archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 8
Jaargang 11
13 februari 2014
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Balcanesca (1) Carlo van Praag

1108VG BalcanescaHet was mijn verjaardag. De gasten zijn altijd dezelfde: een kleine groep, want populair zijn wij niet. Shula is te verlegen en ik ben niet aardig. Haar moeder was er, mijn ouders, Willem en Annemiek en, bij wijze van uitzondering, nog een echtpaar dat tegen de regen kwam schuilen. En de kindertjes. Wij zijn een jong gezin.

Heleentje, die zichzelf naar haar eerste speelgoed, Teentje noemt, is nog geen vier. Zij is altijd in druk gesprek gewikkeld met de disgenoten, waarbij zij zich nadrukkelijk bedient van woorden waarvan zij weet dat die indruk maken op volwassenen: woorden als ‘hoewel’, ‘absoluut’ en ‘uiteindelijk’, soms zelfs in hun goede betekenis. Zij had dan ook geen tijd voor haar verantwoorde kindermaaltijd, maar snoepte wel routineus van de salami en de olijven, waarvan zij de pitten in een keurig rijtje naast haar bord pleegt te leggen. Tim van bijna een jaar komt aan eten ook niet echt toe. Op het tafelblad van zijn kinderstoel ligt een sediment van het toch al niet smakelijk ogende Nutricia babyvoer. Alsof hij een hondje naast zich heeft dat niet goed geworden is.

De feestelijkheden verlopen volgens een vast patroon: wij zitten met zijn allen rond de, voor de gelegenheid tot zijn maximale lengte uitgeschoven, eettafel, behalve Shula en haar moeder die in de keuken de paella bereiden. Ik houd  het gezelschap bezig en schenk de glazen vol, waarbij ik mijzelf niet oversla. Dit is het prettigste moment. Alle jassen aan de kapstok, de gasten op hun vaste plaats, nog voldoende gespreksstof en de opkomende lichte roes. Dan ben ik op mijn best, denk ik, hoewel …………. Tja, ik moet eindelijk eens leren mijn sarcasme in toom te houden. Ik bedoel het allemaal goed, maar vergeet soms dat erbij te vertellen.

Het zal bij de derde schenkronde geweest zijn dat de telefoon ging. Dat moet tante Hannie zijn die natuurlijk graag was gekomen, maar je weet, ik ben niet meer zo goed ter been. En dat wij haar maar snel moeten opzoeken en wie weet ligt er een cadeautje klaar. Maar het is niet tante Hannie.
‘Met Alfred, Alfred Wortelboer, weet je wel. Wij hebben elkaar gesproken in Concordia, in het café, na afloop van de voorstelling. Na mijn optreden, weet je wel. Leuk gesprek was het. Maar moet je horen. Ik moet dat kwijt. Heb je de Volkskrant gelezen? Wat die schurk van een Ter Wal over mij heeft geschreven? Hij boort mij de grond in. Schrijft dat ik ….. ik citeer letterlijk ‘in mijn jacht op authenticiteit de toehoorders blootstel aan een klankenverzameling waarin moeilijk nog muziek is te onderkennen’ en dat ik met mijn ‘pedante inleidingen en saaie technische uiteenzettingen maar een leerstoel moet zien te veroveren in plaats van de harten van het publiek’. Wat vind jij daar nou van?’

‘Dat lijkt me wat onrechtvaardig Alfred. Zelf heb ik erg genoten van je optreden en ik vond de toelichting die je erbij gaf juist interessant. Ik kom beslist naar een van je volgende concerten. Dat van die leerstoel lijkt me niet aardig bedoeld, maar niet eens een onbruikbare suggestie. Waarom maak je er geen werk van? Je verdient zoiets.’
‘Verdomd aardig van je kerel om dat te zeggen, maar bij de universiteit moeten ze mij niet. Tenminste niet bij etnomusicologie. Die ellendeling die daar aan de touwtjes trekt, vindt dat ik de reputatie van het instituut omlaag haal door die muziek te spelen in plaats van er een proefschrift over te schrijven. Maar weet je wat? Je woont toch hier in de buurt. Geef me je adres. Ik kom naar je toe. Dan praten wij verder.’
‘Nou Alfred, we zitten hier net met….’
‘Je wilt dus niet dat ik kom. Even goeie vrienden hoor.’
‘Het is namelijk zo Alfred dat………’
‘Geeft niet. Net wat ik zei: even goeie vrienden. Ik had mijn instrument nog wel willen meenemen.’

