archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 1
Jaargang 9
13 oktober 2011
Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Stof, maar geen as Katharina Kouwenhoven

0901BS Begraven
Gedurende al mijn 67 levensjaren heb ik nog nooit een begrafenis bijgewoond.

Toen begraven nog niet in onbruik was geraakt hield mijn moeder het bezoeken van begrafenissen tegen. Dat was niets voor een kind. Dat gold zelfs voor de begrafenis van mijn eigen vader, die in 1957 op 56-jarige leeftijd de pijp aan Maarten gaf, terwijl ik toen al twaalf was. Ik was thuis om de broodjes te smeren en te beleggen met ham of kaas. Voor wat tegenwoordig wel de 'nazit' wordt genoemd, waar overigens doorgaans meer gedronken dan gegeten wordt. Wie heeft er nou honger na een begrafenis?
Ook het graf van mijn vader heb ik nooit bezocht. Mijn moeder toonde daartoe geen enkele neiging en toen ik op een leeftijd kwam dat ik wel eens wilde weten waar ze hem eigenlijk onder de groene zoden hadden gestopt, was hij alweer geruimd. Overigens lag hij op een heel aardige begraafplaats, bij de molen aan de Haarlemmerweg.

De ter aarde bestelling van mijn moeder's moeder, opoe Den Breems, heb ik ook niet bijgewoond. Ook hier had mijn moeder de hand in, maar ze hanteerde een vreemd excuus: ik moest huiswerk maken. Alsof zij zich daar ooit mee bemoeide en het niet mijn eeuwige smoes was om ergens onderuit te komen. Ik was er overigens niet rouwig om dat ik verstek liet gaan. Door gebrek aan ervaring zag ik nogal op tegen mijn eerste begrafenis. Ik werd onder andere geplaagd door de angst dat ik per ongeluk in die kuil zou donderen om ongemerkt mee begraven te worden. Dat had ik voor niemand over.

Het was mijn eigen keuze om de beaarding van mijn moeders jongste zus, Tante Lena, aan mij voorbij te laten gaan. Haar dood had mij nogal aangegrepen, vanwege de volstrekte zinloosheid van haar leven. Kennelijk bracht ik toen nog gradaties aan in zinloosheid. Tante Lena was als jongste dochter de eer te beurt gevallen haar moeder te mogen verzorgen, zoals toen niet ongebruikelijk was. Maar de manier waarop zij door mijn grootmoeder gedwongen werd daar uitdrukking aan te geven, tartte elke fantasie. Toen mijn grootmoeder eindelijk de pijp uitging en zij onder haar juk vandaan kon kruipen, ontwikkelde zij grootse plannen voor een eigen, zelfstandig leven. Daar is niet veel van terecht gekomen. Een half jaar na mijn grootmoeder moest zij zelf naar het graf gedragen worden.
Op een goed moment was mijn eigen moeder aan de beurt. Toen was begraven al in onbruik geraakt en liet iedereen zich de oven in schuiven. Zelfs mijn eigen moeder. Het was haar uitdrukkelijke wens en aldus geschiedde, ook al speet het mij zeer. Hoewel ik alle beslissingen genomen had over haar lijkbezorging kan ik mij niet herinneren wat er met haar as is gebeurd.

Langzamerhand begonnen mij ook generatiegenoten te ontvallen. Ongevallen zijn mij bespaard gebleven, maar dodelijke ziektes deden wel hun intree. Al of niet uitgenodigd bezocht ik hun uitvaart. Dat deed ik niet voor de verscheidene, die immers van niks meer wist, maar voor zijn of haar nabestaanden. Maar begraven was er niet meer bij en dus geen grafredes rondom de kuil en het laten ploppen van een handje zand op de kist. In kale, koude aula's van crematoria vond het immer sobere afscheid plaats, met hinderlijke muziek en slechte sprekers, als die er al waren. Wat een zielloze bedoening!

