te kennen, maar ook alle voorgaande films van de regisseur (of van de hoofdrolspeler, of van de cameraman, of van de productiemaatschappij).

Er wordt veel gejokt in het recensentencircuit, maar in dit geval niet door mij. De persvoorstelling liet ik schieten, omdat ik alleen de afgekorte titel van de film kende: The Life Aquatic. Voorts had ik in de gauwigheid de naam Wes Anderson gemist. Als kleine jongen al zag ik, waarschijnlijk op instigatie van mijn vader, in de bioscoop de onderwaterfilm Le monde du silence van de beroemde oceanograaf Jacques Cousteau, en ik stelde me voor dat sindsdien de zeebodem niet noemenswaardig veranderd was. Toen ik mijn vergissing had ontdekt, was er werk aan de winkel. Om onbegrijpelijke redenen is deze arthouse film van het zuiverste water (de woordspeling is onbedoeld) vooral in het commerciële circuit uitgebracht. De minste reistijd zou ik kwijt zijn met een bezoek aan Pathé Scheveningen, maar omdat dit theater bij mijn weten het laagst opgeleide publiek van Nederland heeft – zodat ik tijdens de voorstelling flauwe grappen, baldadigheden of zelfs openlijke agressie niet kon uitsluiten – zocht ik mijn heil in het Rotterdamse Pathé De Kuip. Dat was in 2004 het best bezochte bioscoopcomplex van Nederland, en dat word je niet zomaar.

Nu, als De Kuip zijn koppositie wil handhaven, zal de directie zich beter moeten documenteren voor ze films als The Life Aquatic with Steve Zissou op het programma zet. Terwijl het aan de kassa en in de wandelgangen toch behoorlijk druk was, hadden behalve ik slechts drie andere bezoekers hun keuze op zaal 10 laten vallen. Van mondreclame moet de film het in ieder geval niet hebben. Dat is ook niet zo vreemd. Net als The Royal Tenenbaums lijkt de film in niets op wat bioscoopbezoekers die Hollywood als referentiekader hebben, eerder hebben meegemaakt. Zelfs Hollywoodproducties die als ‘alternatief’ te boek staan – zoals recentelijk de Oscarkandidaat Sideways – doen verhoudingsgewijs nogal gewoontjes aan.
The Life Aquatic with Steve Zissou roept dezelfde vervreemding op als een paar jaar terug Magnolia van naamgenoot Paul Thomas Anderson. (Daarin regende het bijvoorbeeld kikkers, en sommige kijkers vonden dat maar raar, om niet te zeggen ongeloofwaardig.) Of, nog langer terug, Stanley Kubricks Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb. En hoewel dit voor mijn tijd was, kan ik me goed voorstellen dat het destijds bioscoopbezoekers die onvoorbereid Duck Soup (met de Marx Brothers) kregen voorgeschoteld, vreemd te moede was.

The Life Aquatic etc. opent met de wereldpremière in een Italiaans theater van de documentaire Adventure no. 12: The Jaguar Shark, part 1. Gelukkig krijgen we niet de hele documentaire te zien. Het fragment waarin buiten beeld Zissou’s beste vriend Esteban door de – eveneens onzichtbare – haai wordt opgegeten, blijkt geen diepe indruk te maken op de premièregasten. Het vermoeden dringt zich op dat Zissou in de nadagen van zijn carrière verkeert. Desondanks wil hij per se een vervolg maken, al was het alleen maar om zich te wreken op het ondier.

De jacht in engere zin vormt niet de hoofdmoot van de film (en zelfs niet van de documentaire-in-wording die daar onderdeel van uitmaakt). Voordat de oceaanvorser (een briljante Bill Murray) zee kiest, maakt hij kennis met de pijprokende Ned Plimpton, piloot bij Air Kentucky. (Owen Wilson steekt als ultieme aangever coryfeeën van het kaliber Frans van Dusschoten en Piet Muyselaar naar de kroon.) Ned vermoedt dat hij Steve’s onechte zoon is, maar daar krijgen we geen zekerheid over. Verder meldt zich nog de journaliste Winslett-Richardson (Cate Blanchett) wier vriend sinds ze zwanger is, niet thuis meer geeft. Tussen deze personages ontwikkelt zich een ongemakkelijke driehoeksrelatie. Maar ook dat is niet de belangrijkste vertellijn.

