archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 13
Jaargang 10
25 april 2013
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Incest en de Vrede van Utrecht. (Merteuil19) Willem Minderhout

1013VG Carlos
Huis Valmont
Daalenbergselaan
Den Haag

Geachte heer Hoorweg,
 
Onlangs trof ik tijdens mijn avondwandeling langs de paden van mijn landgoed een aantal opgewonden pratende jongelieden aan. Normaal schenk ik daar geen aandacht aan, maar ik hoorde steeds de woorden ‘Vrede van Utrecht’ vallen. Ik spitste mijn oren, maar de portee van hun conversatie ontging me. Ze bespraken namelijk de muziek van een zekere ‘Junkie’, die ‘vet cool’ zou zijn geweest. De relatie met de Vrede van Utrecht ontging mij ten enen male, maar in mijn geest dwaalde ik door deze woorden weer af naar mijn ouderlijk huis in Troyes.

Oom Julien de Lamettrie had ons weer met een bezoek vereerd en dat betekende, zoals u weet, dat er flink gegeten en gedronken werd. Mijn vader had me opgedragen een konijn uit te zoeken voor het avondmaal. Er was die dag een grote patrijspaté bezorgd. Het was een geschenk van markies d’Argence, een edelman waarmee mijn vader kennis had gemaakt in de Vrijmetselaarsloge van Troyes. Ze bleken op vrijwel alle terreinen geestverwanten te zijn en vatten een grote genegenheid voor elkaar op. De markies – die wist dat wij in een niet al te grote welstand verkeerden – liet zijn vriendschap blijken door ons regelmatig te laten genieten van de vruchten van zijn jachtpartijen. Deze keer was de paté echter te lang onderweg geweest. De opgetogen gezichten die mijn vader en oom Julien opzetten toen de koerier de paté binnendroeg vertrokken tot een grimas toen een afschuwelijke geur van bederf hun neuzen trof. Zij lieten hierdoor hun humeur echter niet verstoren. Even later zaten ze schaterend van de lach een brief te schrijven aan de markies. Nog nahikkend las oom Julien een paar zinnen voor: ‘Mijn waarde krijger-filosoof’ – de markies had een functie in het leger – ‘stuur ons maar geen paté meer. De weg van Angoulême naar Troyes is net iets te lang om de exquise smaak van het gerecht te behouden.‘ 1)

Een mals konijn moest de verloren paté goed maken. Ik liep langs de hokken. Het was altijd mijn taak om een van onze konijnen voor de dis uit te zoeken en die taak viel me zwaar. Ik voederde die beesten ook en daardoor raakte ik onwillekeurig gehecht aan die malle snuffelaars. Bij het hok van Olympe hield ik stil. (Mijn vader had de gewoonte om onze voedsterkonijnen te vernoemen naar de maîtresses van Lodewijk XIV.) Ik had onlangs van mijn vader op mijn kop gekregen dat ik haar vorige nest te lang bij haar in het hok had laten zitten. Een van haar inwonende zonen bleek al geslachtsrijp te zijn geweest en had zijn moeder bevrucht. Deze ochtend was ze opnieuw bevallen. Ze zat rustig te knabbelen op een strootje en om haar heen lagen vier pasgeboren konijntjes. Drie waren dood maar eentje toonde nog wat tekenen van leven. Ik opende het hok en nam het minuscule diertje in mijn handen. Misschien zouden mijn vader en oom Julien, beiden kundige artsen, het mormel nog kunnen redden.

De beide mannen waren in een heftig gesprek gewikkeld en merkten mijn aanwezigheid aanvankelijk niet op. Mijn vader was heel serieus iets aan het uitleggen over de vele kwalen en kwaaltjes die hij als geneesheer moest zien te bestrijden in een van de nonnenkloosters die Troyes rijk was. ‘Volstrekt verklaarbaar volgens de natuurwet’, bulderde oom Julien. Ik wijd daar een beschouwing aan in het boek dat ik aan het schrijven ben. Hij greep in zijn tas en haalde er een stapel papieren uit. Later begreep ik dat dit het manuscript van zijn ‘De mens een machine’ was. Hij bladerde even in de stapel en trok toen met een triomfantelijke glimlach een bladzijde te voorschijn.