Ik spitste mijn oren. Dit zou een wat ander feestje kunnen worden dan gewoonlijk.
‘Alfred, wat ik wilde zeggen: er zijn hier wat mensen op bezoek, maar als je dat niet erg vindt, kun je je bij het gezelschap voegen. Je bent van harte welkom. Er is wat te drinken en ook wat te eten. Nachtegaalstraat 18.’
‘Geweldig, kerel. Ik kom er aan.’
Ik had meteen spijt. Zo’n doedelzak vult met zijn geluid hele Balkanvalleien en wij hebben buren aan weerszijden.
‘Nog een gast?’ Vroeg Willem.
‘Ja, een verrassing.’

Ik ging naar de keuken. Shula’s moeder was groente aan het snijden en schonk me haar treurige glimlach. Shula zelf zat voor de oven gehurkt in de strakke leren rok die ik een keer voor haar heb gekocht en die ze ter gelegenheid van mijn verjaardag (en dat is precies één keer per jaar) wel wil dragen om mij te plezieren. Het is meteen mijn beste cadeautje, want wat de rest meebrengt, in de vorm van voornamelijk eigentijdse Nederlandse bestsellers, moet ik steevast ruilen, helemaal in de stad. Ik zou mijn geschenken liever zelf kopen en heb dat ook wel eens voorgesteld, maar niemand liep warm voor het idee.
‘Shula, er komt nog een extra gast.’
‘O ja', zei ze, zonder enthousiasme. ‘Wie?’
‘Iemand die je niet kent.’
‘Wel ja, dat kan er ook nog wel bij.’
‘Haar taart wil niet rijzen’, zei haar moeder bij wijze van toelichting.  

De bel ging al binnen het kwartier. Alfred droop van de regen. Hij vulde met zijn in foedraal gehulde instrument het halletje van onze middenstandswoning in de hoogte zowel als in de breedte en rond zijn bergwandelschoenen vormde zich een plasje. Ik nam zijn waxcoat aan die ook zonder inhoud woog als lood.
‘Dit is Alfred Wortelboer’, sprak ik tot het gezelschap. ‘Alfred is etnomusicoloog en leider van een ensemble dat jullie waarschijnlijk wel kennen: Starigrad heet het’.
De aanwezigen gaven geen blijk van herkenning. Zij beperkten zich tot het aanstaren van de nieuwkomer.
‘Hij heeft zijn instrument meegebracht’, ging ik verder, ‘en wie weet, hebben wij een klein optreden tegoed. Alfred ik stel je voor aan mijn ouders, dit zijn Willem en Annemiek en dan hebben we ook nog Rens en Radmila.’
‘Dobro ve?e, Gospodjo, kako ste?’
‘Ik ben Tsjechisch’, zei Radmila, ‘niet Joegoslavisch.’
‘Nije važno, nije važno’, ging Alfred onverdroten verder. ‘Samo vaša lepota je važna’.
Radmila keek hem glazig aan. ‘Ik versta niet’, zei ze.
‘Ik wel’, zei ik. ‘Hij vindt je schoonheid belangrijker dan je nationaliteit.’
‘O’, zei Radmila.

Ik bekeek Alfred nog eens. Voor een charmeur had hij zijn uiterlijk niet mee. Een kolos van een man, dat wel, maar eerder pafferig dan atletisch. Ruw geboetseerde kop met waterige kleine oogjes.
Ik schoof een stoel bij.
‘We gaan zo eten, maar misschien wil je vast een glaasje wijn.’
‘Nou kerel, denk je dat je ook een borreltje in huis hebt. Een borreltje van jenever.’
Wij zijn bepaald niet wars van alcoholische dranken en hebben ze in verschillende maten en soorten, maar jenever drinken wij nooit en er heeft ons ook nog nooit iemand naar gevraagd.
‘Mag het ook whisky zijn Alfred. Of nee, ik heb misschien nog iets beters voor een verkleumde muzikant.’
 Ik haalde een fles uit de kast die opviel door zijn scheve hals en zette twee glaasjes neer, een voor hem en een voor mijzelf.

‘Kijk, Alfred, volgens het etiket is dit tuica. Het lijkt mij Roemeens. Ik heb er zelf geen ervaring mee, maar misschien ken jij het als Balkandeskundige’.
‘De uitspraak is tsoeike’, zei Alfred en het is een pruimenbrandewijn, een soort sjlivovitsa dus, maar dan inderdaad Roemeens. Puik spul hoor!’
‘Dan wil jij vast wel een glaasje poeike tsoeike’, zei ik en schonk hem eens flink in. Het grapje kwam niet over, maar zijn gezicht stond wel verheugd.
‘Mooi zo, kerel, niet van dat benauwde. Proost allemaal. Leuk om hier te zijn.’
Hij had zijn glaasje al leeg voor ik het mijne kon inschenken.