Hoewel de film tientallen personages telt die, de een wat meer dan de ander, door Anderson in het zonnetje worden gezet, is het de regisseur vooral te doen om Steve Zissou. Als showman op zijn retour, als would-be wetenschapper (vrij gemodelleerd naar voornoemde oceanograaf Jacques Cousteau), als vader tegen wil en dank. Zodra Bill Murray in beeld komt, domineert hij het scherm, in het malle uniform en de rode muts waarin alle teamleden gehuld zijn. Het duurt een tijd tot de kijker in staat is, zich met de hoofdfiguur te identificeren. Anderson heeft een broertje dood aan langdradigheid en overstatement waardoor er geen tijd is, lang bij de dialogen stil te staan. Door de vele terloopse grappen heeft de film lange tijd een vrijblijvend karakter. L’art pour l’art. Spitsvondigheden van Anderson om te laten zien hoe slim hij is. Die indruk wordt versterkt door technische hoogstandjes. Bijvoorbeeld een in de lengte doorgesneden exemplaar op ware grootte van Zissou’s schip Belafonte (het schip van Cousteau heette Calypso, vandaar), waardoor de camera vanaf de zijkant van het ene vertrek naar het andere kan pannen. Ook de deels getekende onderwaterscènes dragen bij aan het gevoel dat de regisseur een karrenvracht aan kunststukjes over zijn publiek wil uitstorten. Veel hoofd, te weinig hart.

Héél langzaam verandert de toonzetting van het verhaal. In het laatste deel van de film maakt Steve een merkwaardige persoonlijke groei door. (Huiswerk voor mezelf: de volgende keer dat ik hem ga zien, opletten waardoor precies de metamorfose in gang wordt gezet.) Die mist zijn uitwerking op de overige personages niet. Tijdens de beslissende jacht op de haai in een petieterig onderzeebootje zitten alle belangrijke personages tegen elkaar aangeklemd, de blik eendrachtig naar voren gericht. Als op een groepsfoto van een schoolklas of van een voetbalteam dat net kampioen is geworden. Het is zwaar aangezet, maar de kijker moet van steen zijn om hier niet door geroerd te worden. Ook voor de aftiteling heeft de regisseur een prachtige vondst in petto die onderstreept dat Steve’s crew eindelijk de grote familie geworden is waar het in het begin alleen maar de schijn van had. Manipulatie uit Hollywood, maar van het allerhoogste niveau. En door een filmmaker die open kaart speelt met zijn publiek.


© 2005 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Een klucht met een diepere betekenis, als ik het goed begrijp Hans Knegtmans
0210 Diepzee
The Life Aquatic Life with Steve Zissou behoort tot de weinige films die ik voor een tweede keer moet zien om zeker te weten wat ik er van vind. En ik zou ook de andere films van regisseur Wes Anderson gezien moeten hebben om een gefundeerd oordeel te vellen. Bottle Rocket (1996) en Rushmore (1998) staan op mijn lijstje ‘nog in te halen’. The Royal Tenenbaums (2001) heb ik wél gezien – met veel plezier – maar drie jaar na dato herinner ik me slechts flarden van het verhaal. Ik troost me met de gedachte dat er filmcritici bestaan die de ‘recensie’ van een film die ze gemist hebben baseren op het publiciteitsmateriaal uit de persmap en vervolgens in hun artikel veinzen niet alleen deze film te kennen, maar ook alle voorgaande films van de regisseur (of van de hoofdrolspeler, of van de cameraman, of van de productiemaatschappij).

Er wordt veel gejokt in het recensentencircuit, maar in dit geval niet door mij. De persvoorstelling liet ik schieten, omdat ik alleen de afgekorte titel van de film kende: The Life Aquatic. Voorts had ik in de gauwigheid de naam Wes Anderson gemist. Als kleine jongen al zag ik, waarschijnlijk op instigatie van mijn vader, in de bioscoop de onderwaterfilm Le monde du silence van de beroemde oceanograaf Jacques Cousteau, en ik stelde me voor dat sindsdien de zeebodem niet noemenswaardig veranderd was. Toen ik mijn vergissing had ontdekt, was er werk aan de winkel. Om onbegrijpelijke redenen is deze arthouse film van het zuiverste water (de woordspeling is onbedoeld) vooral in het commerciële circuit uitgebracht. De minste reistijd zou ik kwijt zijn met een bezoek aan Pathé Scheveningen, maar omdat dit theater bij mijn weten het laagst opgeleide publiek van Nederland heeft – zodat ik tijdens de voorstelling flauwe grappen, baldadigheden of zelfs openlijke agressie niet kon uitsluiten – zocht ik mijn heil in het Rotterdamse Pathé De Kuip. Dat was in 2004 het best bezochte bioscoopcomplex van Nederland, en dat word je niet zomaar.