Hij snoot zijn neus nam een slok wijn en begon te declameren: ‘En dan is er nog die andere razernij van man of vrouw wanneer zij namelijk geplaagd worden door de onthouding en tegelijkertijd gezond zijn. Dan is er weinig voor nodig of dat bescheiden en schuchtere meisje legt alle schroom en schaamte af; incest doet haar net zomin verbleken of verblozen als overspel een mondaine vrouw. En als haar behoeften niet een prompte bevrediging vinden zullen zij zich niet meer beperken tot aanvallen van baarmoederwoede, manie enzovoort, maar zal het arme kind sterven aan een kwaal waarvoor toch zovele artsen bestaan.’ 2)

Mijn vader zat eerst instemmend te knikken, maar toen het woord incest viel kreeg zijn gezicht een heel andere uitdrukking. ‘Incest? Nee, mijn waarde. Als iets tegen de natuurlijke orde in gaat is het dat wel. Het degenereert alle levende wezens en het leidt zelfs tot oorlogen!’ Op dat moment zag hij mij met het konijnenzuigelingetje op de drempel staan. ‘Een kindje van Olympe’, zei ik. ‘Het is ziek en de andere drie zijn dood.’

‘Zie je nu Julien! Precies wat ik bedoel. Incest bij konijnen leidt tot doodgeboorten en slappe mormels. En bij mensen ook! Als God dood is wil dat nog niet zeggen dat alles geoorloofd is! Ook religie en moraal hebben hun wortels in de natuurwet. Veel daarvan was van waarde en zal van waarde blijven!’ Vervolgens ontspon zich een verhitte discussie waarbij mijn vader niet alleen oom Juliens moraal aanviel, maar ook zijn aan Hartsoeker ontleende overtuiging dat het mannelijk zaad, dat door de microscopische waarnemingen van Antoni van Leeuwenhoek zichtbaar was gemaakt, eigenlijk al een heel mens bevatte, een homunculus in de vorm van een wormpje, dat de vrouwelijke eicel slechts als voeding en de baarmoeder als broedstoof nodig had om tot rijping te komen. ‘Een ezel ziet toch dat als je een zwarte rammelaar met een witte voedster kruist je zwarte, witte en bonte konijnen krijgt? En kijk eens naar mijn dochter! De ogen van haar moeder, de oren van haar vader! Hartsoeker en jij zijn ziende blind! Pas als zaad en ei versmelten ontstaat er zoiets als een homunculus: het embryo dat is opgebouwd uit eigenschappen van zowel de man als de vrouw. Hoe het precies zit kan ik nog niet bevatten maar één ding is zeker: embryo’s die zijn ontstaan uit de liefdesdaad van verwanten leveren zelden een volwaardig kind op! Geen wonder dat hier een taboe op rust! Mensen kunnen in tegenstelling tot konijnen van ervaring leren.’

Oom Julien keek mijn vader met een minzaam glimlachje aan terwijl hij zijn papieren wegborg. ‘Je mag dan je geloof verloren zijn, je bent in wezen nog steeds een jansenistische moralist.‘ Toen ik later zijn boek las bleek hij inderdaad niets van zijn opvattingen te hebben bijgesteld. Mijn vader keek verstoord maar hij was een man die het liefst het conflict meed, dus hij hield verder zijn mond en schonk nog eens bij.

‘Maar wat bedoelde je met die oorlog? Daar begrijp ik werkelijk niets van’, hernam oom Julien het gesprek. ‘Je weet dat ik als gezel van een legerchirurgijn in die vermaledijde Spaanse successieoorlog betrokken raakte?’, antwoordde mijn vader. ‘Wat een hel was dat. Ik heb er echter wel mijn vakbekwaamheid aan te danken. Ik amputeerde soms wel tien ledematen per dag. En wat was de aanleiding tot die oorlog? Die hele smeerpijperij begon omdat Karel II van Spanje geen nageslacht kon verwekken. En hoe kwam dat?’ Mijn vader keek oom Julien uitdagend aan.

