archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 5
Jaargang 2
16 december 2004
Vermaak en Genot > Een omweg waard delen printen terug
Eh ... ik ben beeldend kunstenaar Maartje van Lieshout

0205 Eh ...ik ben

Soms meteen, vaker na verloop van tijd, komt de vraag: Wat doe jij eigenlijk?.
“Eh ... ik ben Beeldend Kunstenaar “.
Als een blok valt het beeld voor de voeten van de vrager. Dan die blik, en ik kijk verlegen weg. Ik lijk plotseling uit te groeien tot een interessant, eerbiedwaardig, getikt of eigenaardig wezen, omdat ik schilderijen, tekeningen en beelden maak. Zo’n reactie ervaar ik als tegelijk vleiend en vervelend. Is het dan zó bijzonder?

Al heel jong was er verwondering in mij en een hang naar expressie. Ik wilde beleven en verbeelden, dat was mijn lot en werd mijn redding. Ik herinner mij een schoolreisje naar het Rijksmuseum in Amsterdam. De Kunstkerk waar je het geluid van je stappen gaandeweg smoort uit eerbied voor al die Hollandse schilders uit lang vervlogen tijden. Ik was elf jaar toen ik oog in oog kwam te staan met ‘Het Joodse Bruidje’. Rembrandt liet het bloedrood van haar jurk kolken en haar hart kloppen onder de warmte van een koesterende hand. Nooit eerder had ik kunst gezien. (Ging kijken toén over in zien?) Het was ontzagwekkend en te groot om te kunnen denken dat ik later ook schilder wilde worden. Een goed tekenaar was ik toen al wel, maar dit was anders. Bovendien wilde ik ook wel actrice worden of ijsrevuester of danseres.

Het museumbezoek was éénmalig, de kerk was er elke dag. De Katholieke kerk, de enig juiste met kruis- en Mariabeeld, rozenkrans (liefst zilver) en kerkboek (liefst glanzend) en in de Mariamaand het dagelijkse rozenhoedje op de knieën gebeden op die wrede kokosmat. In de kerk waren beelden van kerkvaders en heiligen, schilderijen, de Twaalf Staties van Lijden, het altaar als podium en het geheimzinnige tabernakel waarin God zelf domicilie hield. De Goede Week was de beste week voor het theater dat kerk heette; alles paars en in diepe rouw. Lange gezangen waarvoor mijn stem niet goed genoeg werd bevonden. Witte donderdag, Goede Vrijdag, het scheurende voorhang bij donderslag en donkere hemel. Dan, alleluja, de glitter en glamour van de gouden gewaden tijdens de Hoogmis. Ik op mijn paasbest met de vastentrommel die eindelijk open en leeg mocht.

Het was een wereldvreemd spektakel en IK zou zorgen voor méér. Geïnspireerd door al die heiligenlevens en bijbehorende wonderen zocht ik mijn eigen onsterfelijkheid in een hoekje achterin de kerk. Daar stond de bidstoel, aan de voeten van een levensechte gekruisigde Christus, nog groter dan ikzelf op 10-jarige leeftijd was. Daar knielde ik neer, vouwde mijn handen en keek ootmoedig omhoog, het beeld volgend dat al die verlichte heiligen op mijn netvlies hadden gebrand. En het gebeurde …
De treurige ogen onder de doornen kroon keken me aan en Jezus zelf bekroonde die blik met een vertrouwelijke knipoog; een wonder!……. De volgende dag nam ik al mijn klasgenoten mee, die op mijn teken hetzelfde mirakel
zouden kunnen aanschouwen. Mijn volgelingen echter, opgewonden van verwachting, zorgden voor zoveel rumoer, dat het de dienstdoende maagden van Meneer Pastoor de pastorie uit lokte. Dove Mien en schele Cathrien sloegen na een blik van blasfemische herkenning zo wild om zich heen dat wij, de kettertjes, Gods Huis in allerijl verlieten. De verbeelding voorbij en afgestraft.