Nu, als De Kuip zijn koppositie wil handhaven, zal de directie zich beter moeten documenteren voor ze films als The Life Aquatic with Steve Zissou op het programma zet. Terwijl het aan de kassa en in de wandelgangen toch behoorlijk druk was, hadden behalve ik slechts drie andere bezoekers hun keuze op zaal 10 laten vallen. Van mondreclame moet de film het in ieder geval niet hebben. Dat is ook niet zo vreemd. Net als The Royal Tenenbaums lijkt de film in niets op wat bioscoopbezoekers die Hollywood als referentiekader hebben, eerder hebben meegemaakt. Zelfs Hollywoodproducties die als ‘alternatief’ te boek staan – zoals recentelijk de Oscarkandidaat Sideways – doen verhoudingsgewijs nogal gewoontjes aan.
The Life Aquatic with Steve Zissou roept dezelfde vervreemding op als een paar jaar terug Magnolia van naamgenoot Paul Thomas Anderson. (Daarin regende het bijvoorbeeld kikkers, en sommige kijkers vonden dat maar raar, om niet te zeggen ongeloofwaardig.) Of, nog langer terug, Stanley Kubricks Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb. En hoewel dit voor mijn tijd was, kan ik me goed voorstellen dat het destijds bioscoopbezoekers die onvoorbereid Duck Soup (met de Marx Brothers) kregen voorgeschoteld, vreemd te moede was.

The Life Aquatic etc. opent met de wereldpremière in een Italiaans theater van de documentaire Adventure no. 12: The Jaguar Shark, part 1. Gelukkig krijgen we niet de hele documentaire te zien. Het fragment waarin buiten beeld Zissou’s beste vriend Esteban door de – eveneens onzichtbare – haai wordt opgegeten, blijkt geen diepe indruk te maken op de premièregasten. Het vermoeden dringt zich op dat Zissou in de nadagen van zijn carrière verkeert. Desondanks wil hij per se een vervolg maken, al was het alleen maar om zich te wreken op het ondier.

De jacht in engere zin vormt niet de hoofdmoot van de film (en zelfs niet van de documentaire-in-wording die daar onderdeel van uitmaakt). Voordat de oceaanvorser (een briljante Bill Murray) zee kiest, maakt hij kennis met de pijprokende Ned Plimpton, piloot bij Air Kentucky. (Owen Wilson steekt als ultieme aangever coryfeeën van het kaliber Frans van Dusschoten en Piet Muyselaar naar de kroon.) Ned vermoedt dat hij Steve’s onechte zoon is, maar daar krijgen we geen zekerheid over. Verder meldt zich nog de journaliste Winslett-Richardson (Cate Blanchett) wier vriend sinds ze zwanger is, niet thuis meer geeft. Tussen deze personages ontwikkelt zich een ongemakkelijke driehoeksrelatie. Maar ook dat is niet de belangrijkste vertellijn.

Hoewel de film tientallen personages telt die, de een wat meer dan de ander, door Anderson in het zonnetje worden gezet, is het de regisseur vooral te doen om Steve Zissou. Als showman op zijn retour, als would-be wetenschapper (vrij gemodelleerd naar voornoemde oceanograaf Jacques Cousteau), als vader tegen wil en dank. Zodra Bill Murray in beeld komt, domineert hij het scherm, in het malle uniform en de rode muts waarin alle teamleden gehuld zijn. Het duurt een tijd tot de kijker in staat is, zich met de hoofdfiguur te identificeren. Anderson heeft een broertje dood aan langdradigheid en overstatement waardoor er geen tijd is, lang bij de dialogen stil te staan. Door de vele terloopse grappen heeft de film lange tijd een vrijblijvend karakter. L’art pour l’art. Spitsvondigheden van Anderson om te laten zien hoe slim hij is. Die indruk wordt versterkt door technische hoogstandjes. Bijvoorbeeld een in de lengte doorgesneden exemplaar op ware grootte van Zissou’s schip Belafonte (het schip van Cousteau heette Calypso, vandaar), waardoor de camera vanaf de zijkant van het ene vertrek naar het andere kan pannen. Ook de deels getekende onderwaterscènes dragen bij aan het gevoel dat de regisseur een karrenvracht aan kunststukjes over zijn publiek wil uitstorten. Veel hoofd, te weinig hart.

Héél langzaam verandert de toonzetting van het verhaal. In het laatste deel van de film maakt Steve een merkwaardige persoonlijke groei door. (Huiswerk voor mezelf: de volgende keer dat ik hem ga zien, opletten waardoor precies de metamorfose in gang wordt gezet.) Die mist zijn uitwerking op de overige personages niet. Tijdens de beslissende jacht op de haai in een petieterig onderzeebootje zitten alle belangrijke personages tegen elkaar aangeklemd, de blik eendrachtig naar voren gericht. Als op een groepsfoto van een schoolklas of van een voetbalteam dat net kampioen is geworden. Het is zwaar aangezet, maar de kijker moet van steen zijn om hier niet door geroerd te worden. Ook voor de aftiteling heeft de regisseur een prachtige vondst in petto die onderstreept dat Steve’s crew eindelijk de grote familie geworden is waar het in het begin alleen maar de schijn van had. Manipulatie uit Hollywood, maar van het allerhoogste niveau. En door een filmmaker die open kaart speelt met zijn publiek.
© 2005 Hans Knegtmans
powered by CJ2