‘Ik heb geen idee’, zei oom Julien. ‘Ik weet dat toevallig wel’, antwoordde mijn vader. ‘Ik begeleidde mijn toenmalige meester tot twee keer toe naar de Republiek. We moesten de Franse delegatie naar de vredesonderhandelingen begeleiden.  Eerst naar – hoe heette dat ook al weer – Gertrudebergue of zoiets en daarna naar Utrecht, waar uiteindelijk na veel gedoe de vrede getekend werd. Heel Europa was vol van de die 'Vrede van Utrecht', maar wij hadden daar weinig te doen. Hooguit moesten we af en toe een purgeermiddel toedienen als een of andere officier zich al teveel te buiten was gegaan aan voedsel en drank. In Utrecht maakten we kennis met de artsen en chirurgijns van de andere delegaties. De meeste artsen die bij de Spaanse delegatie hoorden. waren stijve doctores die ons geen blik waardig keurden, maar een van hen, een vrolijke Catalaan, bleek een zeer onderhoudende drinkebroer te zijn. Hij vertelde vele verhalen over zijn belevenissen aan het Spaanse hof. Op een avond vertelde hij ons dat hij als gezel bij de lijkschouwing van koning Karel II aanwezig was geweest. 
 
Karel, vertelde die arts, was altijd al een ziekelijk kind geweest. Pas op zijn achtste leerde hij een beetje lopen. Om hem niet te veel te vermoeien kreeg hij niet of nauwelijks onderwijs. Hij hoefde zich zelfs niet te wassen! Het arme prinsje stonk een uur in de wind! Dit kreupele, kale, onwetende en stinkende ventje werd koning van Spanje! Tot twee keer toe trouwde dit monster een prinses om voor nageslacht te zorgen. Zonder resultaat, uiteraard. Hij was tot bijna niets in staat en zeker niet tot de geslachtsdaad. Wonder boven wonder wist hij zijn leven te rekken tot hij negenendertig jaar oud was. Zijn lijfartsen onderzochten zijn lijk om achter de doodsoorzaak te komen. Mijn Spaanse vriend vertelde dat het lichaam van de overledene geen druppel bloed bevatte! Zijn hart had de omvang van een peperkorrel. Zijn longen waren verroest. Zijn ingewanden waren verrot en hij had maar één teelbal die zo zwart was als roet. Bovendien zat zijn hoofd vol water. De arme man had zijn hele leven lang gedacht dat hij behekst was maar weet je wat de echte reden was?’

Oom Julien antwoordde niet en mijn vader ging verder. ‘Incest! Die achterlijke Habsburgers trouwden allemaal met elkaar. Weet je waarom? Om geen macht aan buitenstaanders af te hoeven staan. Karels moeder was een nicht van zijn vader. Keizerin Maria Anna van Spanje was zowel zijn tante als zijn grootmoeder. Margareta van Oostenrijk was zowel zijn grootmoeder als zijn overgrootmoeder. Die Habsburgers met hun monsterlijke kaken en hun spijsverteringsproblemen hadden erger te lijden onder doodgeboorten dan de boeren in de meest afgelegen Spaanse dorpjes.
 
Stel je nu eens voor dat zijn vader, Philips V, die de halve wereld regeerde, met een meisje uit een verre streek was getrouwd? Met de dochter van de onderkoning van Rio de la Plata bijvoorbeeld. Naar alle waarschijnlijkheid had dat paar gezond nageslacht gekregen en was die hele successieoorlog nooit uitgebroken!’
Oom Julien trok bedachtzaam aan zijn pijp. ‘En dan was jij nooit zo’n knap chirurgijn en arts geworden en was je vast nooit in de Republiek geweest.’
 