Ik merkte wel dat je langzaam ervaring opdoet in het rouwen. Bij de dood van mijn moeder ging me dat nog niet zo makkelijk af en wist ik niet wat ik doen moest. Ik had niet zo'n innige band met mijn moeder gehad, maar toen zij er niet meer was miste ik haar als de enige persoon die onvoorwaardelijk van mij had gehouden. Want dat doen moeders. Dat zul je nooit meer bij iemand aantreffen. En zij had mij mijn hele leven gekend. Bij het overlijden van mijn oudste broer kwam ik al beter beslagen ten ijs. Rouwen is vooral herinneringen ophalen, in je eentje, want je kunt ze met de betrokkenen niet meer delen. Soms kun je er nog over praten met iemand die de overledene ook gekend heeft. 'Weet je nog.........'
Toen mijn vriend overleed had ik over zijn uitvaart niets te zeggen; we waren niet getrouwd en zijn familie besliste. Zelf had hij geen enkele aanwijzing gegeven. Hoewel ik hem graag had begraven, besloot zijn familie tot crematie. Weer werd mij een gelegenheid ontnomen om een ter aarde bestelling bij te wonen.

Waar die crematiezucht vandaan komt is mij een raadsel. Dat het beter voor het milieu zou zijn, blijkt een fabeltje. Waarom de geliefde dode dan niet een plekje geven in zo'n prachtig park, waar je hem of haar kan bezoeken, een tuintje kunt aanleggen en met Allerzielen lichtjes kunt ophangen en kaarsjes branden, want dat vind ik een aardige, hoewel roomse, gewoonte. Moeten onze dierbaren echt helemaal verpulverd worden en zo snel mogelijk uit het geheugen gewist? Ja, het leven gaat door, maar mogen degenen die ons ontvallen zijn op hun eigen wijze niet nog een tijdje meedoen?
Zelf wil ik natuurlijk ook begraven worden. Op mijn graf komt mijn stenenverzameling te staan en ik hoop dat mijn kleinzoons die nog verder zullen aanvullen met hun vakantievondsten en dat zij met Allerzielen een klein feestje zullen aanrichten met een fles goedkope wijn. Mijn dochter wil dit vast wel voor mij regelen.

Ik vrees dat mijn eigen begrafenis de eerste zal zijn die ik in eigen 'persoon' zal bijwonen.
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.


© 2011 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Stof, maar geen as Katharina Kouwenhoven
0901BS Begraven
Gedurende al mijn 67 levensjaren heb ik nog nooit een begrafenis bijgewoond.

Toen begraven nog niet in onbruik was geraakt hield mijn moeder het bezoeken van begrafenissen tegen. Dat was niets voor een kind. Dat gold zelfs voor de begrafenis van mijn eigen vader, die in 1957 op 56-jarige leeftijd de pijp aan Maarten gaf, terwijl ik toen al twaalf was. Ik was thuis om de broodjes te smeren en te beleggen met ham of kaas. Voor wat tegenwoordig wel de 'nazit' wordt genoemd, waar overigens doorgaans meer gedronken dan gegeten wordt. Wie heeft er nou honger na een begrafenis?
Ook het graf van mijn vader heb ik nooit bezocht. Mijn moeder toonde daartoe geen enkele neiging en toen ik op een leeftijd kwam dat ik wel eens wilde weten waar ze hem eigenlijk onder de groene zoden hadden gestopt, was hij alweer geruimd. Overigens lag hij op een heel aardige begraafplaats, bij de molen aan de Haarlemmerweg.

De ter aarde bestelling van mijn moeder's moeder, opoe Den Breems, heb ik ook niet bijgewoond. Ook hier had mijn moeder de hand in, maar ze hanteerde een vreemd excuus: ik moest huiswerk maken. Alsof zij zich daar ooit mee bemoeide en het niet mijn eeuwige smoes was om ergens onderuit te komen. Ik was er overigens niet rouwig om dat ik verstek liet gaan. Door gebrek aan ervaring zag ik nogal op tegen mijn eerste begrafenis. Ik werd onder andere geplaagd door de angst dat ik per ongeluk in die kuil zou donderen om ongemerkt mee begraven te worden. Dat had ik voor niemand over.

