archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 6
Jaargang 2
20 januari 2005
Vermaak en Genot > Een omweg waard delen printen terug
Een meer dan 300 jaar oude supermarkt Theo van Oeffelt

0206 Een 300 jaar oude supermarkt

‘Waar komt de chocola vandaan?’ Voor veel kinderen, en wellicht ook voor de meeste van hun ouders, is chocola een oer-Hollands product waarvan de herkomst de supermarkt is. Hetzelfde lot treffen bijvoorbeeld ook melk, sperziebonen en zachte puntjes. Van leveranciers, zoals een koe, een landbouwer of een bakker, hebben zij geen weet. Het woord chocolade komt, net als de cacao waarvan het gemaakt wordt, uit Mexico. Spaanse en na hen Hollandse ontdekkingsreizigers proefden in de zestiende eeuw in Zuid-Amerika een drankje dat ‘tchocoatl’ werd genoemd, een godendrank van de Atzeken dat ze maakten door aan een mengsel van geroosterde en geplette cacaobonen [‘tchoco’] water [‘atle’] toe te voegen. Ze brachten de smurrie op smaak met piment, honing, muskus, kaneel en soms wat maïsmeel. Het kweken van cacaobomen in Zuid-Amerika gaat terug tot het jaar 600 na Christus. De Maya's van Yucatan zouden hiermee begonnen zijn. Volgens de Azteekse mythologie groeide de boom in het paradijs, waar de koning en god Quetzalcoatl leefde. Aan deze god was een aanzienlijk verbruik van tchocoatl verbonden. In het paleis van Montezuma II, die in het begin van de XVIde eeuw over het Azteekse volk regeerde, werd jaarlijks maar liefst honderdduizend ton cacao verbruikt. De Spanjaarden en Nederlanders waren gelijk verslaafd en namen cacaoplanten en bonen mee naar hun vaderland, alwaar de chocola voor velen een passie werd.

Hoe chocola groeit is te zien in de Amsterdam Hortus Botanicus. In een van de kassen staan daar de nazaten van die ooit zo exotische plant die naar Nederland werd gebracht; de cacaoplant. De Hortus Botanicus Amsterdam is één van de oudste botanische tuinen ter wereld. In de tuin en de kassen groeien 6.000 planten, van ruim 4.000 soorten. De oorspronkelijke medicinale kruidentuin werd in 1638 door het stadsbestuur opgericht en verhuisde in 1682 naar zijn huidige locatie aan de Plantage Middenlaan. Amsterdam was net aan het herstellen van een pestepidemie en kruiden, als basis voor medicijnen, waren daarvoor destijds van levensbelang. In de zeventiende en achttiende eeuw breidde de Hortus zich snel uit. De schepen van de Verenigde Oost en West Indische Compagnie brachten niet alleen kruiden en specerijen, zoals de cacaobonen, mee, maar ook exotische sierplanten. Enkele 'kroonjuwelen' van de Hortus stammen uit deze periode, waaronder een 300 jaar oude Oostkaapse broodboom.

Voor de meegebrachte sinaasappelbomen werd in 1875 de Oranjerie gebouwd. De grote ramen lieten het zonlicht door en de hoge deuren maakten het mogelijk de bomen ’s zomers buiten, en ’s winters binnen te plaatsen. Tijdens de restauratie van de Oranjerie eind 2002 kwamen fundamenten te voorschijn van twee veel oudere kassen. Ook daarin werden tropische planten uit het Westindische en Oostindische gebied getoond en gekweekt. De teruggevonden fundering bleek te behoren aan enkele kassen die in 1715 waren gebouwd en indertijd de ‘warme kas’ en de ‘Kaapse kas’ werden genoemd. Tezamen besloegen zij een vloeroppervlak van 25 bij 2, 50 meter, met eronder negen onderling verbonden waterkelders, waarin water werd bewaard om de planten te besproeien. In het midden was een bak voor waterplanten gemetseld. Aan de kopse kant van het gebouw werden de resten gevonden van een stookhok. Een oven verwarmde lucht die met een gemetseld kanaal door de kas werd gevoerd.