Ik keek naar het konijntje in mijn handen. Het was koud en stijf geworden. Ik vroeg me af of dat kleine koppetje ook vol water zou zitten, maar veel tijd kreeg ik niet om daar over na te denken. Ik werd gesommeerd om een lekker vet en mals exemplaar te gaan halen. Toen ik weer buiten was wierp ik het konijnenlijkje op de mesthoop. Met een holletje renden de kippen er op af. Ze vochten met elkaar om het lijkje. De haan ging er, zoals altijd, met de vetste brokken vandoor.
 
Ik liep besluiteloos langs de hokken. Welk konijn zou er in de pot verdwijnen? Toen ik langs het hok van Olympe kwam aaide ik haar neusje dat ze door de spijlen had gestoken. Ik voerde haar een stuk wortel en opende het deurtje. Ik nam het konijn op schoot en aaide het zacht over haar kop. Terwijl ik een paar druppels water op haar kop liet vallen fluisterde ik zachtjes de woorden in haar oor die ik de pastoor altijd hoorde prevelen als mijn vaders geneeskunst tekort schoot en zijn patiënt op sterven lag: ‘Per istam sanctam unctionem et suam piissimam misericordiam adiuvet te Dominus gratia Spiritus Sancti, ut a peccatis liberatum te salvet atque propitius allevet.’
 
Ik voegde er aan toe: ‘in naam van de Vrede van Utrecht veroordeel ik u tot ons avondmaal.’ Ze keek me tevreden aan terwijl ik met haar in mijn armen naar het hakblok liep.
 
Madame de Merteuil

Afbeelding: Koning Karel II van Spanje.

1) Deze anekdote is van Voltaire. Ian Davidson (2008), Voltaire in exile, Atlantic Books, Londen p. 76.
2) Julien Offray de Lamettrie (1748, 1978), De mens een machine, Boom, Meppel
3) Karel II - http://www.en.wikipedia.org/wiki/Charles_II_of_Spain


© 2013 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Incest en de Vrede van Utrecht. (Merteuil19) Willem Minderhout
1013VG Carlos
Huis Valmont
Daalenbergselaan
Den Haag

Geachte heer Hoorweg,
 
Onlangs trof ik tijdens mijn avondwandeling langs de paden van mijn landgoed een aantal opgewonden pratende jongelieden aan. Normaal schenk ik daar geen aandacht aan, maar ik hoorde steeds de woorden ‘Vrede van Utrecht’ vallen. Ik spitste mijn oren, maar de portee van hun conversatie ontging me. Ze bespraken namelijk de muziek van een zekere ‘Junkie’, die ‘vet cool’ zou zijn geweest. De relatie met de Vrede van Utrecht ontging mij ten enen male, maar in mijn geest dwaalde ik door deze woorden weer af naar mijn ouderlijk huis in Troyes.

Oom Julien de Lamettrie had ons weer met een bezoek vereerd en dat betekende, zoals u weet, dat er flink gegeten en gedronken werd. Mijn vader had me opgedragen een konijn uit te zoeken voor het avondmaal. Er was die dag een grote patrijspaté bezorgd. Het was een geschenk van markies d’Argence, een edelman waarmee mijn vader kennis had gemaakt in de Vrijmetselaarsloge van Troyes. Ze bleken op vrijwel alle terreinen geestverwanten te zijn en vatten een grote genegenheid voor elkaar op. De markies – die wist dat wij in een niet al te grote welstand verkeerden – liet zijn vriendschap blijken door ons regelmatig te laten genieten van de vruchten van zijn jachtpartijen. Deze keer was de paté echter te lang onderweg geweest. De opgetogen gezichten die mijn vader en oom Julien opzetten toen de koerier de paté binnendroeg vertrokken tot een grimas toen een afschuwelijke geur van bederf hun neuzen trof. Zij lieten hierdoor hun humeur echter niet verstoren. Even later zaten ze schaterend van de lach een brief te schrijven aan de markies. Nog nahikkend las oom Julien een paar zinnen voor: ‘Mijn waarde krijger-filosoof’ – de markies had een functie in het leger – ‘stuur ons maar geen paté meer. De weg van Angoulême naar Troyes is net iets te lang om de exquise smaak van het gerecht te behouden.‘ 1)