Mijn speelse aspiraties werden niet serieus genomen en dus in de kiem gesmoord; ze pasten niet in het familiekorset. Mijn weg naar de beeldende kunst werd dus een steeple-chase, een zandweg geteisterd door seizoenen. Op de deftige M.M.S., geleid door nonnen, bezwoer soeur Madeleine mij dat mijn rebellie en buitenissig gedrag uiteindelijk binnen de kloostermuren tot bedaren zouden komen. Getergd door dat vooruitzicht werd de opstand heftiger, de wandaad driester.Dit kon niet anders eindigen dan in schorsing en vervroegd uittreden. Toch nog onverwacht, ik begon kennis interessant te vinden, viel het doek en kon ik gaan, de echte wereld in. Er volgde een straffe opleiding achter machines en een baan als ambtenaar, dieper kan een mens niet vallen.

Na jaren van frustratie en ellende, vond het kolkend bloed zijn weg; het zandpad werd begaanbaar en leidde alsnog naar de Vrije Academie in den Haag. Ik kwam terug bij mijzelf en werd een uitbundige laatbloeier. De steeple-chase heeft mij tot een belangrijk inzicht gebracht. Wat mij namelijk lang parten speelde was de onuitgesproken gedachte, dat wat eigen is niét bijzonder kan zijn. Ik nam aan dat alles wat ik dacht, zag, voelde en deed, gewóón was. Ik kwam tot het besef dat juist dat eigene wél bijzonder was en de basis van mijn kunstenaarschap.Elke dag stuurt het mijn denken en handelen, dat is niet zo bijzonder.

Ik besef nu ook waarom ik nog steeds verlegen ben als de vraag komt: wat doe jij eigenlijk?
In het antwoord leg ik mijn ziel bloot want, wat ik dóe, is wat ik bén, en dat is héél persoonlijk.

Over (mijn) KUNST een andere keer.



© 2004 Maartje van Lieshout meer Maartje van Lieshout - meer "Een omweg waard"
Vermaak en Genot > Een omweg waard
Eh ... ik ben beeldend kunstenaar Maartje van Lieshout
0205 Eh ...ik ben

Soms meteen, vaker na verloop van tijd, komt de vraag: Wat doe jij eigenlijk?.
“Eh ... ik ben Beeldend Kunstenaar “.
Als een blok valt het beeld voor de voeten van de vrager. Dan die blik, en ik kijk verlegen weg. Ik lijk plotseling uit te groeien tot een interessant, eerbiedwaardig, getikt of eigenaardig wezen, omdat ik schilderijen, tekeningen en beelden maak. Zo’n reactie ervaar ik als tegelijk vleiend en vervelend. Is het dan zó bijzonder?

Al heel jong was er verwondering in mij en een hang naar expressie. Ik wilde beleven en verbeelden, dat was mijn lot en werd mijn redding. Ik herinner mij een schoolreisje naar het Rijksmuseum in Amsterdam. De Kunstkerk waar je het geluid van je stappen gaandeweg smoort uit eerbied voor al die Hollandse schilders uit lang vervlogen tijden. Ik was elf jaar toen ik oog in oog kwam te staan met ‘Het Joodse Bruidje’. Rembrandt liet het bloedrood van haar jurk kolken en haar hart kloppen onder de warmte van een koesterende hand. Nooit eerder had ik kunst gezien. (Ging kijken toén over in zien?) Het was ontzagwekkend en te groot om te kunnen denken dat ik later ook schilder wilde worden. Een goed tekenaar was ik toen al wel, maar dit was anders. Bovendien wilde ik ook wel actrice worden of ijsrevuester of danseres.