Terzijde van de Oranjerie staat tegenwoordig een hypermodern vormgegeven kas, ontworpen door het architectenbureau Zwarts & Jansma. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw dreigde de Hortus te worden gesloten. De Universiteit van Amsterdam, inmiddels eigenaar van de plantentuin, moest ernstig bezuinigingen. Dat, plus het feit dat veranderingen in de studie biologie een plantentuin minder noodzakelijk maakten, deed de universiteit besluiten de Hortus op te heffen. Achterstallig onderhoud had ondertussen geleid tot een zeer bouwvallige staat van het complex, reden om een groot deel van de kassen te slopen. De plantencollectie werd elders ondergebracht.

Een grote groep Amsterdammers nam daarmee geen genoegen en richtte de Vereniging Vrienden van de Hortus op, in een poging de Hortus te behouden en open te stellen voor het publiek. Aanvullende voorzieningen, zoals een horecagelegenheid, werden toegevoegd. Een belangrijke prioriteit voor de Vrienden was het bouwen van een nieuwe kas, waarvoor een grote en geslaagde inzamelingsactie werd gehouden.

De nieuwe kas werd door de architecten verdeeld in drie zones voor verschillende klimaatsoorten. Een tropisch, een subtropisch en een woestijnklimaat, van elkaar gescheiden door glazen wanden. Gezien de locatie midden in de grachtengordel van Amsterdam, was het van belang de kas zorgvuldig in de bestaande stedelijke structuur in te passen. Aan de zijde van de Nieuwe Herengracht moesten de glazen wanden en kappen door hun maatvoering aansluiten bij de tegenoverliggende grachtenpanden. Het gebogen dak wordt lager in de richting van de tuin, die daardoor gevrijwaard blijft van schaduw. De tuin heeft er ook een intiem karakter door gekregen. Om de kosten van de bouw van de nieuwe kas zo laag mogelijk te houden, werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van elementen uit de productiekassenbouw. Het glas is als een huid over de draagconstructie gespannen. De hoofddraagconstructie is heel dun, om voor optimale daglichtopbrengst in de kas te zorgen. Stalen kolommen en dunne trekstaven waarborgen de stabiliteit. Hoog in de kas is een stalen loopbrug met een glazen vloer aangebracht, die uitzicht biedt op de kruinen van de bomen binnen, en op de groenteafdeling buiten - de talrijke voorheen inheemse kruiden en groenten zoals vijgen en citroenen.



© 2005 Theo van Oeffelt meer Theo van Oeffelt - meer "Een omweg waard"
Vermaak en Genot > Een omweg waard
Een meer dan 300 jaar oude supermarkt Theo van Oeffelt
0206 Een 300 jaar oude supermarkt

‘Waar komt de chocola vandaan?’ Voor veel kinderen, en wellicht ook voor de meeste van hun ouders, is chocola een oer-Hollands product waarvan de herkomst de supermarkt is. Hetzelfde lot treffen bijvoorbeeld ook melk, sperziebonen en zachte puntjes. Van leveranciers, zoals een koe, een landbouwer of een bakker, hebben zij geen weet. Het woord chocolade komt, net als de cacao waarvan het gemaakt wordt, uit Mexico. Spaanse en na hen Hollandse ontdekkingsreizigers proefden in de zestiende eeuw in Zuid-Amerika een drankje dat ‘tchocoatl’ werd genoemd, een godendrank van de Atzeken dat ze maakten door aan een mengsel van geroosterde en geplette cacaobonen [‘tchoco’] water [‘atle’] toe te voegen. Ze brachten de smurrie op smaak met piment, honing, muskus, kaneel en soms wat maïsmeel. Het kweken van cacaobomen in Zuid-Amerika gaat terug tot het jaar 600 na Christus. De Maya's van Yucatan zouden hiermee begonnen zijn. Volgens de Azteekse mythologie groeide de boom in het paradijs, waar de koning en god Quetzalcoatl leefde. Aan deze god was een aanzienlijk verbruik van tchocoatl verbonden. In het paleis van Montezuma II, die in het begin van de XVIde eeuw over het Azteekse volk regeerde, werd jaarlijks maar liefst honderdduizend ton cacao verbruikt. De Spanjaarden en Nederlanders waren gelijk verslaafd en namen cacaoplanten en bonen mee naar hun vaderland, alwaar de chocola voor velen een passie werd.