Een mals konijn moest de verloren paté goed maken. Ik liep langs de hokken. Het was altijd mijn taak om een van onze konijnen voor de dis uit te zoeken en die taak viel me zwaar. Ik voederde die beesten ook en daardoor raakte ik onwillekeurig gehecht aan die malle snuffelaars. Bij het hok van Olympe hield ik stil. (Mijn vader had de gewoonte om onze voedsterkonijnen te vernoemen naar de maîtresses van Lodewijk XIV.) Ik had onlangs van mijn vader op mijn kop gekregen dat ik haar vorige nest te lang bij haar in het hok had laten zitten. Een van haar inwonende zonen bleek al geslachtsrijp te zijn geweest en had zijn moeder bevrucht. Deze ochtend was ze opnieuw bevallen. Ze zat rustig te knabbelen op een strootje en om haar heen lagen vier pasgeboren konijntjes. Drie waren dood maar eentje toonde nog wat tekenen van leven. Ik opende het hok en nam het minuscule diertje in mijn handen. Misschien zouden mijn vader en oom Julien, beiden kundige artsen, het mormel nog kunnen redden.

De beide mannen waren in een heftig gesprek gewikkeld en merkten mijn aanwezigheid aanvankelijk niet op. Mijn vader was heel serieus iets aan het uitleggen over de vele kwalen en kwaaltjes die hij als geneesheer moest zien te bestrijden in een van de nonnenkloosters die Troyes rijk was. ‘Volstrekt verklaarbaar volgens de natuurwet’, bulderde oom Julien. Ik wijd daar een beschouwing aan in het boek dat ik aan het schrijven ben. Hij greep in zijn tas en haalde er een stapel papieren uit. Later begreep ik dat dit het manuscript van zijn ‘De mens een machine’ was. Hij bladerde even in de stapel en trok toen met een triomfantelijke glimlach een bladzijde te voorschijn.

Hij snoot zijn neus nam een slok wijn en begon te declameren: ‘En dan is er nog die andere razernij van man of vrouw wanneer zij namelijk geplaagd worden door de onthouding en tegelijkertijd gezond zijn. Dan is er weinig voor nodig of dat bescheiden en schuchtere meisje legt alle schroom en schaamte af; incest doet haar net zomin verbleken of verblozen als overspel een mondaine vrouw. En als haar behoeften niet een prompte bevrediging vinden zullen zij zich niet meer beperken tot aanvallen van baarmoederwoede, manie enzovoort, maar zal het arme kind sterven aan een kwaal waarvoor toch zovele artsen bestaan.’ 2)

Mijn vader zat eerst instemmend te knikken, maar toen het woord incest viel kreeg zijn gezicht een heel andere uitdrukking. ‘Incest? Nee, mijn waarde. Als iets tegen de natuurlijke orde in gaat is het dat wel. Het degenereert alle levende wezens en het leidt zelfs tot oorlogen!’ Op dat moment zag hij mij met het konijnenzuigelingetje op de drempel staan. ‘Een kindje van Olympe’, zei ik. ‘Het is ziek en de andere drie zijn dood.’