Het museumbezoek was éénmalig, de kerk was er elke dag. De Katholieke kerk, de enig juiste met kruis- en Mariabeeld, rozenkrans (liefst zilver) en kerkboek (liefst glanzend) en in de Mariamaand het dagelijkse rozenhoedje op de knieën gebeden op die wrede kokosmat. In de kerk waren beelden van kerkvaders en heiligen, schilderijen, de Twaalf Staties van Lijden, het altaar als podium en het geheimzinnige tabernakel waarin God zelf domicilie hield. De Goede Week was de beste week voor het theater dat kerk heette; alles paars en in diepe rouw. Lange gezangen waarvoor mijn stem niet goed genoeg werd bevonden. Witte donderdag, Goede Vrijdag, het scheurende voorhang bij donderslag en donkere hemel. Dan, alleluja, de glitter en glamour van de gouden gewaden tijdens de Hoogmis. Ik op mijn paasbest met de vastentrommel die eindelijk open en leeg mocht.

Het was een wereldvreemd spektakel en IK zou zorgen voor méér. Geïnspireerd door al die heiligenlevens en bijbehorende wonderen zocht ik mijn eigen onsterfelijkheid in een hoekje achterin de kerk. Daar stond de bidstoel, aan de voeten van een levensechte gekruisigde Christus, nog groter dan ikzelf op 10-jarige leeftijd was. Daar knielde ik neer, vouwde mijn handen en keek ootmoedig omhoog, het beeld volgend dat al die verlichte heiligen op mijn netvlies hadden gebrand. En het gebeurde …
De treurige ogen onder de doornen kroon keken me aan en Jezus zelf bekroonde die blik met een vertrouwelijke knipoog; een wonder!……. De volgende dag nam ik al mijn klasgenoten mee, die op mijn teken hetzelfde mirakel
zouden kunnen aanschouwen. Mijn volgelingen echter, opgewonden van verwachting, zorgden voor zoveel rumoer, dat het de dienstdoende maagden van Meneer Pastoor de pastorie uit lokte. Dove Mien en schele Cathrien sloegen na een blik van blasfemische herkenning zo wild om zich heen dat wij, de kettertjes, Gods Huis in allerijl verlieten. De verbeelding voorbij en afgestraft.

Mijn speelse aspiraties werden niet serieus genomen en dus in de kiem gesmoord; ze pasten niet in het familiekorset. Mijn weg naar de beeldende kunst werd dus een steeple-chase, een zandweg geteisterd door seizoenen. Op de deftige M.M.S., geleid door nonnen, bezwoer soeur Madeleine mij dat mijn rebellie en buitenissig gedrag uiteindelijk binnen de kloostermuren tot bedaren zouden komen. Getergd door dat vooruitzicht werd de opstand heftiger, de wandaad driester.Dit kon niet anders eindigen dan in schorsing en vervroegd uittreden. Toch nog onverwacht, ik begon kennis interessant te vinden, viel het doek en kon ik gaan, de echte wereld in. Er volgde een straffe opleiding achter machines en een baan als ambtenaar, dieper kan een mens niet vallen.

Na jaren van frustratie en ellende, vond het kolkend bloed zijn weg; het zandpad werd begaanbaar en leidde alsnog naar de Vrije Academie in den Haag. Ik kwam terug bij mijzelf en werd een uitbundige laatbloeier. De steeple-chase heeft mij tot een belangrijk inzicht gebracht. Wat mij namelijk lang parten speelde was de onuitgesproken gedachte, dat wat eigen is niét bijzonder kan zijn. Ik nam aan dat alles wat ik dacht, zag, voelde en deed, gewóón was. Ik kwam tot het besef dat juist dat eigene wél bijzonder was en de basis van mijn kunstenaarschap.Elke dag stuurt het mijn denken en handelen, dat is niet zo bijzonder.

Ik besef nu ook waarom ik nog steeds verlegen ben als de vraag komt: wat doe jij eigenlijk?
In het antwoord leg ik mijn ziel bloot want, wat ik dóe, is wat ik bén, en dat is héél persoonlijk.

Over (mijn) KUNST een andere keer.

© 2004 Maartje van Lieshout
powered by CJ2