------------------------------------------
De tekening is van Lucia Jonkhoff


© 2014 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Balcanesca (1) Carlo van Praag
1108VG BalcanescaHet was mijn verjaardag. De gasten zijn altijd dezelfde: een kleine groep, want populair zijn wij niet. Shula is te verlegen en ik ben niet aardig. Haar moeder was er, mijn ouders, Willem en Annemiek en, bij wijze van uitzondering, nog een echtpaar dat tegen de regen kwam schuilen. En de kindertjes. Wij zijn een jong gezin.

Heleentje, die zichzelf naar haar eerste speelgoed, Teentje noemt, is nog geen vier. Zij is altijd in druk gesprek gewikkeld met de disgenoten, waarbij zij zich nadrukkelijk bedient van woorden waarvan zij weet dat die indruk maken op volwassenen: woorden als ‘hoewel’, ‘absoluut’ en ‘uiteindelijk’, soms zelfs in hun goede betekenis. Zij had dan ook geen tijd voor haar verantwoorde kindermaaltijd, maar snoepte wel routineus van de salami en de olijven, waarvan zij de pitten in een keurig rijtje naast haar bord pleegt te leggen. Tim van bijna een jaar komt aan eten ook niet echt toe. Op het tafelblad van zijn kinderstoel ligt een sediment van het toch al niet smakelijk ogende Nutricia babyvoer. Alsof hij een hondje naast zich heeft dat niet goed geworden is.

De feestelijkheden verlopen volgens een vast patroon: wij zitten met zijn allen rond de, voor de gelegenheid tot zijn maximale lengte uitgeschoven, eettafel, behalve Shula en haar moeder die in de keuken de paella bereiden. Ik houd  het gezelschap bezig en schenk de glazen vol, waarbij ik mijzelf niet oversla. Dit is het prettigste moment. Alle jassen aan de kapstok, de gasten op hun vaste plaats, nog voldoende gespreksstof en de opkomende lichte roes. Dan ben ik op mijn best, denk ik, hoewel …………. Tja, ik moet eindelijk eens leren mijn sarcasme in toom te houden. Ik bedoel het allemaal goed, maar vergeet soms dat erbij te vertellen.

Het zal bij de derde schenkronde geweest zijn dat de telefoon ging. Dat moet tante Hannie zijn die natuurlijk graag was gekomen, maar je weet, ik ben niet meer zo goed ter been. En dat wij haar maar snel moeten opzoeken en wie weet ligt er een cadeautje klaar. Maar het is niet tante Hannie.
‘Met Alfred, Alfred Wortelboer, weet je wel. Wij hebben elkaar gesproken in Concordia, in het café, na afloop van de voorstelling. Na mijn optreden, weet je wel. Leuk gesprek was het. Maar moet je horen. Ik moet dat kwijt. Heb je de Volkskrant gelezen? Wat die schurk van een Ter Wal over mij heeft geschreven? Hij boort mij de grond in. Schrijft dat ik ….. ik citeer letterlijk ‘in mijn jacht op authenticiteit de toehoorders blootstel aan een klankenverzameling waarin moeilijk nog muziek is te onderkennen’ en dat ik met mijn ‘pedante inleidingen en saaie technische uiteenzettingen maar een leerstoel moet zien te veroveren in plaats van de harten van het publiek’. Wat vind jij daar nou van?’

‘Dat lijkt me wat onrechtvaardig Alfred. Zelf heb ik erg genoten van je optreden en ik vond de toelichting die je erbij gaf juist interessant. Ik kom beslist naar een van je volgende concerten. Dat van die leerstoel lijkt me niet aardig bedoeld, maar niet eens een onbruikbare suggestie. Waarom maak je er geen werk van? Je verdient zoiets.’
‘Verdomd aardig van je kerel om dat te zeggen, maar bij de universiteit moeten ze mij niet. Tenminste niet bij etnomusicologie. Die ellendeling die daar aan de touwtjes trekt, vindt dat ik de reputatie van het instituut omlaag haal door die muziek te spelen in plaats van er een proefschrift over te schrijven. Maar weet je wat? Je woont toch hier in de buurt. Geef me je adres. Ik kom naar je toe. Dan praten wij verder.’
‘Nou Alfred, we zitten hier net met….’
‘Je wilt dus niet dat ik kom. Even goeie vrienden hoor.’
‘Het is namelijk zo Alfred dat………’
‘Geeft niet. Net wat ik zei: even goeie vrienden. Ik had mijn instrument nog wel willen meenemen.’