‘Zie je nu Julien! Precies wat ik bedoel. Incest bij konijnen leidt tot doodgeboorten en slappe mormels. En bij mensen ook! Als God dood is wil dat nog niet zeggen dat alles geoorloofd is! Ook religie en moraal hebben hun wortels in de natuurwet. Veel daarvan was van waarde en zal van waarde blijven!’ Vervolgens ontspon zich een verhitte discussie waarbij mijn vader niet alleen oom Juliens moraal aanviel, maar ook zijn aan Hartsoeker ontleende overtuiging dat het mannelijk zaad, dat door de microscopische waarnemingen van Antoni van Leeuwenhoek zichtbaar was gemaakt, eigenlijk al een heel mens bevatte, een homunculus in de vorm van een wormpje, dat de vrouwelijke eicel slechts als voeding en de baarmoeder als broedstoof nodig had om tot rijping te komen. ‘Een ezel ziet toch dat als je een zwarte rammelaar met een witte voedster kruist je zwarte, witte en bonte konijnen krijgt? En kijk eens naar mijn dochter! De ogen van haar moeder, de oren van haar vader! Hartsoeker en jij zijn ziende blind! Pas als zaad en ei versmelten ontstaat er zoiets als een homunculus: het embryo dat is opgebouwd uit eigenschappen van zowel de man als de vrouw. Hoe het precies zit kan ik nog niet bevatten maar één ding is zeker: embryo’s die zijn ontstaan uit de liefdesdaad van verwanten leveren zelden een volwaardig kind op! Geen wonder dat hier een taboe op rust! Mensen kunnen in tegenstelling tot konijnen van ervaring leren.’

Oom Julien keek mijn vader met een minzaam glimlachje aan terwijl hij zijn papieren wegborg. ‘Je mag dan je geloof verloren zijn, je bent in wezen nog steeds een jansenistische moralist.‘ Toen ik later zijn boek las bleek hij inderdaad niets van zijn opvattingen te hebben bijgesteld. Mijn vader keek verstoord maar hij was een man die het liefst het conflict meed, dus hij hield verder zijn mond en schonk nog eens bij.

‘Maar wat bedoelde je met die oorlog? Daar begrijp ik werkelijk niets van’, hernam oom Julien het gesprek. ‘Je weet dat ik als gezel van een legerchirurgijn in die vermaledijde Spaanse successieoorlog betrokken raakte?’, antwoordde mijn vader. ‘Wat een hel was dat. Ik heb er echter wel mijn vakbekwaamheid aan te danken. Ik amputeerde soms wel tien ledematen per dag. En wat was de aanleiding tot die oorlog? Die hele smeerpijperij begon omdat Karel II van Spanje geen nageslacht kon verwekken. En hoe kwam dat?’ Mijn vader keek oom Julien uitdagend aan.

‘Ik heb geen idee’, zei oom Julien. ‘Ik weet dat toevallig wel’, antwoordde mijn vader. ‘Ik begeleidde mijn toenmalige meester tot twee keer toe naar de Republiek. We moesten de Franse delegatie naar de vredesonderhandelingen begeleiden.  Eerst naar – hoe heette dat ook al weer – Gertrudebergue of zoiets en daarna naar Utrecht, waar uiteindelijk na veel gedoe de vrede getekend werd. Heel Europa was vol van de die 'Vrede van Utrecht', maar wij hadden daar weinig te doen. Hooguit moesten we af en toe een purgeermiddel toedienen als een of andere officier zich al teveel te buiten was gegaan aan voedsel en drank. In Utrecht maakten we kennis met de artsen en chirurgijns van de andere delegaties. De meeste artsen die bij de Spaanse delegatie hoorden. waren stijve doctores die ons geen blik waardig keurden, maar een van hen, een vrolijke Catalaan, bleek een zeer onderhoudende drinkebroer te zijn. Hij vertelde vele verhalen over zijn belevenissen aan het Spaanse hof. Op een avond vertelde hij ons dat hij als gezel bij de lijkschouwing van koning Karel II aanwezig was geweest. 
 