Het was mijn eigen keuze om de beaarding van mijn moeders jongste zus, Tante Lena, aan mij voorbij te laten gaan. Haar dood had mij nogal aangegrepen, vanwege de volstrekte zinloosheid van haar leven. Kennelijk bracht ik toen nog gradaties aan in zinloosheid. Tante Lena was als jongste dochter de eer te beurt gevallen haar moeder te mogen verzorgen, zoals toen niet ongebruikelijk was. Maar de manier waarop zij door mijn grootmoeder gedwongen werd daar uitdrukking aan te geven, tartte elke fantasie. Toen mijn grootmoeder eindelijk de pijp uitging en zij onder haar juk vandaan kon kruipen, ontwikkelde zij grootse plannen voor een eigen, zelfstandig leven. Daar is niet veel van terecht gekomen. Een half jaar na mijn grootmoeder moest zij zelf naar het graf gedragen worden.
Op een goed moment was mijn eigen moeder aan de beurt. Toen was begraven al in onbruik geraakt en liet iedereen zich de oven in schuiven. Zelfs mijn eigen moeder. Het was haar uitdrukkelijke wens en aldus geschiedde, ook al speet het mij zeer. Hoewel ik alle beslissingen genomen had over haar lijkbezorging kan ik mij niet herinneren wat er met haar as is gebeurd.

Langzamerhand begonnen mij ook generatiegenoten te ontvallen. Ongevallen zijn mij bespaard gebleven, maar dodelijke ziektes deden wel hun intree. Al of niet uitgenodigd bezocht ik hun uitvaart. Dat deed ik niet voor de verscheidene, die immers van niks meer wist, maar voor zijn of haar nabestaanden. Maar begraven was er niet meer bij en dus geen grafredes rondom de kuil en het laten ploppen van een handje zand op de kist. In kale, koude aula's van crematoria vond het immer sobere afscheid plaats, met hinderlijke muziek en slechte sprekers, als die er al waren. Wat een zielloze bedoening!

Ik merkte wel dat je langzaam ervaring opdoet in het rouwen. Bij de dood van mijn moeder ging me dat nog niet zo makkelijk af en wist ik niet wat ik doen moest. Ik had niet zo'n innige band met mijn moeder gehad, maar toen zij er niet meer was miste ik haar als de enige persoon die onvoorwaardelijk van mij had gehouden. Want dat doen moeders. Dat zul je nooit meer bij iemand aantreffen. En zij had mij mijn hele leven gekend. Bij het overlijden van mijn oudste broer kwam ik al beter beslagen ten ijs. Rouwen is vooral herinneringen ophalen, in je eentje, want je kunt ze met de betrokkenen niet meer delen. Soms kun je er nog over praten met iemand die de overledene ook gekend heeft. 'Weet je nog.........'
Toen mijn vriend overleed had ik over zijn uitvaart niets te zeggen; we waren niet getrouwd en zijn familie besliste. Zelf had hij geen enkele aanwijzing gegeven. Hoewel ik hem graag had begraven, besloot zijn familie tot crematie. Weer werd mij een gelegenheid ontnomen om een ter aarde bestelling bij te wonen.

Waar die crematiezucht vandaan komt is mij een raadsel. Dat het beter voor het milieu zou zijn, blijkt een fabeltje. Waarom de geliefde dode dan niet een plekje geven in zo'n prachtig park, waar je hem of haar kan bezoeken, een tuintje kunt aanleggen en met Allerzielen lichtjes kunt ophangen en kaarsjes branden, want dat vind ik een aardige, hoewel roomse, gewoonte. Moeten onze dierbaren echt helemaal verpulverd worden en zo snel mogelijk uit het geheugen gewist? Ja, het leven gaat door, maar mogen degenen die ons ontvallen zijn op hun eigen wijze niet nog een tijdje meedoen?
Zelf wil ik natuurlijk ook begraven worden. Op mijn graf komt mijn stenenverzameling te staan en ik hoop dat mijn kleinzoons die nog verder zullen aanvullen met hun vakantievondsten en dat zij met Allerzielen een klein feestje zullen aanrichten met een fles goedkope wijn. Mijn dochter wil dit vast wel voor mij regelen.

Ik vrees dat mijn eigen begrafenis de eerste zal zijn die ik in eigen 'persoon' zal bijwonen.
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.
© 2011 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2