Ik spitste mijn oren. Dit zou een wat ander feestje kunnen worden dan gewoonlijk.
‘Alfred, wat ik wilde zeggen: er zijn hier wat mensen op bezoek, maar als je dat niet erg vindt, kun je je bij het gezelschap voegen. Je bent van harte welkom. Er is wat te drinken en ook wat te eten. Nachtegaalstraat 18.’
‘Geweldig, kerel. Ik kom er aan.’
Ik had meteen spijt. Zo’n doedelzak vult met zijn geluid hele Balkanvalleien en wij hebben buren aan weerszijden.
‘Nog een gast?’ Vroeg Willem.
‘Ja, een verrassing.’

Ik ging naar de keuken. Shula’s moeder was groente aan het snijden en schonk me haar treurige glimlach. Shula zelf zat voor de oven gehurkt in de strakke leren rok die ik een keer voor haar heb gekocht en die ze ter gelegenheid van mijn verjaardag (en dat is precies één keer per jaar) wel wil dragen om mij te plezieren. Het is meteen mijn beste cadeautje, want wat de rest meebrengt, in de vorm van voornamelijk eigentijdse Nederlandse bestsellers, moet ik steevast ruilen, helemaal in de stad. Ik zou mijn geschenken liever zelf kopen en heb dat ook wel eens voorgesteld, maar niemand liep warm voor het idee.
‘Shula, er komt nog een extra gast.’
‘O ja', zei ze, zonder enthousiasme. ‘Wie?’
‘Iemand die je niet kent.’
‘Wel ja, dat kan er ook nog wel bij.’
‘Haar taart wil niet rijzen’, zei haar moeder bij wijze van toelichting.  

De bel ging al binnen het kwartier. Alfred droop van de regen. Hij vulde met zijn in foedraal gehulde instrument het halletje van onze middenstandswoning in de hoogte zowel als in de breedte en rond zijn bergwandelschoenen vormde zich een plasje. Ik nam zijn waxcoat aan die ook zonder inhoud woog als lood.
‘Dit is Alfred Wortelboer’, sprak ik tot het gezelschap. ‘Alfred is etnomusicoloog en leider van een ensemble dat jullie waarschijnlijk wel kennen: Starigrad heet het’.
De aanwezigen gaven geen blijk van herkenning. Zij beperkten zich tot het aanstaren van de nieuwkomer.
‘Hij heeft zijn instrument meegebracht’, ging ik verder, ‘en wie weet, hebben wij een klein optreden tegoed. Alfred ik stel je voor aan mijn ouders, dit zijn Willem en Annemiek en dan hebben we ook nog Rens en Radmila.’
‘Dobro ve?e, Gospodjo, kako ste?’
‘Ik ben Tsjechisch’, zei Radmila, ‘niet Joegoslavisch.’
‘Nije važno, nije važno’, ging Alfred onverdroten verder. ‘Samo vaša lepota je važna’.
Radmila keek hem glazig aan. ‘Ik versta niet’, zei ze.
‘Ik wel’, zei ik. ‘Hij vindt je schoonheid belangrijker dan je nationaliteit.’
‘O’, zei Radmila.

Ik bekeek Alfred nog eens. Voor een charmeur had hij zijn uiterlijk niet mee. Een kolos van een man, dat wel, maar eerder pafferig dan atletisch. Ruw geboetseerde kop met waterige kleine oogjes.
Ik schoof een stoel bij.
‘We gaan zo eten, maar misschien wil je vast een glaasje wijn.’
‘Nou kerel, denk je dat je ook een borreltje in huis hebt. Een borreltje van jenever.’
Wij zijn bepaald niet wars van alcoholische dranken en hebben ze in verschillende maten en soorten, maar jenever drinken wij nooit en er heeft ons ook nog nooit iemand naar gevraagd.
‘Mag het ook whisky zijn Alfred. Of nee, ik heb misschien nog iets beters voor een verkleumde muzikant.’
 Ik haalde een fles uit de kast die opviel door zijn scheve hals en zette twee glaasjes neer, een voor hem en een voor mijzelf.

‘Kijk, Alfred, volgens het etiket is dit tuica. Het lijkt mij Roemeens. Ik heb er zelf geen ervaring mee, maar misschien ken jij het als Balkandeskundige’.
‘De uitspraak is tsoeike’, zei Alfred en het is een pruimenbrandewijn, een soort sjlivovitsa dus, maar dan inderdaad Roemeens. Puik spul hoor!’
‘Dan wil jij vast wel een glaasje poeike tsoeike’, zei ik en schonk hem eens flink in. Het grapje kwam niet over, maar zijn gezicht stond wel verheugd.
‘Mooi zo, kerel, niet van dat benauwde. Proost allemaal. Leuk om hier te zijn.’
Hij had zijn glaasje al leeg voor ik het mijne kon inschenken.

------------------------------------------
De tekening is van Lucia Jonkhoff
© 2014 Carlo van Praag
powered by CJ2