Karel, vertelde die arts, was altijd al een ziekelijk kind geweest. Pas op zijn achtste leerde hij een beetje lopen. Om hem niet te veel te vermoeien kreeg hij niet of nauwelijks onderwijs. Hij hoefde zich zelfs niet te wassen! Het arme prinsje stonk een uur in de wind! Dit kreupele, kale, onwetende en stinkende ventje werd koning van Spanje! Tot twee keer toe trouwde dit monster een prinses om voor nageslacht te zorgen. Zonder resultaat, uiteraard. Hij was tot bijna niets in staat en zeker niet tot de geslachtsdaad. Wonder boven wonder wist hij zijn leven te rekken tot hij negenendertig jaar oud was. Zijn lijfartsen onderzochten zijn lijk om achter de doodsoorzaak te komen. Mijn Spaanse vriend vertelde dat het lichaam van de overledene geen druppel bloed bevatte! Zijn hart had de omvang van een peperkorrel. Zijn longen waren verroest. Zijn ingewanden waren verrot en hij had maar één teelbal die zo zwart was als roet. Bovendien zat zijn hoofd vol water. De arme man had zijn hele leven lang gedacht dat hij behekst was maar weet je wat de echte reden was?’

Oom Julien antwoordde niet en mijn vader ging verder. ‘Incest! Die achterlijke Habsburgers trouwden allemaal met elkaar. Weet je waarom? Om geen macht aan buitenstaanders af te hoeven staan. Karels moeder was een nicht van zijn vader. Keizerin Maria Anna van Spanje was zowel zijn tante als zijn grootmoeder. Margareta van Oostenrijk was zowel zijn grootmoeder als zijn overgrootmoeder. Die Habsburgers met hun monsterlijke kaken en hun spijsverteringsproblemen hadden erger te lijden onder doodgeboorten dan de boeren in de meest afgelegen Spaanse dorpjes.
 
Stel je nu eens voor dat zijn vader, Philips V, die de halve wereld regeerde, met een meisje uit een verre streek was getrouwd? Met de dochter van de onderkoning van Rio de la Plata bijvoorbeeld. Naar alle waarschijnlijkheid had dat paar gezond nageslacht gekregen en was die hele successieoorlog nooit uitgebroken!’
Oom Julien trok bedachtzaam aan zijn pijp. ‘En dan was jij nooit zo’n knap chirurgijn en arts geworden en was je vast nooit in de Republiek geweest.’
 
Ik keek naar het konijntje in mijn handen. Het was koud en stijf geworden. Ik vroeg me af of dat kleine koppetje ook vol water zou zitten, maar veel tijd kreeg ik niet om daar over na te denken. Ik werd gesommeerd om een lekker vet en mals exemplaar te gaan halen. Toen ik weer buiten was wierp ik het konijnenlijkje op de mesthoop. Met een holletje renden de kippen er op af. Ze vochten met elkaar om het lijkje. De haan ging er, zoals altijd, met de vetste brokken vandoor.
 
Ik liep besluiteloos langs de hokken. Welk konijn zou er in de pot verdwijnen? Toen ik langs het hok van Olympe kwam aaide ik haar neusje dat ze door de spijlen had gestoken. Ik voerde haar een stuk wortel en opende het deurtje. Ik nam het konijn op schoot en aaide het zacht over haar kop. Terwijl ik een paar druppels water op haar kop liet vallen fluisterde ik zachtjes de woorden in haar oor die ik de pastoor altijd hoorde prevelen als mijn vaders geneeskunst tekort schoot en zijn patiënt op sterven lag: ‘Per istam sanctam unctionem et suam piissimam misericordiam adiuvet te Dominus gratia Spiritus Sancti, ut a peccatis liberatum te salvet atque propitius allevet.’
 
Ik voegde er aan toe: ‘in naam van de Vrede van Utrecht veroordeel ik u tot ons avondmaal.’ Ze keek me tevreden aan terwijl ik met haar in mijn armen naar het hakblok liep.
 
Madame de Merteuil

Afbeelding: Koning Karel II van Spanje.

1) Deze anekdote is van Voltaire. Ian Davidson (2008), Voltaire in exile, Atlantic Books, Londen p. 76.
2) Julien Offray de Lamettrie (1748, 1978), De mens een machine, Boom, Meppel
3) Karel II - http://www.en.wikipedia.org/wiki/Charles_II_of_Spain
© 2013 Willem Minderhout
powered by CJ2