Hoe chocola groeit is te zien in de Amsterdam Hortus Botanicus. In een van de kassen staan daar de nazaten van die ooit zo exotische plant die naar Nederland werd gebracht; de cacaoplant. De Hortus Botanicus Amsterdam is één van de oudste botanische tuinen ter wereld. In de tuin en de kassen groeien 6.000 planten, van ruim 4.000 soorten. De oorspronkelijke medicinale kruidentuin werd in 1638 door het stadsbestuur opgericht en verhuisde in 1682 naar zijn huidige locatie aan de Plantage Middenlaan. Amsterdam was net aan het herstellen van een pestepidemie en kruiden, als basis voor medicijnen, waren daarvoor destijds van levensbelang. In de zeventiende en achttiende eeuw breidde de Hortus zich snel uit. De schepen van de Verenigde Oost en West Indische Compagnie brachten niet alleen kruiden en specerijen, zoals de cacaobonen, mee, maar ook exotische sierplanten. Enkele 'kroonjuwelen' van de Hortus stammen uit deze periode, waaronder een 300 jaar oude Oostkaapse broodboom.

Voor de meegebrachte sinaasappelbomen werd in 1875 de Oranjerie gebouwd. De grote ramen lieten het zonlicht door en de hoge deuren maakten het mogelijk de bomen ’s zomers buiten, en ’s winters binnen te plaatsen. Tijdens de restauratie van de Oranjerie eind 2002 kwamen fundamenten te voorschijn van twee veel oudere kassen. Ook daarin werden tropische planten uit het Westindische en Oostindische gebied getoond en gekweekt. De teruggevonden fundering bleek te behoren aan enkele kassen die in 1715 waren gebouwd en indertijd de ‘warme kas’ en de ‘Kaapse kas’ werden genoemd. Tezamen besloegen zij een vloeroppervlak van 25 bij 2, 50 meter, met eronder negen onderling verbonden waterkelders, waarin water werd bewaard om de planten te besproeien. In het midden was een bak voor waterplanten gemetseld. Aan de kopse kant van het gebouw werden de resten gevonden van een stookhok. Een oven verwarmde lucht die met een gemetseld kanaal door de kas werd gevoerd.

Terzijde van de Oranjerie staat tegenwoordig een hypermodern vormgegeven kas, ontworpen door het architectenbureau Zwarts & Jansma. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw dreigde de Hortus te worden gesloten. De Universiteit van Amsterdam, inmiddels eigenaar van de plantentuin, moest ernstig bezuinigingen. Dat, plus het feit dat veranderingen in de studie biologie een plantentuin minder noodzakelijk maakten, deed de universiteit besluiten de Hortus op te heffen. Achterstallig onderhoud had ondertussen geleid tot een zeer bouwvallige staat van het complex, reden om een groot deel van de kassen te slopen. De plantencollectie werd elders ondergebracht.

Een grote groep Amsterdammers nam daarmee geen genoegen en richtte de Vereniging Vrienden van de Hortus op, in een poging de Hortus te behouden en open te stellen voor het publiek. Aanvullende voorzieningen, zoals een horecagelegenheid, werden toegevoegd. Een belangrijke prioriteit voor de Vrienden was het bouwen van een nieuwe kas, waarvoor een grote en geslaagde inzamelingsactie werd gehouden.

De nieuwe kas werd door de architecten verdeeld in drie zones voor verschillende klimaatsoorten. Een tropisch, een subtropisch en een woestijnklimaat, van elkaar gescheiden door glazen wanden. Gezien de locatie midden in de grachtengordel van Amsterdam, was het van belang de kas zorgvuldig in de bestaande stedelijke structuur in te passen. Aan de zijde van de Nieuwe Herengracht moesten de glazen wanden en kappen door hun maatvoering aansluiten bij de tegenoverliggende grachtenpanden. Het gebogen dak wordt lager in de richting van de tuin, die daardoor gevrijwaard blijft van schaduw. De tuin heeft er ook een intiem karakter door gekregen. Om de kosten van de bouw van de nieuwe kas zo laag mogelijk te houden, werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van elementen uit de productiekassenbouw. Het glas is als een huid over de draagconstructie gespannen. De hoofddraagconstructie is heel dun, om voor optimale daglichtopbrengst in de kas te zorgen. Stalen kolommen en dunne trekstaven waarborgen de stabiliteit. Hoog in de kas is een stalen loopbrug met een glazen vloer aangebracht, die uitzicht biedt op de kruinen van de bomen binnen, en op de groenteafdeling buiten - de talrijke voorheen inheemse kruiden en groenten zoals vijgen en citroenen.

© 2005 Theo van Oeffelt
powered by CJ2